1 De vrouw in het zwart
Het gepraat rond de tafel werd overstemd door een krassende mannenstem en de spelers keken op, nieuwsgierig of verontwaardigd, al naar gelang hun aard. Zij zagen een man van midden vijftig met een ingevallen gezicht; zijn kin was bedekt met grijze baardstoppels en zijn donkere ogen schitterden terwijl hij woedend naar de tafel keek. Hij maakte een nogal vervallen indruk. Zijn kleding liet alles te wensen over. Een niet al te schone hand trilde toen hij zijn mond afveegde. Zijn gezicht was gespannen. De pupillen van zijn ogen leken onwaarschijnlijk groot en maakten de indruk alsof hij verslaafd was.
'Dat verdomde Monte Carlo,' zei hij met overslaande, ordinaire stem. 'Ik heb hier nooit geluk; ik houd het voortaan bij Nice!'
Het was John Pentridge.
Een bediende kwam naar hem toe en vroeg beleefd: 'Zou m'sieur even buiten de speelzaal willen gaan om te kalmeren?' De man keek hem woedend aan. 'Nee, ik blijf hier,' gromde hij. 'Jullie hebben mijn geld. Wat wil je nog meer?'
'M'sieur hindert de spelers,' zei de man, die nu versterking had gekregen van twee van zijn collega's. 'Ik blijf hier - houd je handen thuis!' brulde hij, maar de mannen hadden hem bij zijn armen gepakt en leidden hem zacht, maar vastberaden naar de klapdeuren van de speelzaal.
Hij voelde de neiging om tegen te spartelen, maar hij was zo verstandig om te beseffen dat hij niet tegen ze op kon. 'Morgen kom ik terug,' schreeuwde hij toen ze hem naar de deur duwden. 'Dan kom ik terug en koop het hele zootje op. Ik heb een miljoen zo goed als in mijn zak: jullie zijn een smerig stelletje.'
Hij had de deur van de zaal bereikt, en staakte toen plotseling zijn geschreeuw en deinsde achteruit. Ze dachten dat hij zich wilde verzetten en ze stonden op het punt meer kracht te gebruiken.
'Nee, nee, nee!' fluisterde hij met doodsangst in zijn stem, 'daar niet - kijk die vrouw! Laat zij mij in godsnaam niet zien!'
Hij sprak snel in het Frans, en de mannen die zijn blik volgden, zagen een jonge vrouw in het midden van de aangrenzende zaal staan.
Ze was jong en buitengewoon mooi; ze droeg een eenvoudige, maar dure zwarte japon met bijpassende zwarte hoed. Het was ongewoon dat een vrouw op dit uur van de avond zo gekleed ging, maar ze was blijkbaar net aangekomen, want ze droeg handbagage bij zich.
'Laat me ergens anders naar buiten gaan,' smeekte de man dringend. Al zijn verzet was verdwenen en hij was nu alleen nog maar meelijwekkend.
De eerste bediende aarzelde. Hij zag dat een lange man met grijs haar zich bij de jonge vrouw gevoegd had en ze leken op het punt te staan naar de speelzaal te gaan. 'Deze kant op,' zei de bediende, getroffen door de angst van de man. Hij ging hem voor naar een zijdeur die via een kleiner vertrek uitkwam op het terras van het Casino. 'En m'sieur,' zei de voornaamste van zijn begeleiders beleefd, 'de directie heeft me verzocht u te adviseren het Casino niet meer te bezoeken.
John Pentridge veegde het zweet van zijn gezicht met een groezelige zakdoek.
'Nu staat het vast,' mompelde hij zachtjes, zonder acht te slaan op de woorden van de ander. 'Vanavond moet ik die papieren kwijt'. Hij sprak nu Engels en vervolgde zijn overpeinzingen met: 'Ik heb een leven als een hond, door heel Europa word ik achternagezeten!'
Toen richtte hij zijn aandacht op de mannen die hem ernstig aankeken.
'Allons mes braves!' zei hij honend, 'morgen kom ik, en dan koop ik jullie allemaal op - jullie met je verdomde Casino!'
En na dit weinig indrukwekkende dreigement liep hij slingerend over het verlaten strookje terras en bereikte het grotere terras, de trots en glorie van Monaco, en daar mengde hij zich tussen de mensen.
Een man van zijn leeftijd en vrijwel net zo gekleed, volgde hem toen hij in de richting van de Condamine liep. Pentridge keerde zich met een snauw om, toen er een hand op zijn arm werd gelegd.
'Hallo, Penty!' zei een flemende stem, 'je was toch niet van plan een oude kameraad in de steek te laten, hè? - ouwe Chummy nog wel Penty, die altijd zo trouw en gedienstig voor je is geweest.'
De aangesprokene keek dreigend.
'O, ben jij het weer,' zei hij. 'Wat wil je?'
'Mijn portie, Penty,' zei de ander. In het licht van de straatverlichting was zijn gezicht gerimpeld en vervallen. Zijn kleine oogjes schitterden boosaardig.
'Hebben we niet jaren in hetzelfde schuitje gezeten?' ging de stem vleiend verder. 'Hebben ze ons niet van 't ene eind van de wereld naar het andere eind geschopt? Het is niet als in de oude tijd in Melbourne, Penty - Goh! Ik wou dat ik in het oude Melbourne terug was - weet je nog die dag op Flemington toen Carbine de cup won?'
'Hoor eens, Chummy' - Pentridge keek de ander woedend aan; zijn gezicht was doodsbleek van ingehouden woede -'dat we allebei oude gevangenisklanten zijn en dat we in dit smerige werelddeel leven omdat we te stom zijn om er uit te komen, hoeft voor jou nog geen reden te zijn bij mij te komen klaplopen. Je hebt je portie gehad van het spul dat we jaren geleden uit Australië hebben meegebracht - je hebt je portie gehad van elk zaakje dat we hier samen op touw hebben gezet.'
'Maar niet van de grote buit,' verbeterde de ander zachtjes, 'niet van die hoe-noem-je-het uitvinding; daar heb ik al die jaren op zitten wachten, Penty,' zei hij haast verontschuldigend. 'Dat is de buit die ik wil hebben, omdat ik geholpen heb bij het bemachtigen ervan. En,' vervolgde hij enigszins dreigend, 'ik zou vanavond nog een jongedame kunnen opzoeken die juist in Monte Carlo is aangekomen, en die over een uur naar Marseille terugrijdt - ik zou nog net even naar haar toe kunnen gaan.'
'Hou je bek,' siste Pentridge met vertrokken gezicht. 'Kom mee, dan praten we erover. Volg me op een afstand - ik wil niet dat iemand ons samen ziet.'
Hij ging hem voor door het gedrang van de mensen naar dat deel van Monte Carlo waar de villa's van de rijken in hun stille, trotse afzondering gelegenheid boden voor een onopvallend gesprek. Hij ging het toegangshek van een groot huis door.
'Waar ga je heen?'
Chummy deinsde argwanend terug.
'We zouden toch praten, niet?' vroeg Pentridge. 'Hier woont een vriend van me.'
De ander volgde hem aarzelend door de dichtbegroeide lindelaan die naar de ingang van het huis leidde. Pentridge tastte in zijn zak naar zijn kleine ploertendoder. 'Wat ik zeggen wou -' begon Chummy, maar de ander keerde zich plotseling met een grauw om en sprong op hem af. Enkele minuten later kwam Pentridge heimelijk de laan uit en liep snel naar de boulevard.
De trein naar Nice reed al toen hij op het perron kwam, maar het lukte hem nog op een treeplank te springen. Hij vond een lege coupé. Hij was ervan overtuigd dat niemand hem in het gezelschap van Chummy had gezien. Dat was ook zo, want toen de volgende morgen Chummy's danig toegetakelde lijk werd ontdekt, kon de politie geen getuigen vinden. En omdat moord geen onderwerp is dat in het paradijselijke Monaco onder de aandacht van het publiek gebracht wordt, werd het onderzoek nog die zelfde dag afgesloten . . . Chummy Gordon uit Melbourne werd in alle stilte begraven.