3

Na drie weken in haar nieuwe behuizing in Chalk Farm kwam brigadier Barbara Havers tot de conclusie dat het beste in haar kluizenaarsbestaan de moeilijke keus was waarvoor het angstaanjagende dagelijkse vervoer haar stelde. Als ze niet wilde stilstaan bij het feit dat ze in eenentwintig dagen geen levende ziel had gesproken, behalve een tamelijk zwijgzaam meisje uit Sri Lanka genaamd Bhimani, die achter de kassa van de plaatselijke supermarkt zat, hoefde ze zich dus alleen maar te concentreren op het adembenemende geluk dat ze dagelijks mocht pendelen van en naar New Scotland Yard.

Zelfs voordat ze het huisje kreeg, was het voor Barbara al een symbool geweest. Het betekende bevrijding van een leven dat haar jarenlang had gekluisterd aan ziekelijke ouders en de verplichtingen die dat met zich meebracht. Maar hoewel de verhuizing haar verloste van die verantwoordelijkheden, een bevrijding waarvan ze had gedroomd, bracht diezelfde vrijheid een eenzaamheid met zich mee die haar overviel op momenten dat ze er het minst op bedacht was. Dus genoot Barbara, ondubbelzinnig maar grimmig, van de ontdekking dat er twee manieren waren om elke morgen naar haar werk te gaan, die beide tandenknarsen en maagzweren opwekten, maar – en dat was het allerbeste – die haar afleidden van de eenzaamheid.

Ze kon zich in haar antieke Mini in het verkeer storten op weg naar Mornington Crescent en daar ten minste drie verschillende routes kiezen, die haar allemaal leidden naar verkeersopstoppingen die met de dag erger werden. Of ze kon de ondergrondse nemen, afdalen in de ingewanden van Chalk Farm Station en wachten op een trein, samen met voortdurend wanhopiger en daardoor opvliegender wordende reizigers van de onbetrouwbare Noordlijn. En bovendien moest het voor haar de goede trein zijn, een die langs Embankment Station kwam, waar ze moest overstappen op een trein naar St. James’s Park. Het was een situatie die keurig in de wereld van de clichés paste: Barbara kon dagelijks kiezen tussen de hel en de bodem van de oceaan. Vandaag had ze, uit eerbied voor het toenemende onheilspellende geratel in haar auto, de oceaan gekozen. Ze worstelde zich op de terugweg langs haar collega-forenzen in liften, door tunnels en over perrons en klampte zich vast aan een roestvrijstalen buis toen de trein zich in de duisternis stortte en ervoor zorgde dat zijn passagiers elkaars voeten konden bewerken.

Ze verdroeg de ergernissen gelaten. Weer zo’n irritante forens, weer een mooie gelegenheid om te concluderen dat haar eenzaamheid niet zo belangrijk was, omdat er aan het eind van de dag helemaal geen tijd en energie over waren voor sociale contacten.

Het was halfacht toen ze haar tocht over Chalk Farm Road begon. Ze stopte bij Jaffri’s Supermarkt, een winkel die met zoveel ‘delicatessen om de kieskeurige tong te strelen’ was volgestouwd, dat de resterende ruimte ongeveer de breedte van een Victoriaans treinstel had en net zo was verlicht. Ze perste zich langs een wankele berg soepblikken en worstelde met de glazen deur van de diepvries, waar een bord verklaarde dat de rijen Häagen-Dazs-ijs ‘elke denkbare smaak onder de zon’ vertegenwoordigden. Ze wilde geen Häagen-Dazs, hoewel als diner patat met azijn en daarna vanille-amandel-toffee-ijs niet slecht klonk. Ze wilde een ander soort ijs. Meneer Jaffri verkocht het in zakken, en sinds ze in haar nieuwe huis woonde, leegde Barbara die in een emmer onder haar gootsteen en gebruikte het ijs als een primitieve manier om bederfelijke waar goed te houden.

Ze pakte een zak uit de diepvries en sleepte hem mee naar de toonbank, waar Bhimani zat te wachten op een gelegenheid om op de toetsen van de nieuwe kassa te beuken, die niet alleen klonk als de Big Ben wanneer het totaal tevoorschijn kwam, maar haar ook in helderblauwe cijfers precies vertelde hoeveel wisselgeld ze aan de klant moest teruggeven. Zoals altijd vond de optelling in stilte plaats, waarbij Bhimani de prijs aansloeg en met gesloten lippen glimlachte, en toen het totaal op het digitale scherm verscheen, knikte ze gretig.

Ze zei nooit iets. Barbara dacht aanvankelijk dat ze stom was. Maar op een middag had ze het meisje midden in een geeuw betrapt en kreeg ze een glimp te zien van het goud dat de meeste tanden en kiezen in haar mond sierde. Vanaf dat moment vroeg ze zich af of Bhimani niet breeduit glimlachte omdat ze de waarde van haar gebit wilde verbergen. Misschien besefte ze, toen ze pas in Engeland was gearriveerd, hoe ongewoon hier zoiets was en liep ze er liever niet mee te koop.

Barbara zei: ‘Bedankt en tot ziens,’ en pakte haar ijs op zodra Bhimani haar vijfenzeventig pence had teruggegeven. Ze trok haar schoudertas omhoog over haar arm, klemde het ijs tegen haar heup vast en liep de straat weer op. Even verderop, aan de overkant van de straat, lag de buurtkroeg. Toen ze erlangs kwam, overwoog ze kort om zich tussen de zuipschuiten te voegen, met ijs en al. Die lui leken minstens een deprimerende tien jaar jonger dan zij, maar ze had haar wekelijkse pint bier nog niet gehad. Zijn verleidelijke roep deed haar theoretiseren over hoeveel energie het zou kosten om de pub binnen te gaan, het bier te bestellen, een sigaret op te steken en vriendelijk te doen. Het ijs kon als gespreksonderwerp dienen, nietwaar? En hoeveel kan er nu eigenlijk smelten als ze zich een kwartier zou mengen tussen het vrijdagmiddagpubliek? Wat kon er niet allemaal gebeuren? Ze zou misschien met iemand kennismaken. Ze zou misschien vrienden maken. En ook al gebeurde dat niet, ze voelde zich uitgedroogd. Ze had iets vloeibaars nodig. Ze kon ook wel een opkikkertje gebruiken. Ze voelde zich moe van het werk en dorstig van de wandeling en had het warm van de ondergrondse. Een koud glas bier zou perfect zijn. Nietwaar?

Ze hield stil en staarde naar de overkant van de straat. Drie mannen stonden om een meisje met lange benen heen, alle vier lachten, alle vier dronken. Het meisje, met haar heup tegen de vensterbank van de pub geleund, hief haar glas en dronk het leeg. Twee mannen staken hun hand er tegelijkertijd naar uit. Het meisje lachte en wierp het hoofd in de nek. Haar dikke haar golfde als de manen van een paard en de mannen sloten haar verder in.

Misschien een andere keer, besloot Barbara.

Ze sjokte met gebogen hoofd door, zodat ze zich kon concentreren op de barsten en scheuren in het trottoir. Stap op een barst, breek je moeders rug. Stap op een spleet, breek je moeders... Nee, dat was niet het onderwerp waar ze op dit moment aan wilde denken. Door te fluiten kon ze het rijmpje uit haar hoofd bannen. Ze koos het eerste wijsje dat haar te binnen schoot: Get me to the church on time . Het paste niet helemaal bij haar situatie, maar beantwoordde aan haar doel. En terwijl ze floot, besefte ze dat ze eraan gedacht moest hebben vanwege inspecteur Lynleys plan om vanavond de grote vraag te stellen. Ze grinnikte geluidloos bij de gedachte aan de verraste, maar ook angstige blik – omdat hij zijn plannen liever niet publiek wilde maken – toen ze, voor ze de Yard verliet, bij hem langsging en zei: ‘Sterkte ermee. Ik hoop dat ze deze keer ja zegt.’ Eerst had hij geprobeerd vol verbazing op haar opmerking te reageren. Maar Barbara had hem de hele week aan de telefoon gezien en had gehoord hoe hij kaartjes voor een concert probeerde te bemachtigen. Ze was ook getuige geweest van het kruisverhoor waaraan hij collega’s onderwierp in een poging het beste Thaise restaurant te ontdekken. En omdat ze wist dat Strauss en Thais eten een speciale avond voor lady Helen Clyde betekenden, leidde ze de rest er logisch uit af. ‘Het is nogal simpel,’ had ze gezegd op zijn geschrokken zwijgen. ‘Ik weet dat u Strauss haat.’ Ze zwaaide ten afscheid. ‘Lieve help, sir. Wat doen we niet allemaal in naam van de liefde.’

Ze sloeg Steele’s Road in en passeerde de lindebomen die net in blad stonden. Vogels streken erin neer om de avond door te brengen, net als de gezinnen in hun zandstenen huizen langs de straat. Toen ze Eton Villas bereikte, sloeg ze nog een keer af. Ze trok de ijszak hoger op haar heup en feliciteerde zichzelf met de gedachte dat, haar hopeloze sociale omstandigheden daargelaten, dit in elk geval de laatste keer was dat ze bij Jaffri’s ijs had hoeven halen.

Drie weken had ze het zonder de hulp van een moderne koelkast moeten stellen. Ze had de melk, de boter, de eieren en de kaas in een metalen emmer opgeslagen. In die drie weken had ze de avonden, de weekeinden en af en toe een lunchuur doorgebracht met het zoeken naar een betaalbare koelkast. Ten slotte had ze er zondagmiddag een gevonden die perfect paste bij de omvang van haar huisje en haar inkomen. Hij was niet helemaal wat ze zocht: nog geen meter hoog en versierd met afgrijselijke, vergeelde plakplaatjes van allerlei bloemen. Toen ze had betaald en eigenares van het ding was geworden, dat ook nog eens onheilspellend kraakte wanneer je de deur dichtgooide, moest Barbara denken aan het spreekwoord ‘lieverkoekjes worden niet gebakken.’ De verhuizing van Acton naar Chalk Farm had haar meer gekost dan ze had voorzien, ze moest zuinig zijn. De koelkast kon daaraan een bijdrage leveren. En omdat de zoon van de eigenaresse een zoon had met een open vrachtwagentje, en omdat die zoon van de zoon in het weekeinde bij zijn lieve grootmoeder langs wilde gaan en voor tien pond de koelkast helemaal van Fulham naar Chalk Farm wilde transporteren, was Barbara bereid geweest niet alleen door de vingers te zien dat het apparaat niet lang meer te leven had, maar ook dat ze nog eens zes uur nodig zou hebben om die plakplaatjes eraf te krabben. Je moest wat voor een koopje overhebben.

Ze gebruikte haar knie om het hek van het halfvrijstaande Edwardiaanse huis open te duwen waarachter haar tuinhuisje lag. Het huis dat aan de straat lag, was geel, met een kaneelkleurige deur in een wit voorportaal. Deze was overwoekerd door blauweregen die met zijn wortels in een klein vierkant lapje grond stond naast de openslaande deuren van de benedenwoning. Door deze deur zag Barbara vanavond een klein, donker meisje dat borden op een tafel zette. Ze had een schooluniform aan en droeg haar zeer lange haar in keurige vlechten die met kleine linten bij elkaar werden gehouden. Ze praatte over haar schouder met iemand, en terwijl Barbara stond te kijken, huppelde ze opeens blij uit het zicht. Eten met het gezin, dacht Barbara. Toen wuifde ze die gedachte weg, rechtte haar rug en liep het betonnen pad af dat langs het voorhuis naar de tuin leidde.

Haar huisje grensde aan de muur achter in de tuin. Een witte acacia hing er gevaarlijk krakend boven en vier ramen keken uit op het gras. Het was klein, van steen, met houtwerk dat in dezelfde kleur geel was geschilderd als het voorhuis en had een nieuw leien dak dat schuin opliep naar een terracotta schoorsteen. De vierkante constructie van het huisje was verlengd tot een rechthoek door een mini-keuken en een nog kleinere badkamer.

Barbara maakte de deur open en gaf een klap op de schakelaar van de plafondlamp. Het bleef nog schemerig. Ze vergat steeds een sterkere lamp te kopen. Ze legde haar schoudertas op tafel en het ijs op het aanrecht. Ze knorde toen ze de emmer onder de gootsteen vandaan haalde. Waggelend liep ze ermee naar de deur en ze vloekte toen iets van het ijskoude water in haar schoen klotste. Ze leegde de emmer, droeg hem terug naar de keuken en begon hem weer te vullen. Ondertussen dacht ze na over het avondeten.

Haastig stelde ze een maaltijd samen: hamsalade, een broodje van twee dagen oud en de rest van een blik rode bieten. Daarna liep ze naar de boekenplanken die aan beide zijden van de minuscule schouw hingen. Ze had haar boek daar neergelegd voor ze gisteravond het licht had uitgedaan. Ze herinnerde zich dat de held Flint Southern juist op het punt stond de brutale heldin Star Flaxen in zijn armen te trekken, die niet alleen zijn gespierde dijen in zijn strakke spijkerbroek voelde maar ook zijn bonzende lid, dat, uiteraard, eeuwig en altijd alleen maar voor haar zou bonzen. De komende paar bladzijden zouden ze dit wanhopige bonzen vast vervolmaken, begeleid door hard wordende tepels en ander fysiek gevogel, waarna ze in elkaars armen zouden liggen en zich zouden afvragen waarom het honderdtachtig bladzijden had gekost om dit wonderbaarlijke moment te bereiken. Er was niets beters dan verheven literatuur tijdens een voortreffelijke maaltijd.

Barbara pakte het boek en was onderweg naar de tafel toen ze zag dat het lampje van haar antwoordapparaat knipperde. Een knipper, één telefoontje.

Ze bleef er een ogenblik naar kijken. Ze had dit weekeinde oproepdienst, maar ze kon nauwelijks geloven dat ze, nadat ze twee uur geleden van haar werk was vertrokken, alweer werd teruggeroepen. Daarom, en omdat ze een geheim nummer had, kon het alleen Florence Magentry, mevrouw Flo, haar moeders verzorgster zijn.

Barbara overdacht wat er kon gebeuren als ze de knop indrukte en naar de boodschap zou luisteren. Als het de Yard was, zou ze weer aan het werk zijn voor ze maar de kans had gehad om op adem te komen of haar eten te nuttigen. Als het mevrouw Flo was, mocht ze weer een Grote Schuld Trip maken. Barbara was het vorige weekeinde niet zoals ze van plan was geweest naar Greenford gegaan om haar moeder te bezoeken. Het weekeinde daarvoor ook niet. Ze wist dat ze er dit weekeinde heen moest als ze in vrede met zichzelf wilde blijven leven. Maar ze wilde niet, en ze wilde niet nadenken over waarom ze niet wilde, en praten met Florence Magentry – zelfs het luisteren naar haar stem op het apparaat – zou haar dwingen na te denken over waarom ze haar moeder uit de weg ging en er de juiste etiketten op te plakken: egoïsme, onverschilligheid en al het andere.

Haar moeder zat nu bijna zes maanden in Hawthorn Villa. Barbara had haar ten minste om de twee weken bezocht. De verhuizing naar Chalk Farm had haar eindelijk een excuus gegeven, dat ze met beide handen had aangegrepen, om niet te hoeven gaan. In plaats van op bezoek te gaan, pleegde ze telefoontjes waarin ze mevrouw Flo alle redenen opsomde waarom ze helaas haar bezoek weer moest uitstellen. En het waren goede redenen, zoals mevrouw Flo Barbara verzekerde tijdens een van hun maandagse of donderdagse babbels. Barbie moest zichzelf niets verwijten wanneer ze niet onmiddellijk bij moeder langs kon komen. Barbie had ook een eigen leven, schat, en niemand verwachtte van haar dat ze dat niet probeerde te leven. ‘Zorg maar dat dat nieuwe huis van je op orde komt,’ zei mevrouw Flo. ‘Moeder redt zich ondertussen prima, Barbie. Let maar op.’

Barbara sloeg op de afspeelknop van haar antwoordapparaat en keerde terug naar de tafel waar de hamsalade stond te wachten.

‘Hallo, Barbie.’ De groet werd voorgedragen met de slaapverwekkende een-verhaaltje-voor-het-slapen-gaan-leesstem van mevrouw Flo. ‘Ik wilde je laten weten dat moeder niet lekker is, schat. Ik vond het maar beter om je even te bellen en het je onmiddellijk te vertellen.’

Barbara haastte zich naar de telefoon, klaar om mevrouw Flo’s nummer in te toetsen. Alsof mevrouw Flo dat voorvoelde, ging ze verder met:

‘Ik geloof niet dat er een dokter bij geroepen hoeft te worden, Barbie, maar je moeders temperatuur is twee graden te hoog en ze hoestte de laatste dagen nogal...’ Er volgde een pauze waarin Barbara een van mevrouw Flo’s andere gasten met Deborah Kerr mee hoorde zingen die bezig was Yul Brynner ten dans te vragen. Dat moest mevrouw Salkild zijn. The King and I was haar favoriete video. ‘Eerlijk gezegd, schat,’ ging mevrouw Flo voorzichtig verder, ‘heeft je moeder ook naar je gevraagd. Dat was pas vandaag bij de lunch, dus schrik er niet van, maar omdat ze zo zelden mensen bij de naam noemt, dacht ik dat het je moeder misschien zou opmonteren als ze je stem zou horen. Je weet hoe het is als je je niet helemaal honderd procent voelt, nietwaar, schat? Bel even als het kan. Toedeloe, Barbie.’

Barbara pakte de hoorn van de haak.

‘Wat fijn dat je belt, schat,’ zei mevrouw Flo toen ze Barbara’s stem hoorde, alsof zij niet eerst had gebeld en het haar niet had ingefluisterd.

‘Hoe is het met haar?’ vroeg Barbara.

‘Ik heb net even in haar kamer gekeken en ze slaapt als een roos.’

Barbara keerde haar pols naar het zwakke plafondlicht. Het was nog geen acht uur. ‘Slapen? Maar waarom ligt ze al in bed? Zo vroeg gaat ze normaal toch niet naar bed? Weet u zeker...’

‘Ze hield vanavond het eten niet binnen, schat, dus hebben we samen besloten dat ze beter op bed kon gaan liggen, met de muziekdoos aan, om haar maag wat rust te gunnen. Ze heeft lekker liggen luisteren en is weggedoezeld. Je weet hoe verzot ze op die muziekdoos is.’

‘Hoor eens,’ zei Barbara, ‘ik kan er om halfnegen zijn. Of om kwart voor negen. Het verkeer zag er vanavond niet al te beroerd uit. Ik kom met de auto.’

‘Na een lange dag werken? Doe niet zo mal, Barbie. Er is echt niets aan de hand, en omdat ze slaapt, zou ze niet eens doorhebben dat je er bent, nietwaar? Maar ik zal zeggen dat je hebt gebeld.’

‘Ze zal niet begrijpen wie u bedoelt,’ protesteerde Barbara. Tenzij ze een visuele stimulus kreeg in de vorm van een foto of een auditieve stimulus in de vorm van een stem door de telefoon, betekende de naam Barbara niets voor mevrouw Havers. En zelfs met visuele of auditieve ondersteuning was het een lot uit de loterij als ze haar enige dochter nog herkende.

‘Barbie,’ zei mevrouw Flo met een vriendelijke vastberadenheid, ‘ik zal ervoor zorgen dat ze weet wie ik bedoel. Ze heeft je naam vanmiddag een paar keer genoemd, dus zal ze weten wie Barbara is wanneer ik haar vertel over je telefoontje.’

Maar weten wie Barbara op vrijdagmiddag was, betekende niet dat mevrouw Havers enig idee had wie Barbara zaterdagmorgen bij het ontbijt was. ‘Ik kom morgen,’ zei Barbara. ‘In de ochtend. Ik heb wat folders over Nieuw-Zeeland gehaald. Wilt u haar dat vertellen? Zeg maar dat we weer een vakantie gaan organiseren om in haar album te plakken.’

‘Natuurlijk, schat.’

‘En belt u als ze weer naar me vraagt. Het kan me niet schelen hoe laat. Ik ben thuis. Belt u me dan, mevrouw Flo?’

Natuurlijk zou ze bellen, zei mevrouw Flo. Barbie moest maar lekker gaan eten, haar voeten op de poef leggen en een rustige avond doorbrengen, zodat ze morgen zo fris als een hoentje was om de reis naar Greenford te maken. ‘Je moeder zal ernaar uitkijken,’ zei mevrouw Flo. ‘Dat zal haar maag goed doen.’

Ze hingen op. Barbara keerde weer naar haar maaltijd terug. De plak ham zag er nu nog onaantrekkelijker uit dan toen ze hem op haar bord had gekwakt. Over de bieten, uit het blik geschept en gedrapeerd als een hand vol pokerkaarten, leek een groenig waas te liggen. En de slabladen, die erbij lagen als een open handpalm die zowel de ham als de bieten wiegde, waren slap door de aanraking met water en zwart aan de randen door een te innig contact met het ijs in de emmer. Dat was dan het diner, dacht Barbara. Ze duwde het bord van zich af en overwoog naar de shoarmatent aan het eind van Chalk Farm Road te lopen. Of ze zou zichzelf trakteren op een Chinese maaltijd, aan een tafel in een restaurant, als een echt mens. Of ze zou teruggaan naar die pub en worstjes of shepherd’s pie...

Ze onderbrak abrupt haar gemijmer. Waar dacht ze in godsnaam aan? Haar moeder was er slecht aan toe. Wat mevrouw Flo ook had gezegd, haar moeder had haar nodig. Nu. Dus zou ze in haar Mini klimmen en naar Greenford rijden. En als haar moeder nog sliep, zou ze bij haar bed blijven zitten tot ze wakker werd. Zelfs al duurde dat tot morgenochtend. Want dat deden dochters voor hun moeders, vooral als ze al drie weken niet naar haar hadden omgekeken.

Toen Barbara haar schoudertas en haar sleutels pakte, begon de telefoon te rinkelen. Een moment bleef ze als aan de grond genageld staan. Ze dacht onnozel: nee, mijn god, dat zal toch niet zijn gebeurd, nu nog niet. En ze liep doodsbang naar de telefoon.

‘We moeten aan de slag,’ zei Lynley aan de andere kant van de lijn toen hij haar stem hoorde.

‘Verdomme.’

‘Ben ik het mee eens. Ik hoop niet dat ik je heb gestoord bij iets bijzonder interessants.’

‘Nee. Ik stond op het punt mijn moeder te gaan bezoeken. En iets te eten.’

‘Aan het eerste kan ik niets doen, je hebt dienst of niet. Het tweede kan verholpen worden met een snel uitstapje naar de kantine.’

‘Nou, dat bevordert de eetlust.’

‘Zo heb ik het ook altijd bekeken. Hoeveel tijd heb je nodig?’

‘Ruim dertig minuten als het verkeer bij Tottenham Court Road tegenzit.’

‘En wanneer is dat niet het geval?’ vroeg hij vrolijk. ‘Ik zal je witte bonen en geroosterd brood aan deze kant van de lijn warm houden.’

‘Fantastisch. Ik vind het heerlijk om mijn tijd met een echte heer door te brengen.’

Hij lachte en hing op. Barbara deed hetzelfde. Morgen, dacht ze. Als allereerste. Morgen zou ze naar Greenford gaan.

Ze reed haar Mini de ondergrondse parkeergarage van New Scotland Yard binnen nadat ze even snel haar identiteitskaart aan de geüniformeerde agent had laten zien die lang genoeg van zijn tijdschrift opkeek om te gapen en zich ervan te vergewissen dat hij de IRA niet gastvrij ontving. Ze parkeerde naast Lynleys zilverkleurige Bentley. Het lukte haar er vlak naast te gaan staan en ze hinnikte bij de gedachte aan zijn panische angst dat haar portier misschien het prachtige lakwerk zou kunnen bekrassen.

Ze gaf een klap op de knop van de lift en stak een sigaret op. Ze zoog er verwoed aan om voldoende nicotine op te slaan voor ze Lynleys gewijde rookvrije domein moest betreden. Ze probeerde hem al meer dan een jaar te verleiden terug te keren tot de onvolprezen sigaret, in de overtuiging dat hun tweemanschap veel soepeler zou functioneren als ze ten minste één weerzinwekkende gewoonte deelden. Maar ze was niet verder gekomen dan wat geweeklaag van een gepijnigde verslaafde, toen ze tijdens de eerste zes maanden van zijn onthouding regelmatig rook in zijn gezicht had geblazen. Hij was nu al zestien maanden van de tabak af en begon zich steeds meer te gedragen als een zojuist bekeerde.

Ze vond hem in zijn kantoor, elegant gekleed voor zijn mislukte romantische avond met Helen Clyde. Hij zat achter zijn bureau en dronk zwarte koffie. Hij was echter niet alleen, en bij het zien van zijn gezelschap fronste Barbara haar voorhoofd en bleef in de deuropening staan.

Voor zijn bureau stonden twee stoelen en in de ene zat een vrouw. Ze zag er jong uit en had lange benen die ze niet over elkaar had geslagen. Ze droeg een reebruine broek, een visgraat colbert, een ivoorkleurige blouse en had goed gepoetste pumps met platte hakken aan haar voeten. Ze nipte aan iets in een plastic beker en keek gewichtig en onbeweeglijk naar Lynley, die in een stapel papieren zat te lezen. Terwijl Barbara zich in de vrouw verdiepte en zich afvroeg wie ze in godsnaam was en wat ze in godsnaam op vrijdagavond op de Yard deed, hield de vrouw op met drinken en schudde een lok amberkleurig haar van haar wangen. Het was een sensueel gebaar waar Barbara’s nekharen recht van overeind gingen staan. Automatisch keek ze naar de rij dossierkasten om zich ervan te vergewissen of Lynley niet stiekem de foto van Helen had weggehaald voor Miss Luxe Modepop zijn kantoor was binnen getrippeld. De foto stond er nog. Wat was hier dan verdomme aan de hand?

‘Goedenavond,’ zei Barbara.

Lynley keek op. De vrouw draaide zich in haar stoel om. Haar gezicht verraadde niets, en Barbara bemerkte dat Miss Luxe Modepop geen moeite deed Barbara’s uiterlijk te beoordelen, zoals een andere vrouw dat zou hebben gedaan. Zelfs Barbara’s rode basketbalschoenen werden volstrekt genegeerd. ‘Aha. Fantastisch,’ zei Lynley. Hij legde de papieren neer en zette zijn bril af. ‘Havers. Eindelijk.’

Barbara zag dat er een, in cellofaan verpakte sandwich, een zak chips en een beker met deksel op haar stonden te wachten op het bureau tegenover de lege stoel. Ze kuierde ernaartoe en pakte de sandwich. Ze ontdeed hem van het cellofaan en rook er argwanend aan. Ze vouwde de sandwich open. Het smeersel zag eruit als leverpastei vermengd met spinazie, en rook naar vis. Ze huiverde. ‘Het was de lekkerste die ik kon vinden,’ zei Lynley.

‘Lijkengif op volkorenbrood?’

‘Met bouillon als tegengif en om het weg te spoelen.’

‘U verwent me met uw zorgzaamheid, sir.’ Barbara knikte naar de vrouw op een manier die zowel een begroeting als afkeuring over haar aanwezigheid inhield. Nadat ze voor deze vriendelijke subtiliteit had zorggedragen, plofte ze in de stoel. Op de chips zat tenminste azijn en zout. Ze scheurde de zak open en begon te kauwen.

‘Nou, wat is er aan de hand?’ vroeg ze. Haar stem klonk nonchalant, maar haar betekenisvolle blik in de richting van de andere vrouw zei de rest: wie is in godsnaam die schoonheidskoningin, en wat doet ze in godsnaam hier, en verdomme waar is Helen, als u gezelschap nodig hebt op deze vrijdagavond terwijl u van plan was haar ten huwelijk te vragen, en heeft ze weer geweigerd, en is dit uw snelle manier om te herstellen van de teleurstelling, schoft, misbaksel?

Lynley ontving de boodschap, duwde zijn stoel naar achteren en keek Havers doodkalm aan. Hij zei: ‘Brigadier, dit is inspecteur-rechercheur Isabelle Ardery, recherche Maidstone. Ze is zo goed geweest om ons enige informatie te komen verstrekken. Kun je je vooronderstellingen, die helemaal niets met deze zaak te maken hebben, laten varen en naar de feiten luisteren?’ Achter de vraag klonk zijn onuitgesproken antwoord op haar onuitgesproken beschuldigingen: heb een beetje vertrouwen in me, alsjeblieft.

Barbara kromp ineen en zei: ‘Het spijt me, sir.’ Ze veegde haar hand af aan haar broek en stak hem uit naar inspecteur Ardery.

Ardery accepteerde hem. Ze wierp een vluchtige blik op Lynley en Havers, maar pretendeerde niet hun woordenwisseling te begrijpen. Ze leek er niet eens in geïnteresseerd. Even vertrokken haar lippen zich tot een glimlach in Barbara’s richting, maar het was enkel koel, professioneel, plichtmatig gedrag. Misschien was ze helemaal Lynleys type niet, besloot Barbara.

‘Wat is er gebeurd?’ Ze haalde de deksel van de bouillonbeker en nam een slok.

‘Brandstichting,’ zei Lynley, ‘en een lijk. Inspecteur, als u mijn brigadier op de hoogte wilt brengen...’

Op een formele, onverstoorbare toon somde inspecteur Ardery de details op: een vijftiende-eeuwse, gerestaureerde cottage niet ver van een marktplaats, genaamd Greater Springburn, in Kent, een vrouw die er gewoonlijk verblijf houdt, de melkman die zijn ochtendronde doet, de krant en de post die niet zijn weggehaald, een blik door de ramen, een verbrande stoel, een spoor van dodelijke rook langs raam en muur, een trap die – zoals alle trappen doen als er brand uitbreekt – als een schoorsteen werkt, een lijk boven, en ten slotte hoe de brand was begonnen.

Ze opende haar schoudertas die op de grond naast haar voeten lag. Ze haalde er een pakje sigaretten, een doosje lucifers en een elastiekje uit. Even dacht Barbara met een plotseling intens genot dat de inspecteur er een op wilde steken en daarmee Barbara een excuus zou verschaffen om hetzelfde te doen. Maar in plaats daarvan haalde ze zes lucifers uit het doosje, legde ze op het bureau en daarbovenop een sigaret.

‘De brandstichter gebruikte een ontstekingsmechanisme,’ zei Ardery. ‘Een primitief maar niettemin tamelijk effectief mechanisme.’ Een centimeter of drie voor het filter plaatste ze een bundeltje lucifers om de sigaret heen, met de koppen naar boven. Met het elastiekje bond ze sigaret en lucifers samen en deze hele constructie legde ze in haar handpalm. ‘Het werkt als een tijdklok. Iedereen kan het maken.’

Barbara pakte de sigaret van Ardery’s handpalm en bestudeerde hem. De inspecteur vervolgde haar verhaal. ‘De brandstichter steekt de tabak aan en zet de sigaret waar hij de brand wil, in dit geval tussen het kussen en de leuning van een fauteuil. Hij vertrekt. Na vier tot zeven minuten is de sigaret bijna opgebrand en steekt de lucifers aan. De brand breekt uit.’

‘Hoe komt u aan die tijdruimte?’ vroeg Barbara.

‘Elk merk sigaret brandt met een andere snelheid af.’

‘Kennen we het merk?’ Lynley had zijn bril weer opgezet. Hij bladerde door het rapport.

‘Op dit moment nog niet. Mijn lab heeft het originele mechanisme: de sigaret, de lucifers en het elastiekje dat eromheen zat. We zullen...’

‘Onderzoek je ze op speeksel en eventueel aanwezige vingerafdrukken?’

Ze toonde weer haar halfhartige glimlach. ‘Je mag aannemen, inspecteur, dat we een prima lab in Kent hebben en dat we daar zo nodig goed gebruik van weten te maken. Maar met de vingerafdrukken ziet het er niet hoopvol uit. Er is alleen een enkel fragment. Dus ben ik bang dat u wat dat betreft niet al te veel kunt verwachten.’

Lynley, merkte Barbara op, negeerde het onuitgesproken verwijt. ‘En het merk?’ vroeg hij.

‘We zullen zo goed als zeker achter het merk komen. De peuk zal ons dat vertellen.’

Lynley overhandigde Barbara een serie foto’s terwijl Ardery zei: ‘Het moest er als een ongeluk uitzien. Wat de brandstichter niet wist, is dat de sigaret, de lucifers en het elastiekje niet helemaal zouden verbranden. Dat is uiteraard geen onredelijke vergissing. Maar wij trekken er profijt van, omdat het ons zegt dat de brandstichter geen professional was.’

‘Waarom zijn ze niet helemaal verbrand?’ vroeg Barbara. Ze bekeek de foto’s. Ze kwamen overeen met Ardery’s beschrijving: de uitgebrande stoel, de patronen op de muur, het dodelijke rookspoor. Ze legde ze opzij en keek vragend op voordat ze de foto’s van het lijk ging bekijken. ‘Waarom zijn ze niet helemaal verbrand?’ herhaalde ze.

‘Omdat sigaretten en lucifers over het algemeen boven op de as en de overblijfselen blijven liggen.’

Barbara knikte nadenkend. Ze diepte de laatste chips op, at ze op en verfrommelde de zak tot een prop die ze met een boog in de prullenmand gooide. ‘Maar waarom worden wij erbij betrokken?’ vroeg ze aan Lynley. ‘Het zou zelfmoord kunnen zijn die er voor de verzekering als een ongeluk moest uitzien, nietwaar?’

‘Die mogelijkheid moeten we niet uitsluiten,’ zei Ardery. ‘De stoel stootte net zoveel koolmonoxide uit als de uitlaatgassen van een auto.’

‘Kan het slachtoffer de stoel dan niet hebben klaargezet om in vlammen op te gaan, de sigaret hebben aangestoken, zes tot acht pillen geslikt, wat gedronken en klaar is lugubere Kees?’

‘Niemand laat dat buiten beschouwing,’ zei Lynley, ‘hoewel het alles welbeschouwd onwaarschijnlijk lijkt.’

‘Wat alles welbeschouwd? Hoe bedoelt u?’

‘De lijkschouwing is nog niet afgerond. Ze hebben het lijk wel direct voor autopsie afgegeven. Volgens inspecteur Ardery heeft de patholoog drie andere lijken laten liggen om deze in handen te krijgen. De eerste resultaten omtrent de hoeveelheid koolmonoxide in het bloed zullen we aanstonds krijgen. Maar de drugtest zal nog wel even op zich laten wachten.’

Barbara keek van Lynley naar Ardery. ‘Juist,’ zei ze langzaam. ‘Oké. Ik begrijp het. Maar de drugtest neemt weken in beslag. Waarom zijn wij er dan nu bij geroepen?’

‘Vanwege het lijk.’

‘Het lijk?’ Ze nam de rest van de foto’s op. Ze waren in een slaapkamer met een laag plafond genomen. Het lichaam van een man lag diagonaal op een koperen bed. Hij lag op zijn buik en was gekleed in grijze broek, zwarte sokken en een lichtblauw overhemd met de mouwen tot boven de ellebogen opgerold. Zijn linkerarm lag onder zijn hoofd op het kussen. Zijn rechterarm lag gestrekt in de richting van het nachtkastje waarop een leeg glas en een fles Bushmills – Ierse whisky – stonden. Hij was van alle mogelijke kanten gefotografeerd, van dichtbij en veraf. Barbara ging over op de close-ups.

Zijn ogen waren zo goed als dicht, maar een sikkel wit was nog zichtbaar. Zijn huid was onregelmatig rood aangelopen, bijna donkerrood op de lippen en op de wangen, dichter bij roze op de ene zichtbare slaap, het voorhoofd en de kin. Een dunne streep schuim welde op uit een mondhoek. Die was ook vlekkerig roze. Barbara bestudeerde het gezicht. Het kwam haar vaag bekend voor, maar ze kon het niet plaatsen. Een politicus, vroeg ze zich af. Een televisiepersoonlijkheid?

‘Wie is het?’ vroeg ze.

‘Kenneth Fleming.’

Ze keek van de foto’s naar Lynley, toen naar Ardery. ‘Toch niet...?’

‘Ja.’

Ze draaide de foto een kwartslag en bestudeerde het gezicht. ‘Weten de media het al?’

Inspecteur Ardery antwoordde. ‘De plaatselijke korpschef wacht op de officiële identificatie van het lijk, wat...’ ze draaide haar pols om en keek naar de bovenzijde van een elegant gouden horloge .’.. allang gebeurd moet zijn. Maar dat is slechts een formaliteit, omdat meneer Flemings identiteitsbewijs zich in de slaapkamer bevond, in zijn colbert.’

‘Toch,’ zei Barbara, ‘kan dat een verkeerde conclusie zijn als die vent genoeg op hem lijkt en iemand andere mensen wil laten denken...’

Lynley onderbrak haar door zijn hand op te heffen. ‘Onwaarschijnlijk, Havers. De plaatselijke politie herkende hem zelf.’

‘O.’ Ze moest toegeven dat het voor iedereen die cricket leuk vond, niet moeilijk zou zijn geweest om Kenneth Fleming te herkennen. Fleming was op het ogenblik de beste batsman van het land en in de afgelopen twee jaar was hij een soort levende legende geworden. Hij was op de ongebruikelijke leeftijd van dertig jaar voor het eerst gekozen om voor Engeland te spelen. Hij had niet op de normale manier carrière gemaakt: via de sportvelden van de middelbare school en de universiteit, of via de debutanten en de tweede divisie van de graafschappen. Hij had vreemd genoeg in competitieverband voor een fabrieksteam in East End gespeeld, waar een gepensioneerde trainer van de club van het graafschap Kent hem op een dag had gezien en had aangeboden hem onder zijn hoede te nemen. Lange individuele begeleiding volgde. Dat was een minpunt. De mensen vonden het een variant op het geluk dat je hebt als je van rijken huize komt.

Zijn eerste optreden op de pitch voor Engeland eindigde in een vernederende nulscore voor een bijna uitverkochte tribune op Lord’s, toen een van de veldspelers van Nieuw-Zeeland zijn eerste en enige klap wist te vangen en hem daarmee uitschakelde. Wat een tweede minpunt was.

Fleming verliet het veld, uitgejouwd door de clubfans. Hij leed onder de schande van zijn afgang langs de genadeloze en nimmer iets vergetende leden van de Marylebone Cricket Club, die altijd hof hielden voor het amberkleurige bakstenen paviljoen. En hij reageerde op een gedempt fluitconcert in de Long Room door een beslist onsportief gebaar te maken. Wat een derde minpunt was.

Al die minpunten waren stof voor de journalisten en nog meer stof voor de roddelbladen. Binnen een week waren de cricketliefhebbers van de club verdeeld in twee kampen: het geef-die-vent-een-kans-kamp en het laat-hem-oprotten-kamp. De leden van de nationale selectiecommissie laten zich nooit leiden door de publieke opinie als er een wedstrijd tussen landenteams op het spel staat, en besloten het eerste te doen. Kenneth Fleming verdedigde een tweede keer de wicket in een wedstrijd op Old Trafford. Hij nam de juiste defensieve positie in met een combinatie van zwijgzaamheid en doodernstige terughoudendheid. Toen hij bijna aan het eind van zijn Latijn was, had hij een century gescoord. Toen de bowler hem eindelijk wist uit te gooien, had hij 125 runs op het scorebord van Engeland staan. Daarna ging het met hem alleen nog maar bergopwaarts.

Lynley zei: ‘Greater Springburn heeft Maidstone ingeschakeld. Maidstone’ – met een knik naar inspecteur Ardery – ‘besloot ons de zaak in handen te geven.’ Ardery protesteerde. Ze leek niet gelukkig met de formulering. ‘Niet ik, inspecteur. Mijn hoofdinspecteur heeft jou gebeld.’

‘Alleen omdat het Fleming is?’ vroeg Barbara. ‘Ik kan me voorstellen dat jullie de zaak graag zelf willen houden.’

‘Dat heeft mijn voorkeur ook,’ zei Ardery. ‘Helaas, de grote jongens die bij deze bijzondere dode betrokken zijn, schijnen over heel Londen verspreid te zitten.’

‘Aha. Tactiek.’

‘Inderdaad.’

Alle drie wisten ze hoe het werkte. Londen was verdeeld in aparte politiedistricten. Het protocol vereiste dat de politie van Kent goedkeuring verwierf van de residerende districtshoofdinspecteurs bij elke invasie op hun respectievelijke werkterreinen in verband met een verhoor of een vraaggesprek. Het papierwerk, de telefoontjes en de politieke manoeuvres konden net zoveel tijd kosten als het onderzoek zelf. Het was veel eenvoudiger om het onderzoek over te dragen aan de hoge pieten van New Scotland Yard.

‘Inspecteur Ardery zal de zaak in Kent leiden,’ zei Lynley.

‘Die allang in gang is gezet, inspecteur,’ maakte Ardery duidelijk. ‘Ons plaats-delictteam is vanaf één uur vanmiddag in het huis bezig.’

‘Terwijl wij in Londen onze plichten vervullen,’ beëindigde Lynley zijn zin. Barbara fronste haar voorhoofd vanwege de afwijkende werkprocedure. Maar ze bracht haar bezwaar voorzichtig naar voren, zich bewust van inspecteur Ardery’s begrijpelijke voorkeur om haar domein niet prijs te geven. ‘Zal niet iedereen daarvan in de war raken, sir? De linkerhand weet niet wat de rechter doet. De blinde die de lamme leidt. U weet wat ik bedoel.’

‘Het hoeft geen probleem te zijn. Inspecteur Ardery en ik zullen het onderzoek coördineren.’

Inspecteur Ardery en ik. Hij zei het op een gemakkelijke, joviale manier, maar Barbara hoorde de onuitgesproken suggestie eronder alsof hij die hardop had geuit. Ardery had de zaak zelf willen hebben. Haar superieuren hadden haar die afgepikt. Lynley en Havers zouden er goed aan doen om Ardery stroop om de mond te blijven smeren als ze de medewerking van haar plaats-delictteam wilden behouden.

‘O,’ zei Barbara. ‘Goed. Goed. Wat pakken we het eerst aan?’

Ardery ging met één soepele beweging staan. Ze was, zag Barbara, buitensporig lang. Toen Lynley ook ging staan, was hij met zijn lengte van één meter achtentachtig maar vijf centimeter langer.

Ardery zei: ‘U hebt nu het een en ander te bespreken, inspecteur. Ik denk dat u mij niet meer nodig hebt. Ik heb mijn telefoonnummer voor op het rapport gezet.’

‘Inderdaad.’ Lynley zocht in de la van zijn bureau, haalde een visitekaartje tevoorschijn en gaf het haar.

Ze stopte het in haar schoudertas zonder ernaar te kijken. ‘Ik zal u morgenochtend opbellen. Tegen die tijd heb ik wel wat informatie van het lab.’

‘Prima.’ Hij pakte het rapport op dat zij had meegebracht en stopte de foto’s erin. Hij legde het rapport midden op het vloeiblok dat zelf weer midden op zijn bureau lag. Hij wachtte duidelijk tot ze vertrok en zij wachtte op een opmerking van hem voor ze vertrok. Ik verheug me op onze samenwerking, was misschien voldoende geweest, maar enigszins bezijden de waarheid.

‘Prettige avond dan,’ zei inspecteur Ardery ten slotte. Ze voegde er een doelbewuste, geamuseerde glimlach aan toe in verband met Lynleys kleding en zei: ‘En het spijt me dat ik je plannen voor het weekeinde heb verstoord.’ Ze knikte naar Barbara, zei ten afscheid alleen maar: ‘Brigadier’ en verliet hen. Haar voetstappen weergalmden luid toen ze van Lynleys kantoor naar de lift liep. Barbara zei: ‘Denkt u dat ze haar in de diepvries bewaren en haar alleen bij speciale gelegenheden laten ontdooien?’

‘Ik denk dat ze een zware taak heeft in een nog zwaarder beroep.’ Hij keerde naar zijn stoel terug en begon in wat papieren te bladeren. Barbara keek hem vinnig aan.

‘Verdomme. Mág u haar dan? Ze is tamelijk mooi en ik geef toe dat ik, toen ik haar in het begin zag zitten, dacht dat u... Nou ja, dat had u al door, nietwaar? Maar mag u haar écht?’

‘Er wordt niet van me gevraagd of ik haar mag,’ zei Lynley. ‘Mij is slechts gevraagd met haar samen te werken. Met jou ook. Zullen we dan maar beginnen?’

Hij maakte misbruik van zijn macht, wat hij zelden deed. Barbara wilde protesteren, maar ze wist dat de gelijkheid in rang tussen hem en Ardery betekende dat ze onder één hoedje zouden spelen als het erop aankwam. Een discussie had geen zin. Dus zei ze: ‘Oké.’

Hij wees naar het rapport en zei: ‘We hebben verschillende interessante feiten. Volgens dit vooronderzoek is Fleming woensdagnacht of donderdagmorgen vroeg gestorven. Op dit moment schatten ze ergens tussen middernacht en drie uur.’ Hij las een moment en onderstreepte iets in het rapport met een potlood. ‘Hij werd vanmorgen gevonden... om kwart voor elf, nadat de politie was gearriveerd en het huis had weten binnen te dringen.’

‘Waarom is dat interessant?’

‘Omdat – het eerste interessante feit – niemand Kenneth Fleming tussen woensdagnacht en vrijdagmorgen als vermist heeft opgegeven.’

‘Misschien was hij een paar dagen op stap om alleen te kunnen zijn.’

‘Dat brengt ons bij interessant feit nummer twee. Door naar deze speciale cottage te gaan, zocht hij niet de eenzaamheid. Er woont een vrouw. Gabriella Patten.’

‘Is zij belangrijk?’

‘Ze is de vrouw van Hugh Patten.’

‘En dat is...?’

‘De directeur van een bedrijf genaamd Powersource. Hij sponsort de testwedstrijden van deze zomer. En zij – Gabriella, zijn vrouw – is verdwenen. Maar haar auto staat nog steeds in de garage bij het huis. Waar wijst dat volgens jou op?

‘Dat we een verdachte hebben?’

‘Heel goed mogelijk, zou ik zo zeggen.’

‘Of een ontvoering?’

Hij zwaaide met zijn hand heen en weer in een ik-betwijfel-het-ten-zeerste-gebaar. Hij vervolgde met: ‘Interessant feit nummer drie. Hoewel Fleming in de slaapkamer is gevonden, was hij – zoals je hebt gezien – volledig gekleed, op zijn colbert na. En er stond geen koffer in het huis die wees op overnachtingsplannen.’

‘Was hij niet van plan te blijven? Dan is hij misschien bewusteloos geslagen en naar boven gesleept om het eruit te laten zien alsof hij besloten had een dutje te doen?’

‘En interessant feit nummer vier. Zijn vrouw en kinderen wonen op het Isle of Dogs. Maar Fleming zelf woont in Kensington en doet dat al twee jaar.’

‘Ze leven dus gescheiden? Maar waarom is dat interessant feit nummer vier?’

‘Omdat hij in Kensington samenwoont met de vrouw die eigenaresse is van de cottage in Kent.’

‘Die Gabriella Patten?’

‘Nee, een derde vrouw. Iemand die...’ Lynley liet zijn vingers over de bladzijde glijden. ‘Miriam Whitelaw heet.’

Barbara legde haar enkel op haar knie en speelde met de veter van haar rode basketbalschoen. ‘Druk baasje, die Fleming, wanneer hij geen cricket speelde. Een vrouw op het Isle of Dogs, een wat... een geliefde in Kensington?’

‘Het lijkt erop.’

‘Wat was die vrouw in Kent dan?’

‘Dat is de vraag,’ zei Lynley. Hij stond op. ‘Laten we een antwoord gaan zoeken.’