15 Het levensverhaal van John President
Alle schoonheid van de natuur weerspiegelde zich in het hart van Mary President toen ze de deur van Mandrake Lodge uitkwam en met haar hand boven haar ogen over de glooiende heuvels keek. De kleine tuin om het huis was vol kleuren en geuren. Ze ging het hekje door, stak de weg over en bereikte het heuvelland. Dat nieuwe heerlijke gevoel in haar hart werd slechts verstoord door een pijnlijk gevoel dat zij, die haar grootvader zo toegewijd was, bijna als verraad tegenover hem voelde.
Ze was wakker geworden met de overtuiging dat haar toewijding gerechtvaardigd was - en toch, diep in haar bleef er iets aan haar knagen. Het schoot elke keer met een pijnlijke scheut door haar heen toen ze op blote voeten naar haar raam was gelopen om de geurige frisse lucht van de vroege morgen in te ademen. Ze probeerde het opzij te zetten, dat gevoel van spijt dat ze aanzag voor kritiek op haar grootvader.
De morgen was warm. Ze trok het luchtigste aan wat ze vinden kon en ging naar de keuken. Daar vulde ze de ketel en zette die op een laag pitje. Daarna opende ze de deur en ging naar de heuvels.
Daarnaast was er het zoete verlangen dat zich niet liet verdrijven door de prachtige dag, naar een zekere jongeman die volgens haar alle goede eigenschappen bezat die zij in een man bewonderde.
Wat zou Eric Stanton van dit alles denken? Hoe zou zijn oordeel zijn over John President als hij er rustig over nadacht? En toch - ze stampte ongeduldig met haar voet -welk recht had hij, of wie dan ook, om te oordelen over deze oude man die zo verschrikkelijk had geleden voor zijn ene misdaad, in drift begaan - zo lang geleden ook nog. Hij zou barmhartig zijn in zijn oordeel, dat wist ze zeker -maar barmhartigheid was niet wat ze voor John President wenste. Ze eiste gerechtigheid - niets anders.
Ineens dacht ze weer aan de ketel en keerde terug naar de keuken waar het water stond te koken. Ze ging thee zetten. Ze hoorde haar grootvader nog niet. Dat was goed. Ze zou hem niet eerder dan om acht uur roepen. De klok in de keuken wees nu kwart voor zeven aan. Ze schonk zichzelf een kopje thee in en ging zitten om te genieten van haar ontbijt.
Ze zuchtte even toen de gedachte aan Eric weer terugkwam.
Ze zat bij het raam en een lijster waagde zich op de vensterbank,
'Goede morgen, lijster,' zei ze ernstig, 'en hoe maakt uw vrouw het vanmorgen?' De vogel maakte een klein geluidje en vloog onverwacht weer weg.
Ze keek op, want er was een schaduw over het raam gevallen.
Ze sprong overeind toen ze de lachende ogen in het gezonde gezicht zag van degene die zo'n onevenredig deel van haar gedachten had ingenomen op deze morgen.
'Eric,' stamelde ze, en werd vuurrood. Toen, met een heldhaftige poging om heel kalm te lijken, 'Ik dacht dat ie een lijster was.'
'Nu, een vroege vogel ben ik wel,' zei hij ernstig. 'Wil je me niet uitnodigen voor het ontbijt?'
Ze glimlachte en wees naar de deur.
'Tot mijn spijt heb ik je lievelingsvoer niet zo snel bij de hand,' ging ze door, 'maar je mag binnenkomen,' zei ze, toen hij binnenkwam en zijn rijzweep, hoed en handschoenen op een stoel legde.
'Ik zal met alles tevreden zijn,' zei hij terwijl hij een stoel bij de tafel trok.
'Je moet geen lawaai maken, want grootvader slaapt nog.' Ze realiseerde zich ineens dat ze wel erg luchtig gekleed was en vroeg om haar verwarring te verbergen zo gewoon mogelijk, 'Hoeveel klontjes?'
'Zes!' zei hij, 'ik bedoel zeven. Ik neem er altijd zeven,' zei hij kwajongensachtig.
Ze keek hem verbouwereerd aan.
'Zeven?' vroeg ze ongelovig.
'Soms neem ik er acht,' verklaarde hij; 'maar die gewoonte ben ik aan het afwennen. Het is ontzettend om aan suiker verslaafd te zijn.'
'Ik zal je er één geven,' besliste zij en liet het in zijn kopje vallen. 'Als je er nog een wilt, neem je er maar bij.'
Hij boog zijn hoofd deemoedig, hetgeen echter in tegenspraak was met de lachende uitdrukking in zijn ogen.
'Ik ben te paard gekomen van het huis dat ik hier dichtbij heb gehuurd,' legde hij uit terwijl hij zijn thee dronk, 'Je grootvader had me gevraagd naar zijn paard te komen kijken.'
Ze slaakte een zucht van verlichting; dus -
'Je - kijkt - dus niet neer op mijn grootvader?' vroeg ze hortend.
'Op hem neerzien? Lieve hemel, nee!' zei hij vol verbazing.
'Ik vind hem de geweldigste man die ik ooit ontmoet heb Weer zuchtte ze, alsof ze daarmee de drukkende last van twijfel en angst kon verjagen.
'Daar ben ik blij om,' zei ze met haar zachte, volle stem.
'Ik hoop hier dikwijls op bezoek te komen,' ging hij voort 'Het is heerlijk om zo vroeg in de morgen paard te rijden en dubbel aangenaam nu ik zo'n charmant rustpunt heb gevonden!' Ze begon te blozen en zei daarom haastig: 'Laten we in de tuin gaan.'
Hij stond op en liep langzaam naar de buitendeuren, daar bleef hij op haar wachten, zodat ze hem moest passeren om buiten te komen. Onwillekeurig aarzelde ze. 'Ga je gang,' zei ze met een snelle glimlach. 'Zie hoe mooi de wereld is!'
'Dat kan ik van hier ook zien,' zei hij met zachte stem. 'Alle wonderen van de natuur - de bloemen met het fijne weefsel van spinnenwebben ertussen en de vlinders. Jammer dat hun leven maar zo kort is, ze zijn zo mooi dat het bijna verspilling is voor zo'n korte tijd. Het is een prachtige wereld.'
Hij deed een stap naar haar toe en strekte plotseling zijn armen naar haar uit.
'Kom bij me,' zei hij schor. 'Oh Mary, ik houd van je!' Ze vloog naar hem toe en viel in de veilige haven van zijn armen.
-
'Mary!' Het meisje maakte zich uit zijn armen los en streek haar haar glad.
'Dat is grootvader,' zei ze ontzet, 'en ik heb hem geen thee gebracht - o, ontzettend, hij is in de tuin, en ik heb hem helemaal niet naar beneden horen komen!'
'Dat dacht ik al,' zei de jongeman vrolijk. 'Op mijn weg hierheen kwam ik hem tegen en toen jij zei dat hij nog in bed lag, had ik daar heimelijk wel plezier om,' bekende hij. Ze deed of ze boos was en ging de tuin in. Het zachte tikje dat ze hem in het voorbijgaan liefkozend gaf, zei hem echter genoeg.
'Heb je mr. Stanton gezien?' hoorde hij de oude man bezorgd aan haar vragen. 'Ik heb hem hierheen gestuurd - ha, daar bent u?' Hij glimlachte toen Eric de zonnige tuin inkwam.
'Ik ben al opgestaan toen jij nog sliep,' grinnikte John President. Hij klopte haar op de wang. 'Maar, Mary,' zei hij bezorgd, 'je wangen zijn helemaal rood - heb je zo vroeg al in de zon gezeten?'
'Nee - nee.' Ze werd nog roder. 'Ik heb - we hebben theegedronken, ontbeten.'
Hij schudde zijn hoofd.
En wie zorgt er nu voor mij?' vroeg hij alsof hij helemaal verslagen was. Hij wierp een onderzoekende blik op Eric en nam hem toen aan zijn arm mee de tuin in.
Ik begrijp het,' was alles wat hij zei.
Je hebt er recht op iets meer over mij te weten,' zei John President na enige tijd. 'Je hebt Wiltons versie gehoord, maar nu moet je mijn versie van het verhaal horen. Het is helaas waar,' ging hij op zachte toon voort, 'dat ik in verschrikkelijke drift mijn lieve vrouw heb neergeschoten. Maar wat hij er niet bij vertelde is, dat het schot niet voor haar bedoeld was, maar voor haar broer die me tot het uiterste getergd had. Ik was toen nog jong en opvliegend. Ik moest terecht staan, maar zelfs de rechters beseften hoe zwaar ik al voor mijn daad gestraft was; ik werd naar Australië gedeporteerd. Denk je eens in,' vervolgde hij, nog door smart overmand bij de herinnering, 'als een man die aan het begin staat van een grote carrière, algemeen beschouwd als een van de briljantste koppen van mijn tijd, verloor ik plotseling mijn vrouw door eigen schuld, werd van mijn twee kleine kinderen verwijderd en gevangen gezet. Ik was de wanhoop nabij de eerste tijd in Australië; het was zo erg met me dat ze me overbrachten naar de President-gevangenis. Met tussenpozen was ik daar zes jaar. Ze konden me er nooit erg lang houden. Ik spande de kroon bij het bedenken van allerlei plannen om de bewakers het leven zuur te maken en bij plannen om te ontsnappen. Tenslotte was er zo vaak gezegd "Stuur die man naar de President", dat ze me de bijnaam John President gaven. Ik weet niet wat er van me zou zijn geworden, maar na lange tijd ontving ik een brief uit Engeland van een oude vriend met nieuws over mijn kinderen. Onzekerheid over hoe het hun verging had me dag en nacht wakker gehouden. Hij had ze onder zijn hoede genomen en als ze oud genoeg waren, zouden ze bij mij komen in Australië; ik ging naar Champ, belast met het toezicht over ons, die altijd veel belangstelling toonde voor het wel en wee van zijn mensen.
Ik toonde hem de brief en vertelde dat ik van plan was mijn leven te beteren, en het strekt hem tot eer dat hij me hielp. Ik werd voorlopig te werk gesteld in een wetenschappelijke instelling, waar ik in het laboratorium werkte. Daar deed ik de ontdekking die vele jaren later leidde tot de vervaardiging van buigbaar glas. Ik werd overgeplaatst naar een staatslaboratorium. Daar maakte ik kennis met John Cotton, die zichzelf John Pentridge noemt. We werkten samen in het laboratorium; hij deed allerlei werkzaamheden die niet direct verband hielden met de proeven en wij werden goede vrienden. Hij was in staat de aanwijzingen te volgen die nodig waren voor mijn experimenten, experimenten die voor mij des te belangrijker waren omdat ik er koortsachtig naar streefde zoveel succes te bereiken dat ik mijn kinderen in welstand kon laten leven als ik eenmaal vrijkwam. Mijn vrienden in Engeland werkten intussen ook aan mijn vrijlating en mijn ontslagbrief kwam op dezelfde dag dat John Pentridge zijn vrijheid kreeg. We vonden onderdak in hetzelfde huis in Melbourne en gingen op dezelfde fabriek werken. Iedere avond zwoegden we op mijn proeven. Toen vond ik een nieuw schapenwasmiddel uit dat een zeker succes had en het was niet langer nodig dat ik in de fabriek werkte. De inkomsten uit de verkoop van het wasmiddel stegen regelmatig en ik kon op mijn gemak aan mijn onderzoek werken. Mijn twee kinderen waren nu overgekomen, de jaren gingen plezierig voorbij; ze groeiden op en de oudste trouwde; Mary is zijn dochter. Mijn jongste zoon sneuvelde in Afrika. Jack, de oudste, stierf tien jaar geleden. Zijn lange ziekte en de spanningen van mijn eigen werk hadden me erg aangepakt, en op het ogenblik dat ik de exacte formule had ontdekt en voor me zelf een glazen plaat had vervaardigd die ik kon buigen als een vel papier, was ik op de rand van een instorting. Beseffende dat ik misschien wel ziek zou worden, en zelfs sterven, en verlangend om voor mijn kleindochter te zorgen, schreef ik de formule op en toen de laatste woorden op papier stonden, stortte ik in. Drie weken zweefde ik op de rand van mijn bewustzijn en was ook daarna nog heel zwak en ziek. Het was op het kantje geweest, zei de dokter. Maar intussen was John Pentridge verdwenen en met hem de formule. In ruwe trekken is dat het verhaal van mijn leven,' zei John President eenvoudig.
Eric had zwijgend geluisterd, zijn hart vol sympathie voor de oude man.
'Gedurende mijn verdere leven heb ik John Pentridge gezocht,' ging John President voort, 'en nu ik hem gevonden heb voel ik instinctief dat mijn zoeken tevergeefs is geweest.'
'Wat bedoelt u?' vroeg Stanton vol verbazing.
'Hij heeft de formule niet meer. Dat leid ik af uit het brutale zelfvertrouwen dat hij in Sandown tentoonspreidde toen ik hem daar laatst zag. Hij is de formule kwijtgeraakt.'
'Maar,' zei Eric, 'dan kunt u hem toch zeker wel dwingen te zeggen waar hij nu is.'
'Je kent John Pentridge niet,' zei de ander grimmig. 'En laten we nu naar de paarden gaan kijken.'
Hij stapte plotseling van het onderwerp af alsof het hem te veel werd, maar Eric las uit het sombere gezicht van de oude man iets af van de bitterheid van deze laatste teleurstelling.
'Ik word zeker te oud om nog te vechten voor mijn duur gekochte levenswerk, ondanks mijn haat,' zei John President, 'ik heb detectives aan het werk gehad om John Pentridge op te speuren, en nu ik hem gevonden heb, weet ik niet wat ik met hem moet beginnen.'
'Misschien weet ik wel iemand die u goed kan helpen de formule terug te vinden' zei Eric.
Hij was een hartelijke jongeman, die altijd klaar stond om zijn vrienden te helpen en dit leek hem een uitstekende gelegenheid om eens te zien wat Milton Sands presteerde.
-
John Pentridge had een uitnodiging ontvangen om zich op Pennwaring te vestigen. Het was een uitnodiging van een man zonder geld aan iemand die hem wel eens van dienst zou kunnen zijn door dat tekort wat aan te vullen, dit doorzag John Pentridge heel goed.
Maar Pentridge had geaarzeld de hem aangeboden gastvrijheid te accepteren, en wel omdat hij zich zorgen maakte. Zijn moed was hem in de schoenen gezonken toen hij de beschuldigende blik van John President had gezien en nu liep hij in zijn luxueuze hotelkamer heen en weer, met zijn handen in zijn zakken, zijn hoofd gebogen, terwijl hij de enige mogelijkheid overdacht, namelijk een haastige aftocht naar Frankrijk. Zijn stemming was ver beneden peil toen achter hem de deur openging en Milton Sands binnenkwam. Op het geluid keerde Pentridge zich om.
'Hé daar,' gromde hij. 'Wie bent u? Weet u niet dat dit een privévertrek is?'
'Neem me niet kwalijk, Penty,' zei de ander luchtig, 'ik vergat zeker te kloppen!'
Pentridge herkende de man als een van de mensen die de uitval van Toady Wilton had gehoord. Een plotselinge angst greep hem aan; angst dat dit bezoek een diepere betekenis had dan wat nieuwsgierigheid van de zijde van iemand die misschien wel een vriend was van John President.
'Wat komt u hier doen,' vroeg hij nerveus.
'Oh niets bijzonders,' zei Milton vriendelijk en trok een stoel bij het kleine tafeltje in het midden van de kamer. 'Ik zou u alleen een paar vragen willen stellen en ik weet wel zeker dat u me daar graag antwoord op zult willen geven. U bent toch de man die de formule aan mr. Soltykoff verkocht?'
'Het heeft geen zin dergelijke vragen te stellen,' zei hij heftig, 'u krijgt er tenminste geen antwoord op, ik weet van niets begrijpt u?'
'Ik kom in opdracht van Soltykoff,' glimlachte Milton Sands. 'Vanmorgen kreeg ik een brief van hem waarin hij voorstelde dat ik u zou opzoeken. Als u wilt, kan ik u de brief laten zien.' Hij haalde een brief uit zijn binnenzak.
Pentridge keek er wantrouwend naar.
'Hoe weet ik dat die van mr. Soltykoff is?' vroeg hij.
'Tot mijn spijt heb ik niets om dat te bewijzen,' glimlachte Milton, 'maar ik geef u mijn woord dat het zo is.'
Omslachtig las Pentridge de brief. Mr. Soltykoff bleek niet te beschikken over een duidelijk handschrift. 'Het lijkt in orde,' zei hij met tegenzin. 'Wat wilt u weten?'
'U verkocht mr. Soltykoff de formule?'
De ander knikte.
'Hoe was die in uw bezit gekomen?'
Ontwijkend zei de ander: 'Die had ik van een vriend gekregen.'
'U bedoelt dat u hem gestolen hebt, gestolen van een vriend,' verbeterde Milton. 'Maar ik wilde graag weten wie die vriend was en onder welke omstandigheden u hem de formule ontnam. Ziet u, het is nogal belangrijk voor mr. Soltykoff,' ging hij zorgvuldig verder. 'Het bestuur van de Expo te Lyon heeft een prijs uitgeloofd voor deze formule. Zij zijn ervan overtuigd dat het mogelijk moet zijn buigbaar glas te maken en zij zouden graag op de binnenkort te houden tentoonstelling de primeur ervan hebben. Kunt u me volgen,' voegde hij er vrolijk aan toe.
'Ik ben niet gek,' zei de ander.
'Dat heb ik ook geen ogenblik gedacht,' stemde Milton in. 'Ik zou eerder het omgekeerde van u denken, maar u begrijpt wel dat het noodzakelijk voor ons is om te ontdekken wie de oorspronkelijke uitvinder van dit procedé was, zodat we ingeval we de formule vinden, in staat zullen zijn het bestuur alle noodzakelijke informatie te verschaffen; zoals u zich zult kunnen voorstellen,' zei Milton verontschuldigend, 'zullen ze er erg op gesteld zijn zo spoedig mogelijk alles te vernemen wat er maar over dit onderwerp te weten valt.'
Pentridge ijsbeerde in zijn kamer met een nadenkende frons op zijn gezicht. 'Ik zou u iets willen vragen,' zei hij langzaam. 'Hoeveel tijd kunt u me garanderen?'
Milton begreep waar hij op doelde.
'De verjaringswet geldt niet voor dergelijke misdaden,' zei hij, 'maar ik kan u toezeggen dat er geen aanklacht zal worden ingediend.'
'Ik zal u vertellen wat er gebeurd is,' zei de man na enige tijd. 'Ik had een vriend in Australië, hij was een briljante kop, een van de slimste kerels die ik ooit gekend heb en een van de oudste gevangenisklanten in Pentridge. Hij had zijn vrouw doodgeschoten en hij was gewoon onhandelbaar totdat er iets gebeurde dat hem ineens veranderde. In elk geval, van toen af aan besteedde hij al zijn tijd aan zijn uitvindingen en toen wij tegelijk uit de gevangenis ontslagen werden nam hij mij mee om hem te helpen, omdat ik zijn manier van werken kende, daar ik hem in het laboratorium van de gevangenis had geassisteerd.' Hij aarzelde weer. 'Hij vond dit procedé uit en toen hij alles op schrift had werd hij ziek. Ik dacht dat hij stervende was, en dus -'
'Dus smeerde jij hem met de formule?' opperde Milton.
'Daar weet ik niets van,' gromde de ander. 'Ik ging gewoon weg en nam de formule mee, dat is het hele verhaal.'
'En wie is de man dan die je beroofde?'
'Dus hij wist het niet,' dacht Pentridge. 'Hij was toch niet door John President gestuurd.'
'Ik ben niet van plan dat te vertellen,' zei hij vastbesloten. 'Dat moet u zelf maar uitzoeken. Hij is toch dood.' Hij keek scherp hoe de ander hierop reageerde.
'Ben je daar zeker van?'
'Wat bedoelt u?' vroeg Pentridge luid. 'Denkt u dat ik een leugenaar ben?'
'Daar heb ik nog niet over nagedacht,' antwoordde Milton. 'Maar als iemand me vertelde dat je dat was, zou ik er geen ruzie over gaan maken.'
'Mr. Soltykoff kan u vertellen wie het was,' zei Pentridge na een tijdje. 'De naam stond op de envelop.'
'Jammer genoeg verscheurde mr. Soltykoff de envelop in een verstrooid ogenblik,' zei Milton met een glimlach, 'en hij kan zich de naam niet meer herinneren.'
Hij zag een sprankje licht in Pentridges ogen komen. 'Nu, ik kan het u in elk geval niet zeggen,' zei deze kortaf.
'Er is nog iets anders,' zei Milton langzaam. 'U had een tijd geleden een oude vriend, jullie werden vaak samen gezien in Frankrijk. Het is bekend dat jullie Australië samen
verlieten. Hij werd kort geleden in Monte Carlo gevonden, dood,' ging hij quasi-luchtig voort. 'Vermoord.'
'Vermoord,' stamelde de ander met een wit gezicht en trillende handen. 'Wat bedoelt u?'
'Ik bedoel precies wat ik zeg,' zei Milton. 'Hij werd gevonden in een tuin van een lege villa, bijna onherkenbaar verminkt. Hij werd vermoord op de avond dat u en ik Monte Carlo verlieten.'
'Ik was die avond niet in Monte Carlo,' zei de ander haastig. 'Dat was u wel,' glimlachte Milton. 'U speelde aan dezelfde tafel als ik en u werd er uitgezet omdat u opschudding veroorzaakte.'
'Ik weet van niets,' zei de andere man gemelijk. 'Als hij daar die avond was, dan heb ik er in elk geval niets van gehoord.'
'Hij was uw medeplichtige bij de diefstal, als ik het goed begrijp,' zei Milton. 'Althans dat heb ik afgeleid uit het feit dat u met dezelfde boot uit Melbourne vertrok. Of was hij de uitvinder?'
'Nee,' beet de ander hem toe.
'Heeft u enig idee waarom hij vermoord werd?'
Er kwam geen antwoord.
'Of wie hem vermoordde?'
Nog steeds geen antwoord.
'Was er een dringende reden waarom u hem zou hebben willen vermoorden?'
Pentridge wendde zich met een woedende grauw om en met een duivelse uitdrukking op zijn gezicht. 'Ik hem vermoorden?'
'Ik opperde alleen maar dat u hem misschien vermoord had,' zei Milton op allervriendelijkste toon. 'Ik beweer het niet nadrukkelijk.'
Hij stond langzaam op en trok zijn handschoenen aan. 'Ik zie wel dat ik de informaties die ik nodig heb, niet van u kan krijgen.'
Hij knikte in de richting van de deur. 'Waar gaat u heen?' vroeg Pentridge.
'Ik zal mijn naspeuringen elders voortzetten,' antwoordde de detective.
Terwijl Milton Sands het hotel verliet en in de wachtende auto stapte, was hij zich er van bewust dat hij weliswaar de man flink aan het schrikken had gemaakt, maar dat het hem verder niet gelukt was die informaties te verkrijgen die hij wenste.
Aan wie behoorde de formule toe? Als hij dat punt kon ophelderen, zou er misschien wat schot in de zaak komen. Het was vreemd dat hij John President niet als mogelijke eigenaar beschouwde. Toen zijn hulp was ingeroepen, tot schrik van Bud Kitson, had hij alleen maar gedacht dat Mary President verdacht werd van de diefstal, uitsluitend op grond van het feit dat zij ten tijde van de diefstal in dezelfde trein hadden gereisd. Hij beschouwde dit alleen maar als de minderwaardige verdenking van een stel minderwaardige mannen. Zou er nog iets anders achter die verdenking zitten, vroeg hij zich af. Het was een gedachte die hem bezorgd maakte en neerslachtig ging hij terug naar zijn kantoor. Er was echter een eenvoudige manier om er achter te komen -hij moest het haar zelf vragen. Hij keek naar Jane die zich ijverig door de ochtendbladen heen worstelde, toen trok hij de telefoon naar zich toe om een telegram op te geven. 'Ik ga de stad uit om miss President op te zoeken,' zei hij.
Ze keek op.
'Zelfs deze mededeling doet me nu niets meer,' zei ze met een glimlach. 'Maar hoe lang blijf je weg?'
'Hoogstens twee dagen,' antwoordde hij.
'Je maakt je zorgen,' zei ze snel.
Hij glimlachte breed.
'Zorgen?' protesteerde hij. 'Ik ben nog nooit zo gelukkig geweest.'
'Hoe gaat het met je onderzoek? Heb je de zuster van mr. Stanton al gevonden?'
Hij schudde zijn hoofd.
'Ik kan geen spoor van het meisje vinden,' zei hij.
Ze keek lang en nadenkend naar hem.
'Ik heb een idee,' aarzelde ze. 'Maar ik weet eigenlijk niet of ik het je zeggen moet!'
'Wat is je idee?' vroeg hij vlug. 'Ik heb elk idee nodig dat je me maar geven kunt. Ik kan je wel vertellen dat die geschiedenis van Stanton me vreselijk hoog zit.'
'Jaren geleden,' zei ze, 'kende ik de zuster van sir George Frodmere. Of liever, mijn moeder kende haar.'
'Ik geloof dat ik al eens van die zuster gehoord heb,' glimlachte Milton. 'Zij is die dame die op verzoek van haar broer aanbevelingen schrijft voor personeel.'
'Daar weet ik niets van,' zei het meisje. 'Wat ik wel weet is dat ze een ontzettende roddeltante is en er is niet veel gebeurd in de afgelopen twintig jaar, wat zij niet weet. Als iemand je op het spoor kan zetten, dan is zij het.'
'Dat is zeker een idee,' zei hij peinzend. 'Ik zal haar opzoeken zodra ik terug ben.'
Hij vertrok met de trein van twee uur naar Sussex, maar in plaats van twee dagen weg te blijven, was hij dezelfde avond om elf uur alweer terug. Hij was verontrust en bezorgd, maar bovenal had hij het druk, en het grauwe licht van de dageraad, dat kil door zijn slaapkamerraam scheen, bescheen een man die nog steeds zat te schrijven.