9
‘Ik heb al met de politie in Kent gesproken,’ waren Jean Coopers eerste woorden toen ze de voordeur van haar huis in Cardale Street opende en naar de identiteitskaart van brigadier Havers keek. ‘Ik heb hun gezegd dat het Kenny was. Meer heb ik niet te zeggen. En wie zijn die kerels overigens? Hebt u die meegebracht? Ze waren er nog niet eerder.’
‘Media,’ zei Barbara Havers in verband met de drie fotografen wier camera’s van achter de heg die de voortuin van de straat scheidde begonnen te klikken op het moment dat Jean Cooper de deur opende.
‘Donder op,’ schreeuwde Jean naar de fotografen. ‘Jullie hebben hier niets te zoeken.’ Ze bleven doorklikken en in het wilde weg foto’s maken. Ze duwde haar vuisten tegen haar heupen. ‘Hé, luister! Ik zei sodemieter op.’
‘Mevrouw Fleming,’ riep een van hen. ‘De politie van Kent beweert dat een sigaret de oorzaak van de brand is geweest. Rookte uw man? We hebben een betrouwbare bron die zegt van niet. Kunt u dat bevestigen? Kunt u ons daarover uitleg geven? Was hij alleen in de cottage?’
Jean klemde haar kaken op elkaar om haar gezicht te verharden. ‘Ik heb jullie niets te zeggen,’ riep ze terug.
‘We hebben een bron in Kent die beweert dat de cottage werd bewoond door een vrouw genaamd Gabriella Patten. Dat is mevrouw Hugh Patten. Bent u bekend met die naam? Zou u commentaar willen geven?’
‘Ik zei net dat ik niets te...’
‘Zijn uw kinderen op de hoogte? Hoe nemen ze het op?’
‘Van mijn kinderen blijf je verdomme af! Als jullie een van hen ook maar één vraag stellen, knijp ik je kloten eraf. Gesnopen?’
Barbara stapte de enige trede voor de deur op. Ze zei vastberaden: ‘Mevrouw Fleming...’
‘Het is Cooper. Cóóper!’
‘O. Het spijt me. Mevrouw Cooper. Laat me binnen. Ze kunnen geen vragen meer stellen als u dat doet, en de foto’s die ze dan nog kunnen maken, zijn niet interessant voor hun redacteuren. Oké? Mag ik binnenkomen?’
‘Zijn ze u hiernaartoe gevolgd? Ja? Want als ze dat hebben gedaan, bel ik mijn advocaat en...’
‘Ze stonden hier al.’ Barbara probeerde haar geduld te bewaren, maar bleef zich tegelijkertijd akelig bewust van de snorrende automatische camera’s en haar weerzin om gefotografeerd te worden terwijl ze probeerde binnen te dringen in het huis van de weduwe die verondersteld werd bedroefd te zijn. ‘Ze stonden in Plevna Street. Achter een vrachtwagen bij de kliniek. Ze hadden zich verdekt opgesteld.’ Ze voegde er automatisch aan toe: ‘Het spijt me.’
‘Mij ook,’ zei Jean Cooper spottend. ‘Laat me toch niet lachen. Niemand van jullie heeft spijt van wat dan ook.’
Maar ze deed een stap achteruit en liet Barbara in de zitkamer van het kleine rijtjeshuis. Ze scheen bezig te zijn het huis op te ruimen, omdat er diverse grote, zwarte vuilniszakken halfvol op de grond stonden. Toen ze die opzij trapte om Barbara ruimte te geven om op het driedelige bankstel te kunnen gaan zitten, kwam er een enorm gespierde man de trap af met drie kartonnen dozen op zijn armen gestapeld. Hij zei met een lach: ‘Wat een tuig, Pook. Maar je had motte segge dat we het te druk hadde met het uitknijpe van onse sakdoeke om nu met se te prate. O. Pardon. Neem me niet kwalijk, smeris, ik kan op het moment nie prate omdat ik weer so verdomd mot griene.’ Hij brulde van het lachen.
‘Der,’ zei Jean. ‘Ze is van de politie.’
De man liet de dozen zakken. Hij leek meer strijdlustig dan uit het veld geslagen nu hij zich iets te veel had laten ontvallen. Hij nam Barbara ongelovig van top tot teen op, maar dat veranderde snel in een afwijzende blik. ‘Wat een trut, wat een lelijk wijf,’ zei zijn gezichtsuitdrukking. Barbara keek hem strak aan. Ze hield de man met haar ogen vast, totdat hij de dozen met een dreun op de grond liet vallen bij de deur die naar de keuken leidde. Jean Cooper stelde hem voor als haar broer Derrick. Ze zei onnodig tegen hem:
‘Ze is hier vanwege Kenny.’
‘O, ja?’ Hij leunde tegen de muur en balanceerde op één voet terwijl de andere zijn teen aanraakte in een ietwat vreemde klassieke danshouding. Hij had ongewoon kleine voeten voor een man van zijn postuur. Ze leken nog kleiner door zijn ruime paarse broek, die om zijn middel en bij de enkels met elastiek zat samengebonden en daardoor op een harembroek leek. De broek scheen ontworpen te zijn om zijn dijen ter omvang van flinke boomstammen te kunnen herbergen. ‘Wat is er dan met die goser? As u het mij vraagt, heeft dat mieserige profiteurtje eindelijk sijn verdiende loon gekrege.’ Hij richtte zijn wijsvinger op zijn zuster en deed alsof hij de trekker van een geweer overhaalde, hoewel zijn voorstelling meer voor Barbara bedoeld leek. ‘Soals ik al so lang seg, Pook, je ben veel beter af zonder die verdomde rukker. Meneer Sodemieterop K.F. Honingreet smaakt te lekker als hij je kust. As u het mij vraagt...’ ‘Heb je alle boeken van Kenny, Der?’ vroeg zijn zus venijnig. ‘Er liggen er nog meer in de jongenskamer. Maar let op of zijn naam erin staat voor je ze inpakt. Neem er niet een van Stan mee.’
Hij vouwde zijn armen voor zijn borst zover dat ging, gezien de omvang van zijn borst en de beperkte bewegingsvrijheid veroorzaakt door zijn gezwollen biceps. Deze houding, hoewel ongetwijfeld gekozen om dominantie te demonstreren, benadrukte alleen maar zijn excentrieke lichaamsbouw. Door intensieve training met gewichten had hij elk onderdeel van zijn lichaam groter kunnen maken, behalve die waarvan de omvang vaststond door de afwezigheid van spieren of door de natuurlijke beperkingen van de groei van het skelet. Derhalve leken zijn handen, zijn voeten, zijn hoofd en zijn oren opvallend teer.
‘Probeer je me weg te krijge? Schijt je in je broek dat ik dat lieve agentje sal vertelle met wat voor een smerig lulletje je was getrouwd?’
‘Zo is het wel genoeg,’ zei Jean vinnig. ‘Als je wilt blijven, blijf dan. Maar hou je smoel dicht, omdat het nog maar zo weinig scheelt... zo weinig, Der, of...’ Ze hield haar duim zo dicht bij haar wijsvinger, dat er alleen nog een kleine ruimte tussen haar nagels overbleef. Haar hand trilde. Ze begroef hem woest in de zak van haar duster. ‘O, krijg de tering,’ fluisterde ze, ‘krijg allemaal de téring.’
De uitdrukking van schaamteloze agressie verdween onmiddellijk van het gezicht van haar broer. ‘Je ben totaal kapot.’ Hij duwde zijn spiermassa van de muur af. ‘Je mot een koppie thee. Als je niet eet, oké. Daar ken ik je niet toe dwinge. Maar je drinkt een koppie thee en dan blijf ik bij je tot je de bodem siet. Daar sorg ik voor, Pook.’ Hij ging naar de keuken, draaide de kraan open en sloeg met kastdeuren.
Jean begon de halfvolle vuilniszakken bij de trap te verplaatsen. Ze zei: ‘Ga zitten,’ tegen Barbara. ‘Zeg wat u te zeggen hebt. En laat ons dan met rust.’ Barbara bleef bij een oude televisie staan terwijl de andere vrouw een vuilniszak naar een diepe kast onder de trap trok, waaruit ze een verzameling plakboeken en albums haalde. Ze ging op de grond zitten en richtte al haar aandacht op de stoffige omslagen, of om zich aan Barbara te onttrekken, of om zich te onttrekken aan wat deze boeken bij haar opriepen. Ze schenen zowel foto’s als krantenknipsels te bevatten. Maar ze waren kennelijk slecht ingeplakt, omdat een paar foto’s en nog meer knipsels op de grond dwarrelden toen Jean Cooper de stoffige mappen stuk voor stuk in de vuilniszak gooide.
Barbara hurkte neer om ze te verzamelen. In de kop van elk artikel stond Flemings naam vetgedrukt. Ze leken een overzicht te geven van de carrière van de batsman. De foto’s daarentegen boekstaafden zijn leven. Hier als kind, daar als een grijnzende teenager, zwaaiend met een achterovergedrukte fles gin, daar een lachende jonge vader terwijl hij een peuter in zijn handen rondzwierde.
Als de situatie rond de dood van deze man anders was geweest, had Barbara gezegd: ‘Wacht even, alstublieft, mevrouw Cooper. Gooi ze nog niet weg. U wilt ze nu niet hebben omdat de pijn nog te groot is, maar later wel. Doe het langzaam aan, dat is echt beter.’ Maar elke behoefte om deze waarschuwende en medelevende woorden uit te spreken verdween toen ze dacht aan de mogelijke betekenis achter het bewaren van zoveel herinneringen aan de man die haar had verlaten.
Barbara gooide foto’s en knipsels in een van de zakken. Ze zei: ‘Heeft uw man u hier ooit iets over verteld, mevrouw Cooper?’ terwijl ze Jean een van de papieren gaf uit de secretaire in mevrouw Whitelaws huis. Het was een brief van de Weledelgeboren Heer Q. Melvin Abercrombie, Randolph Avenue, Maida Vale. Barbara wist precies wat erin stond. Het was een bevestiging van een afspraak met de advocaat.
Jean las de brief en gaf hem terug. Ze ging door met het weggooien van spullen. ‘Hij had een afspraak met een vent in Maida Vale.’
‘Dat weet ik, mevrouw Cooper. Heeft hij u erover verteld?’
‘Moet je hem vragen. Die vent. Meneer Nibhead Ashercrown of zoiets.’
‘Ik kan meneer Abercrombie bellen,’ zei Barbara, ‘omdat een cliënt over het algemeen eerlijk tegenover zijn advocaat is als hij een scheidingsprocedure start, en een advocaat is over het algemeen meer dan gelukkig als hij eerlijk tegen de politie kan zijn als die cliënt is vermoord.’ Ze zag dat Jeans handen zich strak om de rand van een album klemden. In de roos, dacht ze. ‘Er moeten formulieren worden ingevuld en getekend, en ongetwijfeld weet die Abercrombie precies hoever uw man daarmee was gevorderd. Dus kan ik hem bellen om inlichtingen, maar als ik die heb, kom ik toch weer bij u terug. En de pers zal dan nog steeds buiten staan te wachten, foto’s makend en zich afvragend waar die smerissen mee bezig zijn en waarom. Waar zijn uw kinderen overigens?’
Jean keek haar opstandig aan.
‘Ze weten dat hun vader dood is, neem ik aan?’
‘Het zijn geen baby’s meer, brigadier. Wat denkt u wel?’
‘Weten ze ook dat hun vader u onlangs om een scheiding heeft gevraagd? En dat hééft hij u toch gevraagd, nietwaar?’
Jean bestudeerde de ezelsoor in een van de fotoalbums. Met haar duim streek ze de barst in het kunstleer vlak.
‘Seg het, Pook.’ Derrick Cooper was naar de deuropening gekomen, met een doosje theezakjes in de ene hand en een mok met Elvis’ beroemde grijnslach erop in de andere. ‘Wat maak ‘t uit? Vertel het d’r. Je heb niks van hem nodig. Je heb nooit iets van hem nodig gehad.’
‘Komt dat even mooi uit, hè, dat hij dood is.’ Jean hief haar bleke gezicht op. ‘Ja,’ zei ze tegen Barbara. ‘Maar u wist het antwoord al, hè, omdat hij het tegen dat ouwe rotwijf heeft gezegd. En dat rotwijf was zo in haar nopjes, dat ze het iedereen in Londen moest vertellen. Vooral als ik daardoor in een kwaad daglicht kwam te staan, want de afgelopen zestien jaar is ze met niets anders bezig geweest.’
‘Mevrouw Whitelaw?’
‘Wie anders.’
‘Probeerde ze u in een kwaad daglicht te stellen? Waarom?’
‘Ze vond me niet goed genoeg om met haar Kenny te trouwen.’ Jeannie lachte kort en verachtelijk. ‘Was Gabriella dat wel soms?’
‘Dus u wist dat hij van plan was met Gabriella Patten te trouwen?’
Ze schoof het album dat ze vasthield in een van de zakken. Ze keek om zich heen of ze nog iets kon weggooien, maar kennelijk viel er vlak in haar buurt niets meer te doen. Ze zei: ‘Deze kunnen dicht, Der. Waar heb je het ijzerdraad gelaten? Ligt het nog boven?’ Ze keek hem na toen hij in reactie op haar vragen de trap op sjokte.
‘Heeft uw man de kinderen over de scheiding verteld?’ vroeg Barbara. ‘Waar zijn ze overigens?’
‘Laat hen hierbuiten,’ zei Jean. ‘Laat hen verdomme met rust. Ze hebben al genoeg aan hun kop gehad. Vier jaar is meer dan genoeg en nu is het afgelopen.’ ‘Ik heb begrepen dat uw zoon met zijn vader op vakantie zou gaan. Zeilen in Griekenland. Ze zouden afgelopen woensdagavond vertrekken. Waarom zijn ze niet gegaan?’
Jean duwde zich op van de vloer en liep naar het raam van de zitkamer, waar ze een pakje Embassy van de vensterbank pakte en er een opstak.
‘Je mot stoppe met die troep,’ zei haar broer terwijl hij met veel lawaai de trap afkwam en een rol ijzerdraad op een van de vuilniszakken gooide. ‘Hoe vaak mot ik je dat nog segge, Pook?’
‘Ja,’ zei ze. ‘Je hebt gelijk. Maar nu is het niet het goede moment. Was je geen thee aan het zetten? Ik hoorde de waterketel afslaan.’
Hij wierp haar een chagrijnige blik toe en verdween in de keuken. Er werd water ingeschonken en een lepel rinkelde onstuimig in een kopje of zoiets. Hij kwam terug met een mok. Hij zette hem in de vensterbank en plofte op de sofa neer. Hij legde zijn benen gekruist bij de enkels op de salontafel, waarmee hij overduidelijk verkondigde dat hij van plan was om de rest van het gesprek bij te wonen. Hij doet maar, dacht Barbara. Ze ging op de ingeslagen weg voort.
‘Had uw man u verteld dat hij van u wilde scheiden? Had hij u verteld dat hij van plan was weer te trouwen? Had hij u verteld dat hij zou hertrouwen met Gabriella Patten? Heeft hij dat ook allemaal aan uw kinderen verteld? Hebt u het hun verteld?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Waarom niet?’
‘Mensen veranderen van gedachten. Kenny was een mens.’
Haar broer kreunde. ‘Die lapswans was geen mens. Hij was verdomme een ster. Hij was besig se eige legende te schrijfe en jullie ware een afgeslote hoofstuk. Waarom sie je dat nou nie? Waarom laat je het nie los?’
Jean wierp hem een dodelijke blik toe.
‘Je had ondertusse allang iemand anders kenne hebbe. Je had je kindere een echte pa kenne gefe. Je had...’
‘Hou je bek, Der.’
‘Hé. Kijk uit tegen wie je het heb.’
‘Nee, kijk jij maar uit. Je mag blijven als je wilt, maar hou je mond. Over mij, over Kenny, over alles. Oké?’
‘Hoor ‘s.’ Hij stak zijn kin vooruit in de richting van zijn zus. ‘Weet je wat jouw probleem is? Wat het altijd gewees is. Je wil nie onder oge sien wat je nooit onder oge wou sien. Die verdomde idioot dacht dat ie God de Almachtige was en dat wij er alleen maar ware om zijn reet te likke en jij siet dat nie, hé?’
‘Je lult.’
‘Je ken ‘t nog steeds niet sien. Hij heeft je in de steek gelate, Pook. Hij vond een lekkerder, leukerder poesje om mee te spele. Je wis wanneer het gebeurde en toch wachtte je op hem tot hij genoeg van haar sou krijge en op se knieën terug sou komme.’
‘We waren getrouwd. Dat wilde ik zo houden.’
‘Er was iets, da klopt.’ Hij trok zijn kleine eikelvormige ogen tot spleetjes toen hij zelfgenoegzaam glimlachte. ‘Jij was de deurmat en hij was de laarse. Was het lekker om vertrapt te worde?’
Jean drukte haar sigaret uiterst voorzichtig uit, alsof de asbak van porselein was en niet van metaal, wat hij was. ‘Geniet je ervan om dat te zeggen?’ vroeg ze zachtjes. ‘Voel je je nu iemand? Voel je je nu groot en sterk?’
‘Ik seg alleen maar wat je mot hore.’
‘Je zegt alleen maar wat je altijd al hebt willen zeggen sinds je achttien jaar oud was.’
‘Jesus christus. Doe niet so gek.’
‘Toen je Kenny leerde kennen, was hij tien keer zo goed als jij ooit hoopte te worden.’
Derricks biceps spanden zich. Hij liet zijn voeten op de grond zakken.
‘Laser op met dat gelul. Laser op. La...’
‘Oké,’ zei Barbara. ‘Uw standpunt is duidelijk, meneer Cooper.’
Derricks ogen schoten naar haar toe. ‘Wat seg u?’
‘U hebt genoeg gezegd. De boodschap is overgekomen. Nu zou ik graag willen dat u weggaat, zodat ik met uw zus kan praten.’
Hij stond onmiddellijk op. ‘Tegen wie seg u verdomme dat ie mot ophoepele?’
‘Tegen u. Ik zeg het tegen u. Ik dacht dat dat duidelijk was. Nou, kunt u de deur zelf vinden of hebt u mijn hulp nodig?’
‘Oooo, mot je haar hore. Ik schijt in me broek van de angst.’
‘Dan zou ik maar voorzichtig lopen als ik u was.’
Zijn hoofd werd knalrood. ‘Jij fuile gleuf. Ik sal...
‘Der!’ zei Jean.
‘Donder op, Cooper,’ zei Barbara kalm, ‘omdat als je dat niet doet, ik je zo hardhandig in de bajes zal gooien dat je geen tijd zult hebben om met je spierballen indruk op de muizen te maken.’
‘Jij snotneus fan een...’
‘En ik durf er een weeksalaris op in te zetten dat de meeste bajesklanten je rauw lusten.’
Op zijn voorhoofd zwol een afzichtelijke ader op. Zijn borstkas zette uit. Zijn rechterarm ging naar achteren. Zijn elleboog kromde zich.
‘Kom maar op,’ zei Barbara terwijl ze zich schrap zette. ‘Kom maar op. Ik heb tien jaar Kwai Tan achter de rug en ik sta te popelen om het toe te passen.
‘Derrick!’ Jean ging tussen Barbara en haar broer staan. Hij haalde adem op een manier die Barbara aan de waterbuffel deed denken die ze ooit in de dierentuin had gezien. ‘Derrick,’ zei Jean weer. ‘Hou je in. Ze is een smeris.’
‘Ken me geen reet schele.’
‘Je doet wat ze zegt, Derrick! Hoor je? Derrick!’ Ze greep zijn arm vast en schudde eraan.
De waas voor zijn ogen leek te verdwijnen. Hij keek van Barbara naar zijn zus. ‘Ja,’ zei hij. ‘Ik hoor je.’ Hij tilde een hand op alsof hij de schouder van zijn zus wilde aanraken, maar hij liet hem zakken voor hij contact met haar maakte.
‘Ga naar huis,’ zei ze en ze legde een moment haar voorhoofd op zijn arm. ‘Ik weet dat je het goed bedoelt, maar we moeten met z’n tweeën praten, zij en ik.’
‘Ma en pa sijn er kapot fan,’ zei hij. ‘Fan Kenny.’
‘Dat verbaast niemand.’
‘Ze mochte hem graag, Pook. Ook nadat hij je in de steek had gelate. Ze stonde altijd aan sijn kant.’
‘Dat weet ik, Der.’
‘Ze dachte dat het an jou lag. Ik sei dat het niet eerlijk was om so te denke as je nie wist wat er an de hand was, maar ze luisterde nooit. Pa sei: ‘`Wat weet jij nou verdomme van een gelukkig huwelijk, idioot’.’’
‘Pa was over zijn toeren. Hij wilde geen kwaad over anderen spreken.’ ‘Ze noemde ‘m altijd soon. Sóón, Pook. Waarom? Ík was hun soon.’
Jean streek met haar hand zijn haar glad. ‘Ga nu maar naar huis, Der. Alles komt goed. Ga maar. Oké? Door de achterdeur graag. Laat die bekakte zooi aan de voorkant je niet te grazen nemen.’
‘Ik ben nie bang voor se.’
‘Het is niet nodig hun iets te geven om over te schrijven. Ga door de achterdeur weg, oké?’
‘Drink je thee op.’
‘Zal ik doen.’
Ze ging op de bank zitten terwijl haar broer de keuken inliep. Een deur ging open en weer dicht. Even later kraakte een hek aan roestige hengsels in de achtertuin. Jean wiegde de mok thee in haar handen.
‘Kwai Tan,’ zei ze tegen Barbara. ‘Wat is dat?’
Barbara merkte dat ze nog steeds klaar stond. Ze liet haar hielen zakken en haalde weer normaal adem. ‘Geen flauw idee. Ik geloof dat het een manier is om kip klaar te maken.’
Ze zocht in haar schoudertas naar sigaretten. Ze stak er een op, rookte en vroeg zich af wanneer een brandende kankerverwekkende stof haar voor het laatst zo goed had gesmaakt. As gij zijt vervloekt, dacht ze. Ze verdiende dit saffie. Ze stapte over twee vuilniszakken heen en liep op een van de stoelen van het driedelige bankstel af. Ze ging zitten. Het kussen was zo oud en zo dun dat het haar een gevoel gaf alsof ze op ganzenhagel zat. ‘Hebt u uw man woensdag gesproken?’
‘Waarom zou ik?’
‘Hij zou uw zoon mee naar Griekenland nemen. Ze zouden woensdagavond vertrekken. De plannen werden gewijzigd. Belde hij u op om dat te vertellen?’
‘De reis was een cadeau voor Jimmy’s verjaardag. Hij had het althans beloofd. Joost mag weten of hij het echt van plan was.’
‘Hij was het echt van plan,’ zei Barbara. Jean keek abrupt op. ‘We vonden de vliegtuigtickets in een van zijn colberts in Kensington. En mevrouw Whitelaw vertelde ons dat zij hem had geholpen met pakken en hem de bagage in zijn auto had zien zetten. Maar toch zijn zijn plannen op een bepaald moment gewijzigd. Vertelde hij u waarom?’
Ze schudde haar hoofd en dronk van de thee. Barbara merkte op dat het zo’n beker was waarop het plaatje veranderde wanneer de vloeistof het verwarmde. De grijnslach van een jonge Elvis werd de opgeblazen Elvis van de latere jaren, in satijn gekleed en kwelend in een microfoon.
‘Vertelde hij het aan Jimmy?’
Jeans handen sloten zich om de mok. Elvis verdween achter haar vingers. Ze keek naar het niveau van de thee dat steeg en daalde terwijl ze de mok naar voren en naar achteren kantelde. Ten slotte zei ze: ‘Ja. Hij heeft met Jimmy gepraat.’
‘Wanneer was dat?’
‘Ik weet niet hoe laat.’
‘U hoeft het niet precies te zeggen. Was het ‘s morgens? ‘s Middags? Vlak voordat ze zouden vertrekken? Hij zou de jongen hier komen ophalen, klopt dat? Belde hij vlak voordat hij zou komen?’
Ze liet haar hoofd verder zakken en onderwierp haar thee aan een nog intensiever onderzoek.
Barbara zei: ‘Loop in uw gedachten de hele dag na. U stond op, kleedde zich aan, misschien hielp u de kinderen naar school. Wat nog meer? U ging naar uw werk. U kwam thuis. Jimmy stond gepakt en gezakt voor de reis. Hij had nog niet gepakt. Hij was opgewonden. Hij was teleurgesteld. Hoe ging het?’ De thee bleef haar aandacht vasthouden. Hoewel ze haar hoofd nog steeds gebogen hield, kon Barbara aan de beweging van haar kin zien dat ze op de binnenkant van haar onderlip kauwde. Jimmy Cooper, dacht ze ineens vol belangstelling. Wat zouden die klabakken op het dichtstbijzijnde politiebureau te zeggen hebben als ze de naam hoorden?
‘Waar ís Jimmy?’ vroeg ze. ‘Als u mij niets kunt vertellen over zijn Griekse reis en zijn vader...’
Jean zei: ‘Woensdagmiddag.’ Ze hief haar hoofd op toen Barbara as van haar sigaret in de asbak aftikte. ‘Woensdagmiddag.’
‘Belde hij toen?’
‘Ik nam Stan en Shar mee naar de videotheek, zodat ze ieder een film hadden wanneer Jimmy met zijn vader was vertrokken. Dan hoefden ze zich niet rot te voelen omdat ze niet meekonden.’
‘Dat was dus na schooltijd.’
‘Toen we thuiskwamen, was de reis afgezegd. Omstreeks halfvier.’
‘Vertelde Jimmy dat aan u?’
‘Hij hoefde het me niet te vertellen. Hij had zijn spullen uitgepakt. Alles lag verspreid door zijn kamer.’
‘Wat zei hij?’
‘Dat hij niet naar Griekenland ging.’
‘Waarom?’
‘Ik weet het niet.’
‘Maar hij wist het. Jimmy wist het.’
Ze tilde haar theemok op en dronk. Ze zei: ‘Ik denk dat er iets van cricket tussendoor kwam en hij dat moest doen. Hij hoopte weer voor Engeland gekozen te worden.’
‘Maar Jimmy zei niet waarom?’
‘Hij was kapot. Hij wilde niet praten.’
‘Voelde hij zich door zijn vader in de steek gelaten?’
‘Hij was er zo op gebrand geweest om weg te gaan en toen ging het niet door. Ja. Hij voelde zich in de steek gelaten.’
‘Boos?’ Toen Jean haar vinnig aankeek, zei Barbara om haar gerust te stellen: ‘U zei dat hij niet alleen zijn spullen had uitgepakt, maar dat zijn kleren door de hele kamer verspreid lagen. Dat klinkt voor mij als een kwade bui. Was hij boos?’
‘Zoals ieder kind zou zijn. Niet anders dan andere kinderen.’
Barbara maakte haar sigaret uit en nam de tijd om na te denken of ze er weer een op zou steken. Ze verwierp het idee. ‘Heeft Jimmy een vervoermiddel?’
‘Waarom moet u dat weten?’
‘Was hij woensdagavond thuis? Stan en Shar hadden hun video’s. Hij was teleurgesteld. Bleef hij thuis of ging hij uit om zichzelf wat op te vrolijken? Hij was kapot, zei u. Hij had waarschijnlijk wel behoefte aan een verzetje.’ ‘Hij liep in en uit. Dat doet hij altijd. Hij lummelt graag wat hier in de buurt rond met zijn vrienden.’
‘En woensdagavond? Trok hij toen ook met zijn vrienden op? Hoe laat kwam hij thuis?’
Jean zette haar mok op de salontafel. Ze duwde haar linkerhand in de zak van haar duster en scheen iets te hebben gevonden om vast te kunnen pakken. Buiten op straat gilde een vrouw: ‘Sandy, Paulie, theetijd! Kom binnen voor het koud wordt.’
‘Is hij wel thuisgekomen, mevrouw Cooper?’ vroeg Barbara.
‘Natuurlijk,’ zei ze. ‘Ik weet alleen niet hoe laat. Ik sliep al. Hij heeft zijn eigen sleutel. Hij komt en gaat wanneer hij wil.’
‘En hij was in huis toen u ‘s morgens opstond?’
‘Waar anders? In de vuilnisbak?’
‘En vandaag? Waar is hij? Weer met zijn vrienden op stap? Wie zijn het overigens? Ik heb hun namen nodig. Vooral van degenen met wie hij woensdagavond op stap was.’
‘Hij is met Stan en Shar ergens naartoe.’ Met een knikje van haar hoofd wees ze naar de vuilniszakken. ‘Dan hoefden ze niet te zien dat ik de spullen van hun vader wegdeed.’
‘Toch zal ik uiteindelijk ook met hem moeten praten,’ zei Barbara. ‘Het zou gemakkelijker zijn als ik hem nu zou kunnen zien. Kunt u me vertellen waar hij naartoe is?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Of wanneer hij terug zal komen?’
‘Wat zou hij kunnen vertellen dat ík niet kan?’
‘Hij zou me kunnen vertellen waar hij woensdagavond was en hoe laat hij thuiskwam.’
‘Ik snap niet wat u daaraan hebt.’
‘Hij zou me kunnen vertellen waar het gesprek met zijn vader over ging.’
‘Dat heb ik al gezegd. De reis ging niet door.’
‘Maar u hebt niet gezegd waarom.’
‘Wat doet het waarom ertoe?’
‘Het waarom vertelt ons wie misschien heeft geweten dat Kenneth Fleming naar Kent ging.’ Barbara lette op Jean Coopers reactie op haar bewering. Het was een uiterst subtiele reactie, een verkleuring van de huid waar haar gebloemde duster een bleke driehoek op haar borst vrijliet. De kleur steeg niet verder omhoog. Barbara zei: ‘Ik heb begrepen dat u de weekeinden daar doorbracht toen uw man voor Kent speelde. U en uw kinderen.’
‘En wat dan nog?’
‘Ging u op eigen gelegenheid naar de cottage? Of kwam uw man u ophalen?’ ‘We gingen op eigen gelegenheid.’
‘En als hij niet thuis was wanneer u daar aankwam? Had u uw eigen sleutels om binnen te komen?’
Jean rechtte haar rug. Ze maakte in de asbak korte metten met haar sigaret. ‘Ja, ja,’ zei ze. ‘Nu snap ik waar u heen wilt. Waar was Jimmy woensdagavond? Kwam hij wel thuis? Was hij woedend omdat zijn vakantie naar de kloten was? En neem me niet kwalijk dat ik het vraag, maar kan hij een set sleutels van de cottage hebben gejat, naar Kent zijn gegaan en zijn eigen pa hebben vermoord?’
‘Het zijn interessante vragen,’ merkte Barbara op. ‘Ik heb er geen enkel bezwaar tegen als u uw commentaar daarop geeft.’
‘Hij was thuis, thúís.’
‘Maar u kunt niet zeggen hoe laat.’
‘En er valt verdomme geen enkele sleutel te jatten. Die zijn er nooit geweest.’
‘Hoe kwam u de cottage dan in wanneer uw man er niet was?’
Barbara had Jean plotseling in het nauw gedreven. ‘Wat? Wanneer?’
‘Toen u regelmatig het weekeinde naar Kent ging. Hoe kwam u binnen als uw man er niet was?’
Ze gaf een geagiteerde ruk aan de kraag van haar duster. Dat scheen haar te kalmeren, omdat ze haar hoofd optilde en zei: ‘Er lag altijd een sleutel in de schuur achter de garage. Die gebruikten we om binnen te komen.’
‘Wie wisten dat van die sleutel?’
‘Wie wisten dat? Wat maakt dat nou uit? We wisten het verdomme allemaal. Nou goed?’
‘Niet helemaal. De sleutel is verdwenen.’
‘En u denkt dat Jimmy hem heeft gepakt?’
‘Hoeft helemaal niet, maar kan wel.’ Barbara pakte haar tas van de vloer en zwaaide hem over haar schouder. ‘Vertel me eens, mevrouw Cooper,’ zei ze tot besluit terwijl ze het antwoord al wist: ‘Is er iemand die kan bevestigen waar u woensdagavond en woensdagnacht was?’
Jimmy betaalde voor de chips, de gevulde repen, de chocoladekoekjes en de vanilletoffees. Eerder, beneden aan de trap waar bij Island Gardens Station het fruitstalletje stond, had hij twee bananen, een perzik en een nectarine gejat, omdat een of andere ouwe taart met een te roze kop en te weinig blauw haar maar bleef zeuren over de prijs van de spruitjes. Alsof iemand met een beetje gezond verstand die smerige groene slijmdingen ooit zou eten.
Hij had geld genoeg om het fruit te betalen. Ma had hem vanmorgen tien pond gegeven en gezegd dat hij Stan en Shar op iets lekkers moest trakteren. Maar bananen, perziken en nectarines waren geen traktatie, en ook al zou dat wel het geval zijn geweest, het jatten was een kwestie van principe. De fruitverkoper was een eersteklas klootzak; dat was hij altijd al geweest en dat zou hij altijd blijven. ‘Godvergeten nozem,’ foeterde hij meestal als een van de jongens van school te dicht langs zijn papperige tomaten liep. ‘Hou toch op met dat branie schoppen hier in de buurt. Zoek een nette baan, stelletje lummels.’ Dus was het een zaak van eer onder de jongens om zoveel mogelijk fruit en groente van die ouwe zeiksnor te jatten.
Maar Jimmy had geen hekel aan de oude man die de Island Gardenskoffietent beheerde. Daarom hadden ze bij hem allerlei zoete troep gekocht die Shar en Stan wilden hebben.
Hij was aan een tafeltje gaan zitten en tuurde naar Shar, die zo’n dertig meter verderop kruimels brood op de kademuur legde. Toen ze klaar was, dribbelde ze snel terug over het grasveld en pakte haar verrekijker uit de leren tas.
‘Te veel mensen,’ zei Jimmy. ‘Je zult alleen maar duiven zien, Shar.’
‘Er vliegen meeuwen boven de rivier. Heel veel meeuwen.’
‘Nou en? Een meeuw is een meeuw.’
‘Nee. Er zijn meeuwen en meeuwen,’ zei ze geheimzinnig. ‘Je moet geduld hebben.’
Uit haar rugzak haalde ze een klein, mooi ingebonden notitieboekje tevoorschijn. Ze opende het en schreef de datum keurig boven aan een nieuwe bladzijde. Jimmy draaide zijn hoofd af. Pa had haar het notitieboekje met kerst gegeven, met nog drie vogelboeken en een kleinere maar krachtigere verrekijker. ‘Daarmee kun je écht naar vogels kijken,’ had hij gezegd. ‘Zullen we hem gaan uitproberen, Shar? We kunnen een keer naar Hampstead gaan en kijken wat er op de hei rondvliegt. Zullen we dat doen?’
Zij had met een stralend gezicht ‘O ja, papa,’ gezegd en ze had rustig afgewacht tot eerst de dagen en daarna de weken voorbijgingen, altijd vol vertrouwen dat papa zou doen wat papa had beloofd.
Maar afgelopen oktober was er iets in hem veranderd waardoor zijn woord niets meer waard werd. Hij was gespannen als ze hem zagen, hij liet zijn knokkels kraken, hij liep steeds maar weer naar het raam en rende naar de telefoon zodra die begon te rinkelen. De ene dag gedroeg hij zich alsof één verkeerd woord genoeg was om hem het schuim op de mond te bezorgen. De volgende dag ging hij zowat uit zijn dak, alsof hij een century had gescoord zonder er ook maar een seconde zijn best voor te hebben gedaan. Het had Jimmy een paar weken en wat speurwerk gekost om uit te vinden waardoor zijn vader zo was veranderd. Maar zodra hij het wist, wist hij ook dat niets in hun onconventionele gezinsleven ooit meer hetzelfde zou zijn.
Hij sloot zijn ogen even. Hij concentreerde zich op de geluiden. Het gekrijs van de meeuwen, het getrippel van voetstappen op het pad naast het koffiehuis, het gekwebbel van dagjesmensen die stonden te wachten voor de lift die afdaalde naar de Greenwich-voetgangerstunnel, het gekras van metaal toen iemand een van de groezelige parasols wilde openen die op de tafels buiten stonden.
‘Kijk, dat zijn kokmeeuwen en zilvermeeuwen en grote burgemeesters en allerlei andere soorten meeuwen,’ zei zijn zusje kameraadschappelijk. Ze poetste haar bril op aan de boord van haar trui. ‘Maar ik ben nog op zoek naar een drieteenmeeuw.’
‘O, ja? Wat is dat dan?’ Jimmy opende een pakje van Stans chocoladekoekjes en stopte er een in zijn mond. Op het grasveld aan de andere kant van een rond bloembed vol rode, gele en roze bloemen, probeerde Stan tegelijkertijd bowler en batsman te zijn in een eenmanscricketwedstrijd. Hij gooide de bal op, zwaaide er wild met zijn bat naar, miste hem meestal, maar gilde als hij hem raakte: ‘Dat is een vier, dat is een vier. Zag je het, zag je het?’
‘Een drieteenmeeuw leeft voornamelijk op open zee,’ informeerde Shar hem. Ze zette haar bril weer op. ‘Ze komen zelden dicht bij de kust, behalve als ze afval van vissersboten te pakken proberen te krijgen. In de zomer – wat het nu bijna is, ja? – nestelen ze op kliffen. Ze maken van die leuke kleine nestkommetjes van modder en stukjes touw en planten en ze maken die vast aan de rotsen.’
‘O, ja? Waarom kijk je hier dan naar zo’n drieteengeval uit?’
‘Drieteenmeeuw,’ zei ze geduldig. ‘Omdat het heel bijzonder zou zijn als je er een ziet. Dat zou een geweldige prestatie zijn.’ Ze tilde haar verrekijker op en speurde de kademuur af waar verscheidene meeuwen – niet gehinderd door de voorbijgangers en de luierende mensen op de banken – aandacht schonken aan de kruimels die ze daar had neergelegd.
‘Drieteenmeeuwen hebben bijna zwarte poten,’ zei ze. ‘Ze hebben gele snavels en donkere ogen.’
‘Dat klinkt als elke andere idiote meeuw.’
‘En als ze vliegen, hangen ze soms heel scheef en raken dan de golven met hun vleugelpunten. Daaraan kun je ze herkennen.’
‘Er zijn hier geen golven, Shar, mocht het je nog niet zijn opgevallen.’
‘Natuurlijk weet ik dat. Dan zie je ze dus niet scheef hangen. Dan zullen we moeten vertrouwen op andere visuele kenmerken.’
Jimmy nam nog een koekje. Hij stak zijn hand in de zak van zijn windjack en haalde zijn sigaretten eruit. Zonder van achter haar verrekijker op te kijken, zei Sharon: ‘Je moet niet roken. Je weet dat het niet goed is. Je krijgt er kanker van.’
‘En als ik nou kanker wíl hebben?’
‘Waarom zou je kanker willen hebben?’
‘Snellere manier om de pijp uit te gaan.’
‘Maar andere mensen krijgen er ook kanker van. Dat noemen ze mee-roken. Wist je dat? Als jij blijft roken, kunnen wij van het inademen van de rook doodgaan, ik en Stan. Als we veel bij je in de buurt zijn.’
‘Je wilt dus liever niet zoveel in mijn buurt zijn. Dat is voor geen van ons beiden een groot verlies, vind je niet?’
Ze liet de verrekijker zakken en legde hem op tafel. De lenzen van haar bril vergrootten haar ogen. ‘Papa zou niet gewild hebben dat je rookt,’ zei ze. ‘Hij waarschuwde mama altijd dat ze moest stoppen.’
Jimmy’s vingers sloten zich om zijn pakje chips. Hij hoorde het papier kraken terwijl hij het pakje fijnkneep.
‘Denk je dat als zij was gestopt met roken...’ Sharon kuchte zacht alsof ze haar keel schraapte. ‘Ik bedoel, hij vroeg het zo vaak. Hij zei: ‘`Jean, je moet die sigaretten laten liggen. Je vermoordt jezelf. Je vermoordt ons allemaal.’’ En ik vroeg me dan af...’
‘Klets niet, oké?’ zei Jimmy nors. ‘Kerels laten hun vrouwen niet in de steek omdat ze roken. Jezus, Shar, doe niet zo stom.’
Sharon richtte haar aandacht op het notitieboekje dat open op tafel lag. Voorzichtig bladerde ze een paar bladzijden terug. Ze liet haar vinger glijden over een schets van een bruine vogel met een fijne oranje tekening. Jimmy zag dat er keurig ‘nachtzwaluw’ onder was geschreven.
‘Kwam het dan door ons?’ vroeg ze. ‘Omdat hij ons niet wilde? Denk je dat het dat is?’
Jimmy voelde het ijskoud om hem heen worden. Hij nam nog een koekje. Hij haalde het gestolen fruit uit zijn windjack en legde het voor hen op tafel. Zijn maag voelde aan alsof hij vol stenen zat, maar hij pakte de nectarine en nam er enigszins geïrriteerd een hap uit.
‘Waarom dan?’ vroeg Sharon. ‘Heeft mama iets slechts gedaan? Heeft ze iemand anders gevonden? Hield papa niet meer...’
‘Hou erover op!’ Jimmy duwde zichzelf overeind. Hij liep met grote passen naar de oever van de rivier terwijl hij over zijn schouders riep: ‘Wat maakt het uit? Hij is dood. Hou erover op.’
Haar gezicht trok helemaal samen, maar hij draaide zich van haar af. Hij hoorde Shar achter hem roepen: ‘En jij moet je bril dragen, Jimmy. Pap zou gewild hebben dat je je bril droeg.’ Hij trapte woest tegen het gras. Stan rende naar hem toe. Hij sleepte zijn cricketbat als een roer achter zich aan.
‘Zag je hoe ik hem raakte?’ vroeg Stan. ‘Jimmy zag je het?’
Jimmy knikte afwezig. Hij smeet zijn nectarine in het bloembed, stak zijn hand in zijn zak om zijn sigaretten te pakken en besefte toen dat hij ze op tafel had laten liggen. Hij liep naar de kademuur waar de duiven en meeuwen pikten naar de broodkruimels die Sharon daar had neergelegd. Hij leunde tegen de muur. Hij keek naar beneden naar de rivier.
‘Wil je voor me bowlen, Jimmy?’ vroeg Stan gretig. ‘Alsjeblieft? Ik kan alleen maar goed batten als iemand anders bowlt.’
Wat pa natuurlijk had gewild dat hij deed. ‘Je hebt een goede arm, Jim. Je zou kunnen bowlen als Bedser. Laten we naar de pitch gaan. Jij bowlt. Ik bat.’
Jimmy probeerde uit alle macht zijn schreeuw binnen te houden. Hij greep de gietijzeren reling vast die boven op de kademuur stond. Hij leunde er met zijn hoofd tegen en sloot zijn ogen. Het deed te veel pijn. Om te denken, te praten, te proberen te begrijpen...
Heeft mama iets verkeerds gedaan? Heeft ze iemand anders gevonden? Hield papa niet meer van haar?
Jimmy sloeg met zijn voorhoofd tegen de gietijzeren spijlen. Hij greep ze zo stevig vast, dat het leek of ze door zijn vlees heen smolten en zijn botten werden. Hij sperde zijn ogen open en keek naar de rivier. Het tij keerde. Het water was troebel. Er stond een sterke stroom. Hij dacht aan de roeiclub op Saundersness Road, aan de botenhelling waar de ruwe kiezelstenen aan de rand van de Theems altijd bezaaid lagen met flessen, wikkels, sigarettenpeuken, gebruikte condooms en rottend fruit. Je kon daar direct de rivier in lopen. Geen muur, geen hek waar je overheen moest klimmen. LEVENSGEVAARLIJK! DIEP WATER! VERBODEN TE ZWEMMEN ! stond er op de waarschuwingsborden aan de lantaarnpaal die bij de ingang van de botenhelling stond. Maar dat was wat hij wilde: levensgevaar en diep water.
Aan de andere kant van de rivier kon hij, als hij goed keek, net nog de klassieke koepels van het Royal Naval College zien, en hij kon zijn verbeelding gebruiken om de rest in te vullen: de frontons en de pilaren, de statige voorzijde. Even ten westen van deze gebouwen lag de Cutty Sark in het droogdok, en hoewel ze niet groot genoeg waren om ze vanaf de noordoever van de rivier te kunnen onderscheiden, kon hij zich een voorstelling maken van de drie trotse masten van de klipper en van de ruim zestien kilometer touw waaruit haar tuigage bestond. Bij de wolrace op Australië was ze nooit door een ander schip verslagen. Ze was gebouwd om als theeklipper op China te varen, maar toen het Suezkanaal werd geopend, moest ze zich aanpassen.
Dat is waar het in het leven om gaat, nietwaar? Aanpassen. Zo zou pa het afstemmen van je bowlen op de pitch hebben genoemd.
Pa. Pa. Jimmy had het gevoel of er met glas in zijn borst werd gesneden. Hij had het gevoel in brand te staan. Hij wilde weg van deze plek, maar nog liever wilde hij weg uit dit leven. Niet langer Jimmy zijn, niet Ken Flemings zoon, niet een oudere broer die het gemakkelijker voor Sharon en Stan moest maken, maar een rotsblok in een tuin, een omgevallen boom op het platteland, een voetpad door het bos. Een stoel, een fornuis, een fotolijstje. Alles behalve wie en wat hij nu was.
‘Jimmy?’
Jimmy keek naar beneden. Stan stond bij zijn elleboog en trok voorzichtig aan zijn windjack. Jimmy keek met half toegeknepen ogen naar zijn opgerichte gezicht en het haar dat over zijn voorhoofd wapperde en in zijn ogen sloeg. Stans neus moest worden gesnoten, en omdat hij niets passends had om dat te doen, pakte Jimmy de boord van zijn T-shirt en veegde hem langs zijn broers bovenlip.
‘Dat is vies, weet je,’ zei hij tegen Stan. ‘Voel je niet dat het eruit loopt? Geen wonder dat alle meiden denken dat je een domkop bent.’
‘Dat ben ik niet,’ zei hij.
‘Mij hou je niet voor de gek.’
Stan liet zijn kaken mismoedig hangen. In zijn kin ontstonden kuiltjes, zoals altijd als hij probeerde niet te huilen.
‘Hoor eens,’ zei Jimmy met een zucht, ‘je moet je neus snuiten. Je moet jezelf verzorgen. Je kunt niet wachten tot iemand anders dat voor je doet. Er zal niet altijd iemand anders zijn.’
Stans oogleden trilden. ‘Mama is er,’ fluisterde hij. ‘Shar is er. Jij bent er.’ ‘Je moet niet op mij rekenen, oké? Reken niet op mam. Reken niet op wie dan ook. Zorg voor jezelf.’
Stan knikte en haalde bibberend adem. Hij hief zijn hoofd op en keek naar de rivier, zijn neus kwam maar net boven de kademuur uit. ‘We zijn nooit wezen zeilen. En nu zal het nooit meer gebeuren, hè? Mama neemt ons niet mee. Want als ze dat doet, moet ze aan hem denken. Dus gaan we niet zeilen, hè? Nee, hè, Jimmy?’
Jimmy wendde zich met brandende ogen af van het water. Hij nam de cricketbal uit zijn broers hand. Hij staarde over het grasveld van Island Gardens en zag dat het gras veel te lang was om er een mooie pitch van te maken. En ook al zou het keurig geknipt zijn, de grond was ongelijk. Het leek wel of mollen een wegennet hadden aangelegd.
‘Papa zou ons mee naar de netten hebben genomen om te oefenen,’ zei Stan alsof hij Jimmy’s gedachten las. ‘Weet je nog dat hij ons toen meenam naar de netten? Hij zei tegen die jongens: ‘`Deze hier zal op een dag de beste bowler van Engeland zijn en die daar zal batten.’’ Herinner je je dat? Hij zei tegen ons: ‘`Oké, banjers, laat zien wat jullie kunnen.’’ Hij was wicketkeeper en hij schreeuwde: ‘`Een googly . Kom op. We willen een degelijke googly zien, Jim.’’ ‘
Jimmy’s vingers sloten zich om de harde leren bal. Off break mét leg break , kon hij zijn vader horen schreeuwen. Gá ervoor! Nú! Bowl met je hoofd, Jimmy. Kom op. Met je hoofd!
Waarom, vroeg hij zich af. Wat had het voor zin? Hij zou zijn vader niet kunnen zijn. Hij zou wat zijn vader had gedaan niet kunnen overdoen. Hij wilde het niet eens. Hij wilde bij hem zijn, voelen dat zijn arm stevig om zijn schouders werd geslagen en dat zijn wang even boven op zijn hoofd werd gedrukt. Daar zou hij voor willen bowlen. Googlies, off breaks, leg breaks, chinamen . Snel, middelmatig snel of langzaam. Hij zou zijn schouders losmaken, zijn spieren spannen en de aanloop en de uitzwaai oefenen tot hij klaar was om de bal los te laten. Als dat nodig was om hem een plezier te doen. Als dat nodig was om hem weer thuis te krijgen.
‘Jimmy?’ Stan trok aan zijn elleboog. ‘Wil je nu voor me bowlen?’
Jimmy kon voor het koffiehuis aan de andere kant van het grasveld Shars silhouet nog steeds zien. Maar ze stond nu, met de verrekijker voor haar ogen, terwijl ze de vlucht van een grijswitte vogel van oost naar west boven de rivier volgde. Hij vroeg zich af of het een drieteenmeeuw was. Hij hoopte het voor haar.
‘De grond is niet goed,’ zei Stan. ‘Maar misschien moet hij de grond dan maar niet raken. Dat vind ik best. Wil je dat voor me doen, Jimmy?’
‘Ja,’ zei hij. Hij liep met grote passen langs het bord waarop met zwarte letters op een witte achtergrond BALSPELEN VERBODEN stond. Hij liep naar het vlakste gedeelte van het grasveld, zo’n twintig meter lang, achter de moerbeibomen.
Stan draafde achter hem aan met het bat op zijn schouder. ‘Nou ga je wat beleven,’ zei hij. ‘Ik word hartstikke goed. Ik zal op een dag net zo goed zijn als papa.’
Jimmy vermande zich en probeerde te vergeten dat de grond te zacht was en het gras te lang en dat het te laat was om zo goed als wie dan ook te zijn. ‘Neem je positie in,’ zei hij tegen zijn kleine broer. ‘Laat maar eens zien wat je kunt.’