4 Het ongeluk met de nachttrein

 

'Ik was bang juffrouw, dat uw speurtocht vrijwel hopeloos was.'

De spreker was een lange man die het verlaten perron van het station van Marseille op en neer liep met een jonge vrouw aan zijn zijde, tot wie hij zijn opmerkingen richtte.

Zij glimlachte rustig.

'Ik geloof ook niet dat deze tochten veel kans op succes hebben, lord Chanderson,' zei ze kalm; 'ondanks dat hoop ik de man te vinden die mijn grootvader zoekt, en ik vind dat ik, die jong en gezond ben, hem daarbij moet helpen. Hoewel hij nog gezond en sterk is, geloof ik niet dat een leven van reizen en trekken geschikt voor hem is. Hij vindt het vervelend als hij te maken krijgt met mensen die zijn taal niet spreken. Maar het is zelfzuchtig van mij dat ik u tot dit late uur heb opgehouden.'

Lachend schudde hij zijn hoofd.

'Alstublieft geen verontschuldigingen, miss President,' zei hij; 'u weet dat ik aan slapeloosheid lijd en ik ga zelden vóór vier uur naar bed. Ik prijs me gelukkig dat ik hier in Marseille in de gelegenheid was u van dienst te zijn - het was maar een kleinigheid.'

'U bent buitengewoon aardig geweest,' zei zij terwijl ze hem dankbaar aankeek; 'het is tenslotte niet erg plezierig voor een vrouw om te proberen een man te identificeren zonder de politie ervan te kunnen overtuigen dat de man een misdadiger is. Ik denk dat het zonder uw hulp heel moeilijk zou zijn geweest om dit onderzoek in Marseille te doen - en mijn tocht naar Monte Carlo zou zeker onmogelijk zijn geweest.'

'Ik ben altijd blij als ik uw grootvader kan helpen,' antwoordde Lord Chanderson; 'hij is een heel bijzondere man; ik heb maar weinig mensen ontmoet in mijn leven die zo'n indruk op me hebben gemaakt.'

'Grootvader heeft een hoge dunk van u,' zei ze rustig. "We hadden niet verwacht dat een bestuurslid van de Jockey Club zich voor onze zorgen zou interesseren.'

Lord Chanderson moest een beetje lachen. Ondanks zijn grijzende haren was hij nog altijd een aantrekkelijke man, die nog regelmatig op foto's in de krant stond.

'Uw grootvader is een van die kleine paarden bezitters die een aanwinst zijn voor de rensport,' zei hij hoffelijk. 'U weet dat we in Engeland nogal wantrouwend staan tegenover nieuwelingen bij de rennen; tussen ons gezegd, al kan ik dat niet bewijzen, verdenk ik de Australiërs van een slimheid, d.w.z. van een bepaald soort slimheid, die zij misschien niet eens bezitten.'

'U bedoelt dat zij opzettelijk oneerlijk zijn,' zei het meisje kalm.

Hij haalde zijn schouders op.

'Zo ver zou ik niet graag gaan, ik heb alleen maar het gevoel dat die nieuwelingen soms vanuit ons gezichtspunt niet erg gewenst zijn. Het is werkelijk geweldig dat uw grootvader met maar één paard -

'Met twee,' verbeterde ze hem.

'Twee,' zei hij verrast; 'ik dacht dat hij er maar één had.'

'U vergeet ons grote paard voor de Derby,' zei ze met een ernst die hij eerst even als aangewend beschouwde, 'Donovan.'

'Ik heb nooit van "Donovan" gehoord,' lachte hij. 'Zo ziet u dat ook een bestuurslid van de Jockey Club niet goed op de hoogte is en om drie uur 's morgens op een perron in Marseille nog wat nieuws op kan steken. Uw trein vertrekt over vijf minuten,' zei hij.

De lange trein stond langs het perron. De meeste reizigers sliepen al en vonden waarschijnlijk dat de ongestoorde rust gedurende dit oponthoud van een uur in de grote havenstad in belangrijke mate bijdroeg tot hun comfort.

'Heeft u een gereserveerde plaats?'

'Ik heb een slaapplaats,' zei zij en wees de wagen aan. 'Terwijl u zo vriendelijk was om voor mijn bagage te zorgen, heb ik daar al even gekeken.'

Een perronchef liep schreeuwend langs de trein. 'En voiture, s'il vous plait,' herhaalde hij voortdurend.

Met een haastige handdruk, klauterde het meisje de drie treden op naar haar couchette. Ze bleef even bij het portier staan wuiven naar de man op het perron.

Hij was een sportman van het oude stempel, een aristocraat tot in zijn vingertoppen, een briljant geleerde en bovendien iemand met een fijngevoeligheid die een vrouw instinctief aanvoelt. Het was inderdaad een geluk geweest dat hij in Marseille was, want een gerucht had haar grootvader bereikt dat de man die hij zocht in het zuiden van Frankrijk was en daar door iemand die hem kende, was gezien in de omgeving van Marseille. Ongetwijfeld was de informatie juist, maar het zoeken naar een man met geen andere hulp dan een foto van twintig jaar geleden was zoiets als het zoeken naar de spreekwoordelijke naald in een hooiberg. Het meisje had dan ook geen succes gehad met haar speurtocht, maar ze verliet Marseille met een prettige herinnering waarvoor de vriendelijkheid en hoffelijkheid van lord Chanderson hoofdzakelijk verantwoordelijk waren. Geheel toevallig had de oude John President vernomen dat lord Chanderson in Marseille was en in de hoop dat deze zijn kleindochter terzijde zou staan had hij haar een briefje meegegeven om haar te introduceren bij de man die hem steeds blijken van vriendschap en welwillendheid had betoond sedert zijn komst in Engeland.

Ze ging naar de smalle, op een cel lijkende coupé, waar haar couchette was en maakte zich klaar voor de nacht. Ze was daar nog niet ver mee gevorderd, toen ze plotseling besefte dat de nacht wel eens niet zo rustig zou kunnen verlopen, want de reiziger in de aangrenzende coupé was duidelijk zwaar beschonken. Het ene ogenblik zong hij luid en opgewonden, dan weer mompelde hij allerlei onverstaanbare klanken, om ineens weer in luid geschreeuw uit te barsten. Hij zong in een taal die ze niet kon verstaan, en van tijd tot tijd barstte hij in luid gelach uit alsof hij zich zelf een kostelijke grap vertelde. Ze hoopte dat de trein als die meer vaart kreeg het lawaai van haar buurman zou overstemmen. Maar haar hoop was ijdel. Op een gegeven ogenblik hoorde ze iemand door de gang lopen en op de deur van de bewuste coupé kloppen. Ze hoorde daarbij een enigszins geaffecteerde stem vragen om stilte.

Ze hoorde het lachende antwoord en vroeg zich af wie het aandurfde de luidruchtige reiziger zo de les te lezen. Ze concentreerde haar gedachten op het doel van haar reis. in de hoop zo in slaap te vallen. Dat was niet zo'n verstandig idee, want haar reis was geen vrolijke aangelegenheid en was dus zeker niet het middel om haar in slaap te sussen Zij had John Pentridge in Marseille gezocht, zoals haar grootvader hem in heel Europa en Australië had gezocht ge durende de laatste vijf jaar. Ze deelde de overtuiging van haar grootvader dat er ergens ter wereld een man was, die het fortuin in zijn bezit had dat hij van zijn vroegere vriend had gestolen. De man zelf kon niets met zijn gestolen schat beginnen, maar in zijn hebzucht wilde hij die toch niet aan de rechtmatige eigenaar teruggeven. Ze viel in een onrustige slaap. Plotseling was ze klaarwakker. Iemand probeerde binnen te komen. Op haar horloge was het vier uur, ze koe niet meer dan een kwartier geslapen hebben. Voorzichtig ging de deur open. De coupé was donker, ze zag de gestalte van een dikke man zich aftekenen tegen het licht van de gang.

'Wie is daar?' vroeg ze angstig en tastte naar het licht. Voor de schakelaar had gevonden was de man teruggesprongen en de deur ging met een scherpe klik dicht. Vliegensvlug drukte ze op het belletje voor de conducteur. Deze kwam niet slaperige ogen en wrevelig bij haar.

'Nee,' zei hij op haar vraag, 'ik ben niet in de gang geweest. Mademoiselle heeft zeker gedroomd!'

'Ik droomde niet,' verbeterde ze hem snibbig, maar deed geen poging verder met hem daarover te redetwisten.

In de aangrenzende coupé heerste nu een weldadige stilte; dat was tenminste iets om dankbaar voor te zijn. Ze ging weer liggen en deed het licht uit, maar de slaap wilde niet komen. De trein reed nu door het dal van de Rhône, naar ze aannam. Over anderhalf uur zou het licht worden en dan zou ze zich veiliger voelen. Ze had het gevoel dat het gebeurde geen vergissing was geweest. Er waren nogal wat diefstallen gepleegd op deze lijn en ze meende dus wel reden tot ongerustheid te hebben. Ze was flink geschrokken en maakte zich meer zorgen dan nodig was, hield ze zich zelf voor. Hopelijk zou de vreemde snuffelaar haar niet meer storen. Er was plotseling een enorme schok, de remmen knarsten, en de trein stond met een schok stil. Het meisje werd half uit haar couchette op de vloer geworpen. Gelukkig was het licht niet onklaar geraakt, want toen haar trillende hand de schakelaar voor de tweede maal in die nacht zocht, was de coupé verlicht. Ze hoorde de coupédeuren slaan toen de geschrokken reizigers in paniek de trein uit wilden en in de coupé van haar luidruchtige buurman hoorde ze een zware bons, vrijwel tegelijk met de schok die deed vermoeden dat hij minder fortuinlijk was geweest als zij en niet al te zacht op de vloer terecht was gekomen. Buiten was een spraakverwarring van wel een half dozijn verschillende talen. Ze stond snel op, trok haar ochtendjas stijf om zich heen en ging de gang op.

Wat de oorzaak van het oponthoud ook was, de trein was niet ontspoord. Op hetzelfde ogenblik dat zij de gang inkwam, ging de deur van de volgende coupé open en een dikke, slechts halfaangeklede man met bloeddoorlopen ogen schoot naar buiten, onder zijn arm een grote dikke portefeuille die hij stevig tegen zich aangedrukt hield. Hevig geschrokken vroeg hij haar iets in een taal waarvan ze later hoorde dat het Russisch was. Ze kon slechts haar hoofd schudden, want zelfs als ze hem verstaan had, zou ze hem niet meer hebben kunnen vertellen dan hij haar. Hij rende wild naar het eind van de gang en vandaar op het balkon van de trein en rende even woest weer terug. Daarbij struikelde hij, viel bijna en verloor zijn portefeuille. Ze bukte om die op te rapen. Er viel een brief uit. Hij ritste de portefeuille van haar af en zag niet dat er een brief uitgevallen was. Zij bukte weer in een soort beschermend gevoel voor deze angstige kleine man met zijn glimmende kale hoofd en zijn ruige baard. Ze pakte de brief en toen ze het adres zag, stokte haar adem. Ze las de verbleekte woorden met het handschrift dat ze onmiddellijk herkende als dat van haar grootvader.

-

HET VERVAARDIGEN VAN BUIGBAAR GLAS

EIGENDOM VAN JOHN PRESIDENT

-

Totaal overrompeld door de confrontatie met datgene waar haar grootvader en later ook zij nu al zo vele jaren onvermoeid naar hadden gezocht, stond ze sprakeloos. Voor ze zich de volle omvang van haar ontdekking kon realiseren, had de kleine man haar de brief alweer uit de handen gegrist onder een stroom van woorden die ongetwijfeld bedoeld waren om zijn dank en zijn eigen verlegenheid uit te drukken en daarna verdween hij snel in zijn eigen coupé. Mensen haastten zich door de gang; sommigen half gekleed, sommigen in pyjama. Ze zag een lange man, met een spoor van een glimlach in zijn ogen op zijn gemak in haar richting lopen.

'Kan ik u ergens mee helpen?' riep hij, toen hij haar kennelijk ontredderde gezicht zag. Kon iemand haar helpen? Hoe kon ze hem overtuigen van de absolute noodzaak om die envelop terug te krijgen, het eigendom van een volmaakte vreemde? Het was een onzinnige gedachte en hoe onzinnig besefte ze op hetzelfde ogenblik als het bij haar opkwam. Ze moest een andere manier vinden. Ze schudde haar hoofd, ze was te zeer vervuld van haar ontdekking om te spreken. 'Ik zou graag -' begon de man, toen er een tweede schok kwam, verschrikkelijker dan de eerste en alle lichten uitgingen. De volgtrein was op de stilstaande trein gebotst en ogenblikkelijk heerste er de grootste verwarring. Het meisje tastte blindelings langs de wanden. Ze hoorde het geroep van vrouwen en kinderen, ze hoorde een stroom van onverstaanbare woorden van de man in de coupé naast haar, ze zag een flits van een zaklantaarn en hoorde een kreet alsof iemand in doodsnood verkeerde. Een man rende haastig langs haar heen. Iets zei haar intuïtief dat hij de man was die had getracht haar coupé binnen te dringen. Drie minuten later was ze, trillend over haar hele lichaam, uit de trein geklommen en stond de ravage te bekijken. De trein had plotseling moeten stoppen voor een obstakel dwars op de rails. De verwoesting aan de achterkant door de botsing met je achteropkomende trein was ernstig. Twee wagons waren er nogal zwaar geraakt. Ze ging de wagon van haar coupé weer binnen. Plotseling gingen alle lichten weer aan. De conducteur kwam langs; hij verzekerde de nerveuze passagiers dat er geen gevaar meer was.

Mary President kleedde zich nu snel aan. Binnen vijf minuten was ze weer buiten en voegde zich bij de andere reizigers. Er ontbrak echter één man. De kleine dikke man met het kale hoofd. Ze hoefden het echter niet lang zonder hem te doen, want weldra kwam hij van het andere eind van de trein, jammerend en roepend:

'Ik ben bestolen, bestolen,' jammerde hij in het Frans, 'ik ben bestolen.'

'Wees toch kalm, m'sieur,' zei iemand op sussende toon, 'u zult zien dat alles nog precies zo is als u het hebt achtergelaten.'

'Ik heb gekeken, ik heb overal gezocht,' tierde Soltykoff, 'overal zeg ik je - mijn portefeuille is gestolen, hij is weg! Hij is van onschatbare waarde, hij is drie miljoen francs waard.'

Het meisje snakte naar adem. Ze was even van plan geweest de gelegenheid aan te grijpen om in zijn coupé naar de envelop te zoeken. Als ze hem had gevonden zou ze hem hebben meegenomen. In gedachten was ze een dief geweest, maar nu was ze blij dat ze het niet had aangedurfd aan de verleiding toe te geven.

Ze zag een donkere gestalte over de hobbelige grond naar de man toegaan.

'Iets verloren!' hoorde ze de nieuw aangekomene zeggen met een beschaafde Engelse stem. 'Dat meen je toch niet, Soltykoff?'

'Iets verloren,' jammerde de man. 'Ik zeg toch dat het weg is. Ik had het in mijn coupé achtergelaten en nu is het verdwenen.'

Ze zag de kleine man, vergezeld van de conducteur, weer teruggaan in de trein. Door het raam kon ze zien hoe de mannen de coupé doorzochten. Toen hoorde ze de twee mannen achter haar in het Engels iets tegen elkaar zeggen en ze was blij twee landgenoten in de buurt te hebben in geval van nood. Op slag voelde ze zich rustiger worden en de spanning waarin ze had verkeerd, afnemen.

'Dat is mijn oude vriend Soltykoff, als ik me niet vergis,' zei de eerste droogjes.

'Jazeker,' stemde de tweede man in. 'Hij is degene die ons vannacht wakker gehouden heeft. Ik zou haast zeggen dat het zijn verdiende loon is.'

De stem van de tweede man herkende ze als die van de man met de glimlachende ogen die tegen haar had gesproken op het moment van de tweede botsing.

'Dat zou ik niet willen zeggen,' zei Milton Sands langzaam. 'Ie weet nooit wat de aanleiding is waarom iemand te veel drinkt, maar te oordelen naar het feit dat de man klaarblijkelijk een grote som geld bij zich had, zou je zeggen dat geld niet de aanleiding was.'

De kleine man verscheen op het balkon en zei met weidse armgebaren: 'ik ben bestolen! Vlak voor de botsing had ik het bestolene nog in mijn bezit. Het verdwenen geld kan me niet schelen, maar er was een dossier dat erg belangrijk voor me is. Degene die me dat terugbezorgt, zal ik zeer royaal belonen.'

Zijn mededeling werd met stilzwijgen beantwoord. Als de dief aanwezig was en het gehoord had, zou hij toch geen belang hebben bij een beloning.

De formule was weg en zou niet meer te voorschijn komen voordat er veel zou zijn gebeurd dat het leven van minstens zes van de toehoorders zou hebben veranderd.