3 Bij John Pentridge thuis
Er zijn achterbuurten in Nice waarvan de bezoeker die alleen de Promenade des Anglais kent en de weelde van mimosa en palmen die de boulevard verfraaien, geen idee heeft.
Soltykoff zei de taxichauffeur naar een van de straatjes in het noorden van de stad te rijden. De man keek vol verbazing naar de goedgeklede buitenlander die naar dat deel van Nice wilde, maar deze herhaalde de opdracht met een gebaar van iemand die gewend was dat men hem gehoorzaamt. De Passage du Bue is een nauwe straat met hoge, lelijke huizen waar de minder bevoorrechte inwoners van Nice, kooplui en kleine armzalige onderwereldfiguren van die mooie stad dicht op een woonden in hun armoede. Nummer 27bis was het onaantrekkelijkste van deze woonhuizen, maar Soltykoff was wel gewend aan smerige woningen en misschien bezat dit ellendige huis wel dingen waardoor het gunstig afstak bij de huurkazernes waarin zijn eigen arbeiders woonden. In elk geval was hij er de man niet naar om zich druk te maken over de ellende van degenen die door de omstandigheden gedwongen waren om in zo'n vuile en armoedige omgeving te wonen.
'Meneer Pentridge,' zei een slonzige conciërge - zelfs dit miserabele huis was een conciërge rijk, zijn taak was het elke week de huur van de bewoners op te halen - 'ja, meneer Pentridge is thuis; monsieur kan hem op de vierde verdieping vinden in het kleine kamertje links van de trap.' Soltykoff beklom voorzichtig de gammele trappen; hij voelde een boosaardig plezier bij de gedachte aan het gevaar dat hij zou lopen als het bekend was dat hij tweeënhalfmiljoen francs in zijn zak had. Hij bereikte de deur van het bewuste kamertje en klopte. Eerst kwam er geen antwoord en hij klopte nog wat harder.
'Binnen,' zei een norse stem.
Hij opende de deur en ging binnen.
De kamer was klein en bevatte haast geen meubels; alleen een wankel bed in een hoek, een kleine tafel en een stoel. Een kleine olielamp op de tafel zorgde voor verlichting.
John Pentridge zat op de rand van zijn bed. Hij was gekleed in een oude broek en een verschoten overhemd, dat van boven open was zodat zijn knokige borst te zien was. Aan de ene kant van zijn bed lag een slordige hoop kleren die bewees dat hij zich haastig had verkleed. Slechts door
zijn taxichauffeur een extra beloning in het zicht te stellen was hij eerder aangekomen dan zijn bezoeker.
Zijn diepliggende ogen brandden koortsachtig en toen hij opkeek naar zijn bezoeker en geen aanstalten maakte om overeind te komen, bedacht Soltykoff dat hij niet vaak zo'n sinister uiterlijk had gezien.
'Bent u Soltykoff?' vroeg hij nu.
Hij sprak Engels en Soltykoff knikte. Zonder een uitnodiging af te wachten trok hij de stoel bij het bed en ging zitten.
'Nu mr. Pentridge,' zei hij, 'laten we onmiddellijk ter zake komen, want ik moet vanavond nog naar Parijs, voor afspraken, begrijpt u.'
'Ik begrijp het,' zei de ander scherp. 'Heeft u het geld meegebracht?'
'Dat,' antwoordde Soltykoff diplomatiek, 'zal straks wel blijken. Eerst de formule.'
'U begrijpt,' zei hij, 'ik ben zelf glasmaker, een man van de praktijk; ik kan u snel vertellen of uw formule goed is.'
'U heeft de monsters gezien,' zei de ander met een boze blik op zijn bezoeker, 'heeft u daaraan niet genoeg?'
'Inderdaad heb ik de monsters gezien,' zei Soltykoff opgewekt, 'en ze zijn geweldig. Nu, heeft u de formule?'
De ander kwam nu langzaam overeind en ging naar een klein kastje dat boven zijn bed hing. Hij opende het met een sleutel die hij uit zijn zak nam, en haalde een envelop te voorschijn. Hij hield het kostbare pakje stijf vast.
'U zult moeilijkheden krijgen,' waarschuwde hij, 'als ooit uitkomt, waar u dit vandaan heeft. Niet dat ik het oneerlijk verkregen heb,' zei hij op sluwe toon. 'Ik heb het al bijna dertig jaar in mijn bezit en meestal in mijn zak. Ik heb het glas gemaakt, dat zou u niet denken als u me zo ziet, wel? Maar ik heb een leermeester gehad, nou, daar leerde je nog eens wat van! Heeft u ooit van Granford Turner gehoord?'
'Granford Turner,' herhaalde Soltykoff, 'die naam komt me bekend voor. Ja zeker, een groot uitvinder van vijftig jaar geleden. Ik herinner me de tragedie nu.'
De man knikte.
'Juist,' riep hij uit; 'hij had een vriend vermoord, of iets dergelijks, niet? en hij werd voor levenslang naar Australië gestuurd. Ik weet het' - hij knikte - 'omdat ik hem in Australië ontmoet heb. Hij is nu dood,' zei hij haastig.
'Waar heeft u hem precies ontmoet?' vroeg Soltykoff nieuwsgierig.
'Doet er niet toe' snauwde de ander. 'Hier is de formule, hier zijn 'de details', de temperaturen die gebruikt moeten worden.'
'Het is niet mogelijk de uitvinder te ontmoeten?' vroeg Soltykoff.
'Dood,' zei de ander kortaf, 'dat moet u voldoende zijn. Ik heb dit dertig jaar bij me gedragen, zeg ik u. Ik wist dat ik er mijn fortuin mee zou maken. Ik zou het eerder verkocht hebben, maar -' hij aarzelde. Hij kon moeilijk uitleggen waarom hij zo lang gewacht had, want in zijn verhaal zou misschien doorklinken wat een doodsangst hij koesterde voor de man die hem zijn geheim had toevertrouwd - een vertrouwen dat hij bij de eerste de beste gelegenheid had geschonden - hij kon het verhaal ook niet vertellen zonder zijn handlanger te noemen, die hij gedood had daar in de lindelaan in Monaco . . .
'Laat me alles lezen,' gebood Soltykoff en de ander liet het pakje aarzelend los. Soltykoff trok zijn stoel bij de tafel en las nauwkeurig de tien dichtbeschreven bladzijden die de bijzonderheden van het geheime fabricageproces bevatten. Nu en dan stopte hij even met een kreet van verbazing. 'Ja, ja,' mompelde hij, 'dit is het, zo eenvoudig, en toch heeft niemand van ons er ooit aan gedacht.'
De schok en de vreugde die hij voelde bij het betasten van deze papieren maakten hem bijna nuchter.
Niemand wist beter dan hij hoe belangrijk deze ontdekking was, en hoe authentiek, maar hij moest nog meer bewijzen hebben. De man die hem in de kamer zag rondkijken, voorkwam zijn wensen. Uit de kast waaruit hij de envelop had gepakt, nam hij een kleine spiritusbrander, een paar dunne stukken glas, een kleine blaaspijp, en twee doosjes; in het ene was een witachtig, in het andere een rood poeder. 'Ze zijn precies in de juiste verhouding samengesteld,' zei hij nors; 'u hoeft de papieren er niet bij te gebruiken.'
Terwijl de spiritusbrander met een blauwe vlam brandde, en een stalen plaatje er boven was opgesteld, zat Soltykoff gedurende een half uur te smelten en nog eens te smelten; nu eens nam hij een snufje van het witte poeder, dan een microscopisch klein deeltje van het rode, en tenslotte had hij een vlak plaatje kleurloos glas gemaakt, die er niet anders uitzag dan een stuk glas dat op de normale manier was geblazen. Hij wachtte tot het wat afgekoeld was en sneed het toen met een mes los van de stalen plaat. Het was nog warm, maar hij hield het in zijn hand. Hij boog het. Niet alleen boog het zonder te breken, maar toen hij geen druk meer uitoefende nam het zijn oorspronkelijke vorm weer aan.
'Niet alleen buigbaar,' zei hij bij zichzelf, 'maar ook elastisch.'
Hij nam zijn lange zwarte portefeuille uit zijn zak.
'Wat is uw prijs?' vroeg hij.
De man aarzelde.
'Ik heb u twintigduizend pond gevraagd,' zei hij. 'Maar het is meer waard, ik geef het niet uit handen voor minder dan vijftigduizend.'
Hij stond evenwel tegenover een handelaar van formaat, een man die zich niet zenuwachtig liet maken en die niet door dreigementen en zeker niet door brutaliteit er toe gebracht kon worden om een cent meer te geven dan waartoe hij verplicht was.
'Mijn vriend,' zei de kleine Rus met een brede glimlach, 'u denkt wellicht dat ik wat beneveld ben; voilà, dat is ook zo, maar ik ben niet gek, begrijpt u? U maakt een afspraak; twintigduizend pond - tweehonderdduizend roebels. Ik kom bij u met het geld; ik vraag u niet waar u dit verkregen of gestolen heeft, of hoe u die ongelukkige Turner de formule ontfutseld heeft. Ik ben bereid u te betalen. Als u rijk bent en u kunt veroorloven te zeggen:"Ik ga er wel mee naar een ander", moet u dat vooral doen. Ik bied u de volle waarde, twintigduizend pond. U kunt het aannemen of niet, maar ik moet mijn trein naar Parijs halen en ik kan me niet veroorloven te wachten.'
'Geef me het geld,' gromde de ander.
Hij hield gretig zijn trillende handen op, en de Rus telde er langzaam het geld in uit.
'Ik ben benieuwd,' zei Soltykoff, 'wat u met het geld gaat doen?'
De ogen van de man schitterden met een vreemde gloed.
'Kijk eens,' zei hij onstuimig, 'u bent rijk, en dat bent u uw hele leven geweest. Ik niet. U heeft alle tijd om alles op uw gemak te doen, maar ik word oud en ik heb mijn leven in armoede doorgebracht. Elke cent die ik verdiend of gewonnen heb is op de speeltafel weer verdwenen, en nu ga ik de gok van mijn leven maken. Begrijpt u wat ik bedoel?' Hij tuurde met een haast zielige gretigheid naar de Rus, alsof hij behoefte had aan zijn instemming.
'Ik heb niet zoveel jaren meer te leven, dat ik mijn beurt kan afwachten. Morgen ga ik me kleden als een chique heer. Ik ga naar Monte Carlo, net zoals ik die dure jongens heb zien doen en dan zal ik eens goed gokken; ze zullen me niet herkennen. Ik zal steeds het maximum in zetten; dat is de manier waarop zij geld maken, en dat is de manier waarop ik geld zal maken.'
'Amice', zei de Rus vriendelijk, terwijl hij de formule zorgvuldig in zijn geldtas stopte, 'ik zal u één ding zeggen - als ik er nu de tijd voor had zou ik met u spelen om het geld dat u van mij aangenomen hebt en ik zou winnen; altijd zou ik winnen, omdat ik het geld niet nodig heb. En altijd zou u verliezen omdat het voor u van levensbelang is. U bent wat ze een vervloekte stommeling noemen.' En hij verliet vrolijk de kleine kamer, zong een deuntje terwijl hij de trappen afstommelde en ging naar de wachtende taxi met het gevoel dat hij vanavond misschien wel de belangrijkste stap in zijn leven had gezet.