25

Lynley vond Helen in de achtertuin van zijn eigen huis, met een snoeischaar tussen de rozenstruiken. Ze verzamelde echter geen knoppen of bloemen. Ze was bezig met het wegsnijden van de dode restanten van rozen die al hadden gebloeid en waren verwelkt. Ze liet deze resten op de grond vallen.

Hij bekeek haar van achter het raam van de eetkamer. Het liep tegen de schemering en het zwakker wordende licht legde een tedere gloed over haar heen. Het wierp cognackleurige strepen op haar haren. Het maakte haar huid lichtgevend, ivoorkleurig, door goud beroerd. Ze rekende kennelijk op de voortzetting van het mooie weer en droeg een lange abrikooskleurige blouse met bijpassende legging en sandaaltjes met dunne zolen aan haar voeten.

Terwijl ze van de ene struik naar de andere ging, dacht hij nog eens na over haar vraag over de liefde. Hoe moest hij dat uitleggen, vroeg hij zich af. Niet alleen aan haar en tot haar volle tevredenheid, maar ook aan zichzelf.

Ze wilde dát analyseren wat zich niet beschikbaar stelde voor een analyse, althans niet voor hem. Liefde was voor hem een van de grootste mysteries in het leven. Hij kon net zomin adequaat uitleggen waarom zijn hart had besloten voor haar te kiezen als uitleggen hoe de maan invloed heeft op de bewegingen van de oceanen, hoe de aarde om een eeuwig schuine as draait die de seizoenen beïnvloedt, hoe ondanks dit razende rondtollen van deze planeet alles wat erop staat erop blijft staan en niet de vergetelheid in wordt geslingerd. Sommige dingen worden door de natuur voorgeschreven. Liefde is zoiets.

Als hij een rationele keuze had kunnen maken, zou het waarschijnlijk niet Helen Clyde zijn geworden. Het zou iemand zijn geworden die meer waardering had voor een wandeltocht naar Chysauster Village en een zwerftocht tussen de stenen waaruit die prehistorische onderkomens bestaan, zonder te zeggen: ‘Mijn god, Tommy. Kun je je voorstellen wat deze gruwelijke wind in die tijd moet hebben gedaan met de huid van die arme vrouwen?’ Het zou iemand zijn die meer iets zou zeggen als: ‘Ashby de la Zouch? Ivanhoe , natuurlijk. Het grote steekspel. En lord Hastings ook, maar we weten wat er met hem is gebeurd, nietwaar, schat?’ Het zou iemand zijn geweest die tussen de schimmelige overblijfselen van Alnwick Castle zou lopen en aan Hotspur dacht, en aan wat hij had verloren door toe te geven aan de verslaving aan zijn eigen ambitie. Maar degene die misschien had gemijmerd over Chysauster, poëtisch over Ashby was geworden en de juiste hoeveelheid smart had getoond bij het verspilde bloed van Northumberland, zou Helen niet zijn geweest. Met haar tergende onverschilligheid voor het millennium van de geschiedenis dat hen omgaf, met haar vermogen om onbekommerd te genieten van wat het leven hier en nu bracht, met haar pseudo-lichtzinnigheid.

Ze was niet op haar plaats, paste niet in deze tijd, ze was volkomen anders dan anderen en kwam uit een andere eeuw. Ze hadden geen schijn van kans om meer dan een jaar te overleven als ze trouwden. En toch wilde hij haar.

Verdoemenis neme mijn ziel, dacht hij. Hij glimlachte macaber en lachte toen hardop bij de gedachte aan wat van díé speciale liefde was geworden. Het was geen goed voorteken dat de verklaring over de hartstocht van de Moor hem te binnen was geschoten terwijl hij aan Helen dacht. Maar aan de andere kant hoefden ze zich misschien niet ongerust te maken als ze hun bed vrij van kussens hielden en hij Helen vrij van zakdoeken.

Draaide dan niet alles om het nemen van risico’s, vroeg hij zich af. Hing alles dan niet af van het geloof dat de ander de macht bezat om ons van zorgen en pijn te bevrijden? Daar gaat het om, Helen. Liefde komt niet voort uit vergelijkbare opleiding, vergelijkbare achtergrond, vergelijkbare ervaring. Liefde komt voort uit niets en schept gaandeweg. En zonder dat zal er inderdaad weer chaos ontstaan.

Buiten hield Helen het voor gezien met de snoeischaar. Ze bukte zich en begon de gevallen dode bloemen op te rapen. Ze had vergeten een vuilniszak mee naar de tuin te nemen, dus gebruikte ze de voorkant van haar blouse en gooide er de overblijfselen van de rozen in. Hij ging naar buiten om zich bij haar te voegen.

‘Er moest wat aan de tuin worden gedaan,’ zei ze. ‘Als je rozen aan de struik laat zitten als ze dood zijn, blijft de struik energie in ze steken en zal hij uiteindelijk minder bloemen geven. Wist je dat, Tommy?’

‘Nee.’

‘Het is echt waar. Maar als je de bloemen snoeit zodra ze beginnen te verwelken, wordt de energie voortdurend aan nieuwe knoppen afgegeven.’ Ze deed het werk snel, half staand, half gebogen. Ze droeg geen handschoenen en haar handen werden smerig. Maar hij zag dat ze nog steeds zijn ring droeg. Dat gaf hoop. En hield ook een belofte in. En betekende een einde aan de chaos.

Ze keek plotseling op en zag dat zijn ogen op haar handen rustten. Ze zei: ‘Vertel het me.’

Hij zocht naar woorden. ‘Ben je het ermee eens,’ zei hij, ‘dat Elizabeth Barrett van Robert Browning hield?’

‘Ik denk het wel, maar ik weet niet zoveel van hen af.’

‘Ze ging er met hem vandoor. Verbrak voor de rest van haar leven alle banden met haar familie – vooral die met haar vader – om haar leven met hem door te brengen. Ze schreef een reeks liefdesgedichten aan hem.’

‘De Portugese sonnetten?’

‘Ja. Die.’

‘En?’

‘En toch kan ze hem in de beroemdste van die sonnetten niet vertellen waarom, Helen. Ze vertelt hem dát, ze vertelt hem hóé – openlijk, onvervalst, met het vertrouwen van een kind – maar vertelt hem nooit waarom. Dus moest Browning haar op haar woord geloven. Hij moest het ‘dat’ en het ‘hoe’ zonder het ‘waarom’ accepteren.’

‘En jij wilt dat ik dat doe. Is dat het?’

‘Ja. Dat is het.’

‘Ik begrijp het.’ Ze knikte nadenkend en raapte nog wat afgeknipte, dode bloemen op. De bloembladen braken van de kelkbladen af terwijl ze ze pakte. De mouw van haar blouse bleef haken aan een doorn van een van de struiken en hij maakte haar los. Ze legde haar hand op de zijne. ‘Tommy,’ zei ze en wachtte tot hij zijn ogen opsloeg. ‘Vertel.’

‘Er valt niets meer te zeggen, Helen. Het spijt me. Ik heb mijn best gedaan.’ Haar gezicht kreeg een zachtere uitdrukking. Ze gebaarde van hem naar zichzelf en zei: ‘Ik bedoelde dit niet, ons, dat over de liefde, schat. Ik bedoel, vertel me wat er is gebeurd. In de krant stond dat de zaak was opgelost, maar hij is niet opgelost. Ik zie dat aan je.’

‘Hoe?’

‘Vertel,’ herhaalde ze, deze keer vriendelijker.

Hij ging op het gras zitten dat aan het bed met de rozen grensde. En terwijl zij tussen de planten door kroop, de afgeknipte bloemen opraapte, haar blouse, haar legging en haar handen vuilmaakte, vertelde hij haar alles. Over Jean Cooper en haar zoon. Over Olivia Whitelaw. Over haar moeder. Over Kenneth Fleming en de liefde van drie vrouwen voor hem en wat er omwille van die liefde was gebeurd.

‘Maandag zal de zaak me uit handen worden genomen,’ zei hij tot slot. ‘Eerlijk gezegd, Helen, is dat maar goed ook. Ik kan niets nieuws meer verzinnen.’

Ze kwam naast hem zitten, met gekruiste benen op het gras, haar schoot vol afval van de rozen. ‘Misschien is er een andere manier,’ zei ze.

Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik heb alleen Olivia maar. Het enige wat ze hoeft te doen, is vasthouden aan haar verhaal, en ze heeft alle redenen die je maar kunt bedenken om dat te doen.’

‘Behalve de reden die ze echt nodig heeft,’ zei Helen.

‘En die is?’

‘Dat het goed is om dat te doen.’

‘Ik krijg niet de indruk dat goed en kwaad erg veel betekenen in Olivia’s leven.’

‘Misschien. Maar mensen kunnen je soms verbaasd doen staan, Tommy.’

Hij knikte en merkte dat hij niet langer over de zaak wilde praten. Hij was er al zoveel mee bezig en hij kon er zeker van zijn dat het de komende dagen ook nog te veel in hem rond zou spoken. Hij kon ervoor kiezen om het tenminste voor dit moment en voor deze avond te vergeten. Hij pakte haar hand. Hij veegde de aarde van haar vingers.

‘Dat was overigens het waarom,’ zei hij.

‘Wat?’

‘Toen je me vroeg om het jou te vertellen en ik het verkeerd begreep. Dat was het waarom ervan.’

‘Omdat je het verkeerd begreep?’

‘Nee. Omdat je me vroeg het jou te vertellen. Jij keek me aan, je wist wat er mis was en je vroeg het. Dat is het waarom, Helen. Dat zal altijd het waarom zijn.’

Ze was even stil. Ze scheen de manier te bestuderen waarop zijn hand de hare vasthield. ‘Ja,’ zei ze tenslotte met een rustige, vastberaden stem.

‘Dus je begreep het?’

‘Ik begreep het. Ja. Maar eigenlijk gaf ik jou antwoord.’

‘Gaf je mij antwoord?’

‘Op de vraag die je me afgelopen vrijdagnacht stelde. Hoewel het niet echt een vraag was, hè? Het klonk meer als een dringend verzoek. Nee, misschien is dringend verzoek ook niet het juiste woord. Het was meer een gewoon verzoek.’

‘Vrijdagnacht?’ Hij dacht terug. De dagen waren zo snel voorbijgegaan dat hij zich zelfs niet meer kon herinneren waar hij was geweest en wat hij afgelopen vrijdagnacht had gedaan. Behalve dat ze van plan waren geweest om naar Strauss te gaan luisteren en dat de avond verpest was en dat hij rond een uur of twee naar haar flat was gegaan en... Hij keek haar snel aan en ontdekte dat ze glimlachte.

‘Ik sliep niet,’ zei ze. ‘Ik hou van je, Tommy. Ik geloof dat ik dat altijd op de een of andere manier heb gedaan, zelfs als ik dacht dat je alleen maar een vriend zou blijven. Dus ja. Ik wil. Wanneer jij wilt. Waar je maar wilt.’

Olivia

Ik heb naar Panda zitten kijken, die nog steeds op het dressoir ligt op een kunstzinnig gearrangeerde stapel brieven en rekeningen. Ze ziet er tamelijk vredig uit. Ze heeft zich tot een perfect ronde bal opgerold, de kop tegen de achterkant, de poten onder de staart verstopt. Ze heeft het opgegeven te begrijpen waarom haar slaaprituelen zijn verstoord. Ze vraagt zich niet af waarom ik uur na uur in de kombuis heb gezeten in plaats van in haar gezelschap naar mijn slaapkamer te gaan en de lakens op te schudden om voor haar een nest aan het voeteneinde van het bed te maken. Ik vind het vaak prettig om haar van het dressoir op te tillen en haar een poosje op schoot te nemen. Er zit iets troostgevends in dat minzame van een kat om zich te laten vasthouden en geaaid te worden. Ik zeg: ‘Poes, poes, poes,’ om haar aandacht te trekken. Haar oren bewegen in mijn richting, maar ze verandert haar houding niet. Ik weet wat ze tegen me zegt. Het verschilt niet van wat ik tegen mezelf heb gezegd. Waar ik doorheen moet, moet ik alleen doorheen. Dit is als een generale repetitie voor de dood.

Chris is weer in zijn eigen kamer. Het klinkt alsof hij zichzelf wakker houdt met een serieuze voorjaarsschoonmaak. Ik hoor laden die worden opengeschoven en kastdeuren die met een klap worden gesloten. Als ik roep dat hij naar bed moet gaan, roept hij terug: ‘Ik ga zo. Ik zoek iets.’ Ik vraag wat. Hij zegt: ‘Een foto van Lloyd-George Marley. Hij had dreadlocks, heb ik je dat verteld? En Perzische slippers met spitse neuzen.’ Ik merk op dat Lloyd-George Marley me wel een snelle jongen lijkt. Chris zegt: ‘Dat was hij ook.’ Ik zeg: ‘Ben je hem uit het oog verloren of zoiets? Waarom is hij nooit naar de boot gekomen om ons op te zoeken?’ Ik hoor een lade openschuiven en de inhoud wordt op Chris’ bed gegooid. Ik zeg: ‘Chris, waarom is hij nooit...’ En Chris onderbreekt me. ‘Hij is dood, Livie.’ Ik herhaal het woord dood en vraag hoe hij is gestorven. Chris zegt: ‘Aan het mes geregen.’ Ik vraag Chris niet of hij bij hem was toen het gebeurde. Ik weet het al.

Ik denk dat de wereld niet veel te bieden heeft wat geluk en voldoening betreft, vind je niet? Er is te veel verdriet en te veel pijn. Die worden uit kennis, genegenheid en betrokkenheid geboren.

Het is een zinloze bezigheid, maar toch vraag ik me af hoe het geweest zou zijn als ik jaren geleden niet naar Julip’s was gegaan en Richie Brewster niet had ontmoet. Als ik mijn opleiding had afgemaakt, aan een carrière was gaan werken, mijn ouders redenen had gegeven om trots te zijn... Hoeveel behoeften van andere mensen zijn we verplicht in ons leven te vervullen? Hoe schuldig zijn we als we niet voorzien in de juiste graad van vervulling van behoeften van een ander? Het te gemakkelijke antwoord op beide vragen is: ‘geen enkele’ en ‘niet’, zoals alle ‘Lieve Lita’s’ ter wereld je zullen vertellen. Maar het leven is ingewikkelder dan die ‘Lieve Lita’s’ zouden willen.

Mijn oogleden branden. Ik weet niet hoe laat het is, maar het lijkt of het zwarte beeld dat over het raam van de kombuis ligt grijs begint te worden. Ik zeg tegen mezelf dat ik op dit moment genoeg heb geschreven, dat ik naar bed mag gaan. Ik heb mijn rust nodig. Heeft niet elke dokter en elke alternatieve genezer dat tegen me gezegd? Ga zuinig om met je kracht, ga zuinig om met je energie, zeiden ze.

Ik roep Chris. Hij steekt zijn hoofd om de hoek van de deur. Hij heeft een rode fez met gouden rand opgedoken uit zijn kast, die hij achter op zijn hoofd heeft gezet. Hij zegt: ‘Ja, memsahib?’ met zijn handen tegen zijn borst gevouwen. Ik zeg: ‘Verkeerd land, sufferd. Je hebt een tulband nodig. Wil je bij me komen zitten, Chris?’ Hij zegt: ‘Blijf je daar dan schrijven?’ Ik zeg: ‘Ja.’ Hij zegt: ‘Oké,’ en draait zijn hoofd om zodat hij de fez in zijn kamer kan gooien. Hij komt de kombuis binnen. Hij schuift Panda van het dressoir af en tilt haar op zijn schouder. Hij gaat tegenover me zitten. De poes reageert niet. Ze weet dat het Chris is die haar heeft opgepakt. Ze ligt als een zak bonen languit over zijn schouders. Ze begint te spinnen.

Chris steekt zijn andere hand uit over tafel. Hij opent mijn linkerhand en legt voorzichtig zijn vingers tussen de mijne. Ik zie mijn vingers krampachtig trekken voor ik de kans krijg ze om de zijne te sluiten. En als ze dat doen, weet ik dat mijn greep niet stevig meer is. Zijn vingers sluiten zich nadat ik het heb gedaan. ‘Ga verder,’ zegt hij.

Dus doe ik dat.

Moeder en ik hebben gepraat tot in de vroege uurtjes van die morgen in Kensington. We praatten tot Chris me kwam ophalen. Ik zei: ‘Hij is mijn vriend. Ik denk wel dat je hem zult mogen,’ waarop zij antwoordde: ‘Het is goed om vrienden te hebben. Eén goede vriend is in feite belangrijker dan al het andere.’ Ze liet haar hoofd zakken en voegde er enigszins verlegen aan toe: ‘Dat heb ik eindelijk ontdekt.’

Chris kwam binnen en zag eruit alsof hij volstrekt uitgeput was. Hij dronk een kop thee met ons mee. Ik zei: ‘Ging het?’ Hij keek me niet aan toen hij zei: ‘Prima.’ Moeder wierp een nieuwsgierige blik van de een op de ander, maar ze vroeg niets. Ze zei: ‘Bedankt dat je voor Olivia zorgt, Chris.’ Hij zei: ‘Livie heeft de neiging om voor zichzelf te zorgen.’ Ik zei: ‘Onzin. Door jou kan ik het volhouden, en dat weet je.’ Moeder zei: ‘En zo moet het ook zijn.’ Ik wist zeker dat ze dacht dat er meer dan vriendschap tussen mij en Chris bestond. Zoals de meeste verliefde vrouwen wilde ze dat iedereen dat gevoel deelde. Ik wilde zeggen: ‘Zo is het niet tussen ons, mam,’ maar ik voelde een steek van jaloezie dat het haar gelukt was iets te pakken te krijgen wat buiten mijn bereik lag.

We vertrokken na zonsopgang, Chris en ik. Hij had Max al gezien, zei hij. De geredde dieren waren al onderzocht en ondergebracht. Hij zei: ‘Ik heb een paar nieuwe leden bij de eenheid. Heb ik je dat al verteld? Ik denk dat ze een goede aanwinst zijn.’ En ik nam aan dat hij me zelfs op dat moment over Amanda probeerde te vertellen. Hij moet een zekere mate van opluchting hebben gevoeld. Ik was op weg hulp te krijgen, wat betekende dat ik niet meer van hem afhankelijk zou zijn als de ALS erger zou worden. Als hij jacht op Amanda wilde maken, ondanks de regels van het Front, kon hij dat doen zonder zich zorgen te maken of hij mij zou kwetsen. Al deze gedachten gingen waarschijnlijk door hem heen, maar ik merkte niets van zijn stilheid terwijl we terugreden naar Little Venice. Ik was te vol van wat er tussen mijn moeder en mij had plaatsgevonden.

‘Ze is veranderd,’ zei ik. ‘Het lijkt alsof ze in vrede met zichzelf leeft. Zag je dat, Chris?’

Hij had haar niet gekend, bracht hij me in herinnering, dus kon hij niet zeggen wat er aan haar was veranderd. Maar hij had nog nooit een vrouw ontmoet die zo goed bij de pinken was om vijf uur ‘s morgens, na een nacht zonder slaap. Waar haalde ze die overdosis energie vandaan, wilde hij weten. Hij was zelf doodop, en ik zag er ook uitgeput uit.

Ik zei dat het de thee was, de cafeïne, het vreemde en de opwinding van de avond. ‘En liefde,’ zei ik. ‘Dat was het ook.’ Ik sprak meer de waarheid dan ik besefte.

We gingen terug naar de boot. Chris ging nog een blokje om met de honden. Ik vulde hun etens- en waterbakken. Ik gaf de poes te eten. Ik genoot werkelijk van de eenvoudige karweitjes die ik nog steeds kon doen. Alles komt op zijn pootjes terecht, dacht ik.

Mijn lichaam reageerde heftig op de lange nacht in Kensington. De dag daarop bood ik weerstand aan aanvallen van fibrillatie en slapte door mezelf te vertellen dat het de uitputting was. Ik werd in die mening gesteund door Chris, die zelf tot halverwege de middag sliep en alleen twee keer de boot verliet om een ommetje met de honden te maken.

Ik verwachtte bijna zeker die dag iets van mijn moeder te horen. Ik had de eerste stap in haar richting gezet. Uiteraard zou zij de tweede in mijn richting zetten. Maar elke keer wanneer de telefoon rinkelde, was het voor Chris.

Natuurlijk hadden moeder en ik niets onbesproken gelaten zodat ze zou moeten bellen. En ze was net als wij de hele nacht op geweest. Daarom zou ze waarschijnlijk net als wij hebben uitgeslapen. Of als dat niet zo was, zou ze ongetwijfeld naar de drukkerij zijn gegaan om op de gang van zaken daar toe te zien. Ik zou een paar dagen voorbij laten gaan, besloot ik. Dan zou ik haar bellen en haar vragen om op de boot te komen eten. Ik kon nog beter wachten tot Kenneth uit Griekenland terug was. Ik zou die vakantie als een excuus gebruiken om te bellen. Welkom thuis en kom eten, zou ik zeggen. Dat was toch een prachtige manier om moeder te laten zien dat ik er hevig naar verlangde om een eind aan de jaren van vijandschap te maken, en dat ik ook niet oordeelde over haar omgang met een veel jongere man. Eigenlijk zou het misschien niet eens zo’n slecht idee zijn als ik meer vertrouwd raakte met wat er op het ogenblik in het cricketwereldje speelde. Ik wilde toch met Kenneth kunnen praten, als ik hem uiteindelijk zou ontmoeten?

Toen Chris de honden de volgende dag meenam naar buiten, vroeg ik hem of hij een krant voor me wilde meebrengen. Hij kwam terug met The Times en de Daily Mail . Ik keek achter in de kranten om het sportnieuws te zoeken. Artikelen over boksen, roeien en cricket vulden de pagina. Ik begon te lezen. Nottinghamshire stond boven aan de lijst voor het kampioenschap. Drie mannen die voor Derbyshire batten hadden elk een century gescoord op de laatste van de vier dagen tegen Worcestershire. De universiteit van Cambridge had Surrey in het veld gehouden tot na de theepauze voordat het team zegevierde. De TCCB , de hoge pieten die over de testwedstrijden en het cricket in de graafschappen gingen, zouden op Lord’s een uiterst belangrijke vergadering beleggen om de toekomst van het binnenlandse cricket te bespreken. Behalve uitslagen, wedstrijddata en de beste gemiddelde scores van cricketers uit de hoogste klasse, werd alleen van het Engelse team en de komende testwedstrijd tussen Engeland en Australië gewag gemaakt in een artikel over de verschillende stijlen van de aanvoerders: Engelands Guy Mollison, innemend en openstaand voor de media, in tegenstelling tot Henry Church van Australië, opvliegend en afstandelijk. Ik probeerde dat van Church te onthouden. Hij was een onderwerp om aan te kaarten. Ik kon om het ijs te breken zeggen: ‘Vertel eens, Kenneth, vind je de aanvoerder van Australië net zo prikkelbaar als de kranten hem vinden?’

Ik lachte inwendig, zelfs al bij de gedachte aan het breken van ijs. Wat gebeurde er met me? Ik dacht er werkelijk over na om iemand op zijn gemak te stellen. Wanneer in mijn leven had ik me daar ooit druk om gemaakt? Ondanks dat hij mij, tot hij met Jean Cooper bij mijn moeder uit de gratie raakte, in mijn pubertijd had gekweld, merkte ik dat ik Kenneth Fleming aardig wilde vinden, ik wilde dat hij mij aardig vond, ik wilde dat we allemaal goed met elkaar konden opschieten. Wat gebeurde hier verdomme in godsnaam? Waar waren de haatdragendheid, de onwil en het wantrouwen?

Ik strompelde naar de wc om mezelf eens uitgebreid in de spiegel te bekijken, met het idee dat als ik me alleen al bij de gedachte aan mijn moeder niet langer inwendig voelde koken, ik er waarschijnlijk van buiten ook anders moest uitzien. Dat was niet zo. En zelfs mijn uiterlijk bracht me in verwarring. Het haar was hetzelfde, net als de neusring, de sierknoppen, de dikke zwarte randen die ik nog altijd elke morgen om mijn ogen placht aan te brengen. Uiterlijk was ik dezelfde persoon die aan Miriam Whitelaw had gedacht als een teef en een rotwijf. Maar mijn hart was veranderd, ook al was mijn uiterlijk dat niet. Het was alsof een deel van mij was verdwenen.

Ik besloot dat de verandering in moeder die verandering in mij had veroorzaakt. Ze had niet gezegd: ‘Ik waste tien jaar geleden mijn handen in onschuld over jou, Olivia,’ of: ‘Na alles wat je hebt gedaan, Olivia,’ in een behoefte het nog eens dunnetjes over te doen en het verleden te laten herleven. Ze bood in plaats daarvan onvoorwaardelijke acceptatie aan. Dat gebaar vroeg om onvoorwaardelijke acceptatie van mijn kant. Ik nam aan dat die verandering in haar het resultaat was van haar relatie met Kenneth Fleming. En als Kenneth Fleming haar gedrag zo sterk kon beïnvloeden, was ik meer dan bereid om hem te mogen en te accepteren.

Ik herinner me nu dat ik me terloops afvroeg hoe het met Jean Cooper zat, waar zij in dit verhaal paste, en hoe, wanneer en of moeder met haar was omgegaan. Maar ik besloot dat de driehoeksverhouding moeder-Kenneth-Jean hun zaak was, niet de mijne. Als moeder niet over Jean Cooper inzat, waarom zou ik dat dan wel doen.

Ik haalde Chris’ verzameling vegetarische kookboeken van de plank boven het fornuis en droeg ze één voor één naar de tafel. Ik opende het eerste boek en dacht na over de maaltijd die Chris en ik mijn moeder en Kenneth voor zouden zetten. Een voorafje, een hoofdgerecht, een toetje en kaas, het zou een heus diner worden. We zouden er zelfs wijn bij schenken. Ik begon te lezen. Ik pakte een potlood uit het blik om aantekeningen te maken.

Terwijl ik nadacht en plannen maakte, bestudeerde Chris in de werkkamer een tekening voor een gipsafgietsel. Onze potloden krasten er een groot deel van de avond op los. Behalve dat geluid en de stereo die aanstond, verstoorde of leidde niets ons af. Totdat Max later op de avond langskwam.

Hij kondigde zichzelf aan door zachtjes buiten te roepen: ‘Chris? Meiske? Zitten jullie beneden?’ terwijl hij met een grom op de boot klauterde. De honden begonnen te blaffen. Chris riep: ‘De deur is open,’ en Max stapte voorzichtig de trap af. Hij gooide een paar hondenkoekjes door de werkkamer en glimlachte toen Toast en Beans erachteraan vlogen. Ik zat te doezelen in de oude oranje leunstoel. Chris hing onderuitgezakt aan mijn voeten. We gaapten beiden.

Chris zei: ‘Hallo, Max. Wat is er?’

Een witte plastic boodschappentas bungelde aan Max’ rechterhand. Hij tilde hem langzaam op. Even keek hij vreemd verlegen, en wat nog vreemder was, hij was onzeker van zichzelf. ‘Ik heb wat lekkere hapjes voor jullie meegebracht.’

‘Vanwege wat?’

Max haalde rode druiven, een blok kaas, crackers en een fles Italiaanse wijn uit de tas. ‘Ik val terug op een eeuwenoud antwoord op een crisis. Wanneer er een ramp neerdaalt op de hoofden van een gezin in een dorp, brengen de buren voedsel. Het is een neefje van thee zetten.’

Max ging naar de kombuis. Chris en ik keken elkaar aan, perplex. Chris zei: ‘Ramp? Wat is er aan de hand, Max? Wat is er met je?’

Hij zei: ‘Met mij?’ Hij kwam met glazen, borden en de kurkentrekker terug. Hij zette die op de werktafel en draaide zich naar ons om. ‘Heb je vanavond niet naar de radio geluisterd?’

We schudden onze hoofden. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Chris. En toen veranderde zijn gezichtsuitdrukking snel. ‘Verdomme. Heeft de politie een van de eenheden gepakt, Max?’

‘Het heeft niets met het Front te maken,’ zei Max. Hij keek mij aan. ‘Het heeft met je moeder te maken.’

Ik dacht: o god. Hartaanval, beroerte, door een auto aangereden, beroofd op straat. Ik had het gevoel alsof er een ijskoude hand langs mijn gezicht streek. ‘En die vriend van haar,’ ging Max verder. ‘Je hebt het nog niet gehoord over Kenneth Fleming?’

Ik zei nogal verdwaasd: ‘Kenneth?’ en: ‘Wat is er, Max? Wat is er gebeurd?’ Op die razendsnelle manier waarop ideeën door je hoofd kunnen vliegen, dacht ik: vliegtuig neergestort. Maar er had ‘s morgens niets over een neergestort vliegtuig in de krant gestaan, en als een vliegtuig op weg naar Griekenland naar beneden was gedonderd, zou toch elke krant daarover schrijven? En ik had toch een krant? Ik had er zelfs twee. Ik had die van gisteren ook. Maar in geen van beide had gestaan...

Ik hoorde slechts fragmenten van Max’ antwoord. ‘Dood... brand... in Kent... in de buurt van de Springburns.’

‘Maar hij kan helemaal niet in Kent zitten,’ zei ik. ‘Moeder zei...’ Ik kon geen woord meer uitbrengen. Mijn gedachten bleven tegelijk met mijn woorden steken.

Ik wist dat Chris me gadesloeg. Ik deed wat ik kon om te zorgen dat hij niets van mijn gezicht kon aflezen. Mijn herinnering schoot van het ene detail naar het andere met betrekking tot de uren die ik eerst alleen en daarna met mijn moeder in Kensington had doorgebracht. Omdat zij had gezegd... zij had gezégd... Het was Griekenland. Het vliegveld... Ze had hem daarheen gebracht. Had ze dat niet gezegd?

.’.. op het nieuws,’ zei Max, .’.. weet nu niet veel meer... wat vreselijk ellendig voor iedereen.’

Ik dacht aan haar zoals ze in de donkere gang stond. Die rare overhemdjurk, de verklaring dat ze zich moest omkleden, de geur van gin in haar adem, nadat ze zoveel tijd nodig had gehad om een overhemdjurk uit te trekken en zich daarna in een ochtendjas te hijsen. En wat was Chris opgevallen toen hij me kwam halen? De energie die ze uitstraalde om vijf uur ‘s morgens, zo vreemd voor een vrouw van haar leeftijd. Wat gebeurde er?

Mijn keel leek te worden dichtgeknepen. Ik hoopte dat Max zo snel mogelijk weg zou gaan, omdat ik wist dat als hij het niet deed, ik zou doorslaan en als een idioot zou gaan kletsen.

Maar waarover kletsen? Ik moet haar verkeerd hebben begrepen, dacht ik. Ik was tenslotte nerveus. Ze maakte me wakker uit een verontrustende droom. Ik schonk niet zoveel aandacht aan haar woorden. Ik was erg druk bezig om onze eerste ontmoeting tot een goed einde te brengen, zonder dat we vervielen in beschuldigingen en aanklachten over en weer. Dus moet ze iets hebben gezegd wat ik verkeerd heb geïnterpreteerd.

In bed die nacht nam ik de feiten onder de loep. Ze zei dat ze hem naar het vliegveld had gebracht... Nee. Ze zei dat ze van het vliegveld kwam, nietwaar? Zijn vlucht, zei ze, was vertraagd. Oké. Oké. Hoe was dat dan in zijn werk gegaan? Ze had hem niet zomaar achter willen laten. Dus was ze gebleven, hadden ze samen nog wat gedronken. Ten slotte zou hij tegen haar hebben gezegd dat ze naar huis moest gaan. En toen... wat toen? Hij zou het vliegveld hebben verlaten en naar Kent zijn gescheurd? Waarom? Ook al was de vlucht vertraagd, zou hij dan al niet zijn ingecheckt en in de internationale hal hebben zitten wachten, of in een van die speciale vip-rooms, waar mensen zonder ticket niet eens mochten komen... net zoals ze niet in de internationale hal werden toegelaten. Hoe kon ik dan denken dat Kenneth en moeder samen iets hadden gedronken terwijl hij op zijn vlucht wachtte? Dit klopte niet. Ik had iets anders nodig.

Misschien was de vlucht uiteindelijk afgelast in plaats van alleen maar vertraagd. Misschien was hij van het vliegveld naar Kent gegaan om de cottage voor zijn vakantie te gebruiken. Hij had het moeder niet verteld, omdat hij in eerste instantie niet had geweten dat hij daarnaartoe zou gaan. Omdat, toen zij vertrok van het vliegveld, hij niet had geweten dat de vlucht zou worden afgelast. Ja. Ja, dat was het. Daarom ging hij naar Kent. Ja, hij ging naar Kent. En in Kent stierf hij. Alleen. Een brand. Verrotte leidingen, eruit spattende vonken, een smeulend tapijt, toen de vlammen en zijn lichaam dat verbrandde. Een afschuwelijk ongeluk. Ja, ja. Dat was wat er was gebeurd.

De opluchting die ik voelde na deze conclusie was immens. Waaraan had ik gedacht, vroeg ik me af. En waarom had ik dat in godsnaam gedacht?

Toen Chris ‘s morgens met de thee binnenkwam, zette hij de mok op de plank naast mijn bed. Hij ging op de rand van het bed zitten en zei: ‘Wanneer zullen we gaan?’

Ik zei: ‘Gaan?’

‘Haar opzoeken. Je wilt haar toch wel opzoeken?’

Ik mompelde iets wat op ‘ja’ leek. Ik vroeg hem of hij een krant voor me wilde halen. Ik zei: ‘Ik wil weten wat er gebeurd is. Voordat ik met haar praat. Ik moet het weten, want dan kan ik bedenken wat ik tegen haar kan zeggen.’ Hij bracht de The Times weer voor me mee. En de Daily Mail . Terwijl hij ons ontbijt maakte, zat ik aan tafel en las de verhalen. Er waren een paar details duidelijk geworden op die eerste ochtend nadat Kenneths lichaam was ontdekt: de naam van het slachtoffer, de naam van de cottage waarin hij was gevonden, de eigenaresse van de cottage, de naam van de melkboer die de restanten van de brand had ontdekt, de tijd waarop hij dat had ontdekt, de namen van de leiders van het onderzoek. Deze feiten werden gevolgd door een achtergrondverhaal over Kenneth Fleming zelf. En op het eind werden de theorieën geponeerd die nu opgang deden en wachtten op bevestiging door de lijkschouwing en het verdere onderzoek. Ik las het laatste stuk telkens en telkens weer, en kon mijn ogen niet afhouden van de woorden specialist op het gebied van brandstichting en op het veronderstelde tijdstip waarop de dood was ingetreden. Ik staarde naar de zin: ‘Voorafgaand aan de lijkschouwing, heeft de politiearts ter plaatse het tijdstip van overlijden geschat op dertig tot zesendertig uur voordat het lichaam werd ontdekt,’ en ik rekende dat in mijn hoofd terug. Dat bracht het tijdstip van overlijden op woensdag rond middernacht. Mijn borst deed zeer. Wat moeder donderdagmorgen heel vroeg ook tegen me had gezegd over waar Kenneth zich had bevonden, één ding was duidelijk. Hij had niet op twee plaatsen tegelijk kunnen zijn: in haar gezelschap onderweg naar of op het vliegveld én in Celandine Cottage in Kent. Of de politiearts had het verschrikkelijk mis, of moeder loog.

Ik zei tegen mezelf dat ik het moest weten. Ik belde haar, maar ik kreeg geen gehoor. Ik belde de hele dag en avond. En de volgende middag kon ik niet meer.

Ik vroeg Chris of we op dat moment naar Kensington konden gaan. Ik zei dat ik moeder alleen wilde spreken, als hij het niet erg vond. Omdat het tussen moeder en mij zo lang moeizaam was geweest, zei ik. Ze zou verdriet hebben, zei ik. Ze zou er niet iemand bij willen hebben die geen familie was, zei ik. Chris zei dat hij het begreep. Hij zou me afzetten, zei hij. Hij zou wachten tot ik hem belde en me dan weer ophalen.

Ik belde niet aan nadat ik die martelende klim van zeven treden naar de voordeur had volbracht. In plaats daarvan liet ik mezelf binnen met mijn sleutel. Ik deed de deur achter me dicht en zag dat de deur van de eetkamer gesloten was, evenals de deur van de kleine zitkamer verderop. De gordijnen van het raam in de gang dat uitkeek op de achtertuin, waren dichtgetrokken. Ik stond in het halfdonker van de hal bij de voordeur. Ik luisterde naar de doodse stilte in het huis.

‘Moeder?’ Ik riep met zoveel zelfverzekerdheid als ik bijeen kon rapen. ‘Ben je thuis?’ Net als woensdagavond werd er niet gereageerd. Ik ging op weg naar de eetkamer en opende de deur. Er viel licht in de hal en tegen de trapstijl onder aan de trap. Aan de stijl hing een schoudertas. Ik ging ernaartoe. Ik liet mijn vingers langs het zachte leer glijden. Ergens boven me kraakte een vloerplank. Ik hief mijn hoofd op en riep: ‘Moeder?’ en ik voegde eraan toe: ‘Chris is niet bij me. Ik ben alleen gekomen.’

Ik tuurde naar boven. De trap verdween in de duisternis. Het was vroeg in de middag, maar met gordijnen en deuren had ze het huis in een geheel verduisterde graftombe omgetoverd. Ik kon niets anders dan schimmen en schaduwen zien.

‘Ik heb de kranten gelezen.’ Ik richtte mijn stem naar waar zij moest zijn, op de tweede verdieping van het huis, voor de deur van haar slaapkamer staand, leunend tegen het beschot, met haar handen de kruk achter haar vastgrijpend. ‘Ik weet het van Kenneth Fleming. Het spijt me zo, moeder.’ Doe net alsof, dacht ik. Doe net alsof er niets is veranderd. ‘Toen ik over de brand las, moest ik wel langskomen,’ zei ik. ‘Wat verschrikkelijk voor je. Moeder, hoe is het met je?’

Een zucht scheen van boven naar beneden te zweven, hoewel het ook een windvlaag had kunnen zijn die lichtjes het raam met het gordijn aan het eind van de gang beroerde. Een geruis volgde. En toen begon de trap zelf af en toe te kraken, alsof iets heel zwaars centimeter voor centimeter de trap af werd gezeuld.

Ik deed een stap achteruit. Ik wachtte en vroeg me af wat we zouden zeggen. Hoe kan ik blijven doen alsof, vroeg ik me af. Ze is je moeder, zei ik als antwoord tegen mezelf, dus je zult wel moeten. Ik pijnigde mijn hersens om iets te vinden wat ik zou kunnen zeggen toen ze op de tweede trap afkwam. Terwijl ik haar over de overloop boven me hoorde schuifelen, opende ik de deur naar de kleine zitkamer. Ik trok de gordijnen van het raam in de gang open. Ik ging terug om haar aan de voet van de trap op te vangen.

Ze stond stil op de tussenverdieping. Haar linkerhand greep de trapleuning. Haar rechterhand balde zich tot een vuist tussen haar borsten. Ze droeg dezelfde ochtendjas die ze donderdagmorgen om drie uur had aangetrokken. Maar in tegenstelling tot donderdagmorgen drie uur leek ze nu niet in het bezit van wat Chris had gezien als een ongewone hoeveelheid energie. Ik besefte nu dat het uiterst gespannen zenuwen waren geweest.

Ik zei: ‘Toen ik het over hem las, moest ik komen. Hoe is het met je, moeder?’ Ze daalde het laatste deel van de trap af. De telefoon in de kleine zitkamer begon te rinkelen terwijl ze dat deed. Ze liet op geen enkele manier blijken dat ze het geluid hoorde. Het gerinkel hield lang aan. Ik keek in de richting van de zitkamer en vroeg me af of ik hem moest opnemen.

Moeder zei: ‘Kranten. Gieren. Die in het lijk pikken.’

Ze stond op de onderste trede, en in het licht dat ik had binnengelaten door het openen van de deuren en de gordijnen, kon ik zien hoe de afgelopen dag haar had veranderd. Hoewel ze ervoor gekleed was, kon ze niet hebben geslapen. De lijnen in haar gezicht waren groeven geworden. Zware wallen lagen onder haar ogen.

Ik zag dat ze iets in haar vuist hield, roodbruin van kleur tegen haar bleke huid. Ze bracht de vuist naar haar wang en drukte de wang tegen dat wat ze in haar vuist hield.

Ze fluisterde: ‘Ik wist het niet. Ik wist het echt niet, lieverd. Ik zweer het. Nu.’

‘Moeder,’ zei ik.

‘Ik wist niet dat je daar was.’

‘Waar?’

‘In de cottage. Ik wist het niet. Ik wist het niet.’

Plotseling voelde mijn mond aan alsof ik een maand door de woestijn had gelopen toen ze elke mogelijkheid om te doen alsof vernietigde.

Ik voelde dat ik me, om niet flauw te vallen, moest richten op iets buiten de sfeer van mijn rondtollende gedachten, dus concentreerde ik me op het tellen van de keren dat de telefoon overging die nog steeds in de zitkamer zijn snerpende gerinkel voortbracht. Toen het gerinkel eindelijk ophield, richtte ik mijn aandacht op wat mijn moeder nog steeds tegen haar wang hield. Ik zag dat het een oude cricketbal was.

‘Na je eerste century.’ Ze fluisterde, haar ogen gevestigd op iets wat alleen zij kon zien. ‘We gingen uit eten. Met een groepje. Wat was je opgewekt die avond. Zwierig. Leven en lachen, dacht ik. Zo imposant en jong.’ Ze bracht de bal naar haar lippen. ‘Deze gaf je me. Ten overstaan van al die mensen. Je vrouw. Je kinderen. Je ouders. Andere spelers. ‘`Laten we degene eren die de eer ook werkelijk toekomt,’’ zei je. ‘`Ik hef mijn glas op Miriam. Zij heeft me de moed gegeven om mijn dromen waar te maken.’’ ‘

Moeders gezicht werd een en al rimpel. Haar hand beefde verschrikkelijk. ‘Ik wist het niet,’ zei ze weer tegen de versleten leren bal. ‘Ik wist het niet.’

Ze liep langs me alsof ik er niet was. Door de gang ging ze naar de kleine zitkamer. Ik volgde haar langzaam en trof haar aan bij het raam, waar ze zachtjes met haar voorhoofd tegenaan sloeg. In elke volgende klap legde ze meer kracht. Ze zei alleen maar: ‘Ken,’ bij elke klap.

Ik stond aan de grond genageld van angst, afgrijzen en mijn eigen invaliditeit. Wat moet ik doen, vroeg ik me af. Met wie moet ik praten. Hoe moet ik helpen. Ik kon zelfs niet naar de keuken beneden gaan en zoiets gewoons als een maaltijd voor haar maken, die ze ongetwijfeld nodig had, omdat ik hem niet naar haar toe kon brengen als ik hem eenmaal had gekookt, en ook al had ik dat wel gekund, ik was doodsbang om haar alleen te laten.

De telefoon begon weer te rinkelen. Ze legde nog meer kracht in de slagen van haar hoofd tegen het glas. Ik voelde dat mijn benen verkrampten. Ik voelde mijn armen slap worden. Ik moest gaan zitten. Ik wilde wegrennen. Ik ging naar de telefoon, nam de hoorn van de haak en legde hem er onmiddellijk weer op. Voor hij de kans had weer te gaan rinkelen, tikte ik het nummer van de boot in en hoopte dat Chris meteen terug was gegaan zodra hij me had afgezet. Moeder bleef met haar hoofd tegen het raam slaan. De ruiten rammelden. Terwijl de telefoon aan de andere kant van de lijn overging, barstte de eerste ruit. Ik riep: ‘Moeder!’ toen ze zowel de kracht als het ritme van haar gebonk verhoogde.

Toen ik Chris hoorde opnemen, zei ik: ‘Kom terug. Snel,’ en ik hing op voor hij kon reageren. De ruit brak. De scherven kletterden op de vensterbank en daarna op de vloer. Ik ging naar moeder toe. Ze had zich in haar voorhoofd gesneden, maar ze scheen het bloed niet op te merken dat als de tranen van een martelares in een ooghoek en langs haar wang sijpelde. Ik pakte haar arm. Ik trok er voorzichtig aan. Ik zei: ‘Moeder. Ik ben het. Olivia. Ga zitten.’

Ze zei alleen maar: ‘Ken.’

‘Je kunt jezelf dit niet aandoen. In godsnaam. Alsjeblieft.’

Een tweede ruit brak. Glas viel rinkelend op de grond. Ik zag dat uit de nieuwe snee bloed begon te druppelen.

Ik trok haar met een ruk naar me toe. ‘Hou op!’

Ze duwde me weg. Ze ging weer naar het raam. Ze bleef met haar hoofd tegen het raam bonzen.

‘Verdomme!’ gilde ik. ‘Hou op! Nu!’

Ik spande me in om dichter bij haar te komen. Ik probeerde een arm om haar heen te slaan. Ik pakte haar handen. Ik vond de cricketbal, griste hem weg en gooide hem op de vloer. Hij rolde in een hoek onder de standaard van een Griekse vaas. Toen draaide ze haar hoofd om. Ze volgde de bal met haar ogen. Ze bracht haar vuist naar haar voorhoofd en trok hem besmeurd met bloed weer terug. Toen begon ze te huilen.

‘Ik wist niet dat je daar was. Help me. Mijn allerliefste. Ik wist niet dat je daar was.’

Ik leidde haar zo goed als ik kon naar de chesterfield. Ze kroop weg in een hoek met haar hoofd tegen de leuning. Het bloed druppelde op de antieke kanten antimakassar. Ik sloeg haar hulpeloos gade. Het bloed. De tranen. Ik schuifelde de eetkamer in, waar ik een karaf met sherry vond. Ik schonk mezelf een glas in en sloeg de sherry in één keer achterover. Hetzelfde deed ik met een tweede glas. De derde klemde ik in mijn vuist. Met mijn ogen erop gericht om niets te morsen, keerde ik naar haar terug.

Ik zei: ‘Drink dit op. Moeder, luister naar me. Drink dit op. Je moet het pakken omdat mijn handen niet sterk genoeg zijn om het glas voor je vast te houden. Hoor je me, moeder? Het is sherry. Je moet er wat van drinken.’

Ze zei niets meer. Ze leek naar de zilveren gesp van mijn broekriem te staren. Een van haar handen plukte aan de antimakassar onder haar hoofd. De andere greep de ceintuur van haar ochtendjas vast. Ik stak heel langzaam mijn hand uit en hield haar de sherry voor.

‘Alsjeblieft,’ zei ik. ‘Moeder,’ zei ik. ‘Pak het.’

Ze knipperde met haar ogen. Ik zette de sherry op het bridgetafeltje naast haar. Ik bette haar voorhoofd met de antimakassar. De sneden waren niet diep. Slechts één bleef bloeden. Ik drukte het kant ertegen toen de deurbel begon te rinkelen.

Chris nam het over met zijn gebruikelijke vaardigheid. Hij wierp een blik op haar, wreef haar handen tussen de zijne en hield de sherry tegen haar lippen totdat ze hem opdronk.

‘Ze heeft een dokter nodig,’ zei hij.

‘Nee!’ Ik kon me niet voorstellen wat ze moest zeggen, wat een dokter zou concluderen, wat er zou gebeuren. Ik temperde mijn stem. ‘We kunnen het wel aan. Ze verkeert in een shocktoestand. We moeten haar aan het eten zien te krijgen. We moeten haar in bed zien te krijgen.’

Moeder bewoog zich. Ze tilde haar hand op en bestudeerde de vuist die onder het bloed zat, dat nu was opgedroogd en een kleur van natte roest had. ‘O,’ zei ze. ‘Gesneden,’ zei ze. Ze bracht de vuist naar haar mond. Ze likte hem schoon met haar tong.

‘Kun je iets te eten voor haar halen?’ vroeg ik Chris.

‘Ik wist niet dat je daar was,’ fluisterde moeder.

Chris keek naar haar. Hij maakte aanstalten om iets te zeggen.

Ik zei gehaast: ‘Ontbijt. Cornflakes. Thee. Het geeft niet wat. Chris, alsjeblieft. Ze moet iets eten.’

‘Ik wist het niet,’ zei moeder.

‘Waar heeft ze...’

‘Chris! In godsnaam. Ik kan zelf niet naar de keuken gaan.’ Hij knikte en verdween.

Ik ging naast haar zitten. Ik hield me met een hand aan het looprek vast, alleen maar om iets stevigs en stabiels onder mijn vingers te voelen. Ik zei met een zachte stem: ‘Was je woensdagavond in Kent?’

‘Ik wist niet dat je daar was. Ken, ik wist het echt niet.’ Tranen glipten uit haar ooghoeken.

‘Heb jij de brand gesticht?’ Ze bracht haar vuist naar haar mond. ‘Waarom?’ fluisterde ik. ‘Waarom heb je dat gedaan?’

‘Alles aan mij. Mijn hart. Mijn geest. Niets wil je pijn doen. Niets. Niemand.’ Ze beet op haar wijsvinger terwijl ze begon te snikken. Ze nam het vlezige deel van de vinger, van de knokkel tot het eerste gewricht, tussen haar tanden. En ze bleef maar huilen.

Ik bedekte haar vuist met mijn hand. Ik zei: ‘Moeder,’ en probeerde hem bij haar mond weg te trekken. Ze was veel sterker dan ik had gedacht.

De telefoon begon weer te rinkelen. Hij hield plotseling op, en daarom nam ik aan dat Chris hem in de keuken had opgenomen. Hij zou die journalisten wel afschepen. Wij hadden niets te vrezen. Maar terwijl ik naar mijn moeder keek, besefte ik dat het niet de telefoontjes van journalisten waren waar ik bang voor was. Ik was bang voor de politie.

Ik probeerde haar te kalmeren door mijn hand tegen de zijkant van haar hoofd te leggen en haar haren glad te strijken. Ik zei: ‘We zullen hier samen over nadenken. Het komt allemaal weer in orde.’

Chris kwam terug met een blad dat hij naar de eetkamer bracht. Ik hoorde het geluid van borden en bestek op de tafel. Hij kwam de zitkamer binnen. Hij legde zijn arm om moeders schouders en zei: ‘Mevrouw Whitelaw, ik heb wat roerei voor u gemaakt.’ Hij hielp haar opstaan.

Ze hield zich aan zijn arm vast. Een van haar handen klom omhoog langs zijn borst om op zijn schouder te blijven rusten. Ze bestudeerde zijn gezicht zo nauwkeurig, dat het leek alsof ze het in haar geheugen wilde griffen. Ze zei: ‘Wat ze met je deed. De pijn die ze je toebracht. Die voelde ik ook, hoewel het niet voor mij was bedoeld. Maar ik kon het niet verdragen, schat. Je mocht niet langer lijden vanwege haar. Snap je dat?’

Ik wist zeker dat Chris mij een blik toewierp, maar ik hield mijn gezicht afgewend door me te concentreren op het opstaan van de bank en het plaatsen van mezelf tussen de beschermende drie zijden van het looprek. We gingen naar de eetkamer. We gingen ieder aan een kant van moeder zitten. Chris pakte een vork op en stopte hem in haar hand. Ik trok het bord dichter naar haar toe.

Ze jammerde. ‘Ik kan het niet.’

Chris zei: ‘Eet alstublieft wat. U hebt het hard nodig.’

Ze liet de vork op het bord kletteren. ‘Je zei tegen me dat je naar Griekenland ging. Laat mij dat voor je doen, Ken, schat, dacht ik. Laat mij dit probleem voor je oplossen.’

‘Moeder,’ zei ik snel. ‘Je moet echt iets eten. Je zult met mensen moeten praten, nietwaar? Journalisten. De politie. De verzekering...’ Ik sloeg mijn ogen neer. De cottage. De verzekering. Wat had ze gedaan? Waarom? God, wat een ellende. ‘Zeg niets meer, het eten wordt koud. Eet eerst wat, moeder.’ Chris nam wat ei op de vork en legde de vork weer in haar hand. Ze begon te eten. Haar bewegingen waren uiterst traag. Alsof ze over alles eerst uitgebreid moest nadenken.

Toen ze had gegeten, brachten we haar terug naar de zitkamer. Ik vertelde Chris waar hij dekens en kussens kon vinden, en we maakten een bed voor haar op de chesterfield. De telefoon begon te rinkelen terwijl we daarmee bezig waren. Chris nam hem op, luisterde en zei: ‘Niet beschikbaar, ben ik bang,’ en hij liet de hoorn naast de telefoon liggen. Ik vond de cricketbal waar ik hem naartoe had gegooid, en toen moeder op de bank lag en zich door Chris liet instoppen, gaf ik haar de bal. Ze drukte hem onder haar kin. Ze wilde iets zeggen, maar ik zei: ‘Rust nu maar. Ik blijf bij je zitten.’ Haar ogen sloten zich. Ik vroeg me af wanneer ze voor het laatst had geslapen.

Chris ging weg. Ik bleef. Ik zat op de fluwelen sofa. Ik keek naar mijn moeder. Ik telde de kwartieren die grootvaders klok aangaf. Langzaam verplaatste de zon de schaduwen door de kamer. Ik probeerde na te denken over wat me te doen stond.

Ze moet het verzekeringsgeld nodig hebben gehad, dacht ik. Mijn vermoedens gingen van daaruit als ganzenhagel alle kanten op: ze had de drukkerij toch niet zo goed geleid. Het spande erom. Ze wilde het Kenneth niet vertellen, omdat ze hem niet ongerust wilde maken of hem niet wilde afleiden van zijn cricketloopbaan. Hij stond onder grote druk. Hij ondersteunde zijn gezin. De kinderen werden ouder. Er werd financieel meer van hem geëist. Hij zat in de schulden. Schuldeisers zaten hem op de hielen. Ze besloten alle conventies aan hun laars te lappen en te trouwen, maar Jean eiste een groot bedrag ineens voor ze in een scheiding zou toestemmen. De oudste zoon wilde naar Winchester. Kenneth kon zich dat niet permitteren omdat hij tegelijkertijd Jean moest afkopen. Moeder wilde helpen zodat zij konden trouwen. Zij had kanker. Een van de kinderen had kanker. Hij had kanker. Het geld was nodig voor een speciale behandeling. Chantage. Iemand wist iets en dwong haar met geld over de brug te komen...

Ik leunde met mijn hoofd tegen de rug van de sofa. Ik kon niet bedenken wat ik moest doen, omdat ik niet wist wat er aan de hand was. Mijn slapeloosheid van de afgelopen nachten begon zijn tol te eisen. Ik kon nergens meer een besluit over nemen. Ik kon geen plannen meer maken. Ik kon niet meer nadenken. Ik viel in slaap.

Toen ik wakker werd, was het donker. Ik tilde mijn hoofd op en kromp ineen van de pijn door de houding waarin ik had gelegen. Ik keek naar de chesterfield. Moeder was er niet. Mijn hersenen begonnen onmiddellijk te werken. Waar was ze? Waarom? Wat had ze gedaan? Zou ze misschien...

‘Je hebt lekker geslapen, schat.’ Ik draaide mijn hoofd naar de deur.

Ze was in bad geweest. Ze had een lange zwarte blouse aan met een bijpassende broek. Ze had lippenstift opgedaan. Ze had haar haren gedaan. Er zat een pleister op haar voorhoofd waar ze zichzelf had gesneden.

‘Heb je trek?’ vroeg ze. Ik schudde mijn hoofd. Ze kwam de kamer in. Ze ging naar de chesterfield en vouwde de dekens op die we hadden gebruikt om over haar heen te leggen. Ze streek ze keurig glad en stapelde ze op. Ze vouwde de besmeurde antimakassar op en legde hem midden op de stapel dekens. Toen ging ze precies zitten waar ze in de vroege uren van donderdagmorgen had gezeten, in de hoek van de chesterfield die het dichtst bij mijn plek op de sofa was.

Onverschrokken keek ze me aan. Ze zei: ‘Ik leg mijn lot in jouw handen, Olivia,’ en ik begreep dat ik nu eindelijk volledig de macht in handen had.

Hoe raar voelde het. Die wetenschap bracht me geen triomfantelijk gevoel, alleen maar afgrijzen, angst en een verschrikkelijk gevoel van verantwoordelijkheid. Ik wilde geen van die dingen voelen, en dat laatste al helemaal niet.

‘Waarom?’ vroeg ik haar. ‘Vertel me dat maar eens. Ik moet het begrijpen.’ Haar ogen maakten zich een moment los van de mijne en richtten zich op het Vlaamse schilderij aan de muur boven me. Toen keerden ze terug naar mijn gezicht. ‘Wat vind ik dit ironisch,’ zei ze.

‘Wat?’

‘Om te bedenken dat na al die pijn die we elkaar door de jaren hebben aangedaan, het aan het eind van ons beider levens alleen maar op ‘`nodig hebben’’ aankomt.’ Ze staarde me onbeweeglijk aan. Haar gezichtsuitdrukking veranderde niet. Ze zag er volkomen kalm uit, niet berustend, maar bereid te accepteren wat de toekomst ook mocht brengen.

‘Het komt allemaal neer op het feit dat er iemand dood is,’ zei ik. ‘En als nodig hebben daarmee gepaard gaat, zal dat van de politie komen. Zij hebben antwoorden nodig. Wat ga je hun vertellen?’

‘Wij blijken elkaar nodig te hebben,’ zei ze. ‘Jij en ik, Olivia. Zo staan de zaken. Hier. Na alles wat er is gebeurd.’

Ik was willoos overgeleverd aan haar starende blik, zoals een muis willoos is overgeleverd aan de starende blik van een slang voordat hij tot maaltijd wordt verwerkt. Ik dwong mezelf naar de open haard te kijken, naar de massief ebbenhouten schoorsteenmantel waaraan de klok hing die voor eeuwig was opgehouden te tikken in de nacht dat koningin Victoria was gestorven. Het was de symbolische daad van mijn overgrootvader om te rouwen om het einde van een tijdperk. Voor mij was het lange tijd een symbool geweest voor de greep waarin het verleden ons houdt.

Moeder sprak weer. Haar stem klonk rustig. ‘Als je niet hier was geweest toen ik thuiskwam, als ik me niet bewust was geworden van je...’ Ze stamelde, kennelijk op zoek naar een eufemisme. ‘Als ik niet had gezien in wat voor toestand je verkeerde – wat deze ziekte met je doet en met je gaat doen – zou ik zelfmoord hebben gepleegd. Ik had het zonder enige aarzeling vrijdagavond gedaan toen me was verteld dat Ken in de cottage was gestorven. Ik had de scheermesjes. Ik liet de badkuip vollopen om het bloeden gemakkelijker te maken. Ik zat in het water en hield het scheermes in mijn vuist. Maar ik kon niet snijden. Omdat jou nu in de steek laten, je te dwingen deze verschrikkelijke dood onder ogen te moeten zien zonder mij om je ook maar een beetje te helpen...’ Ze schudde haar hoofd. ‘Wat zullen de goden zich rot lachen om ons, Olivia. Want jarenlang wilde ik dat mijn dochter naar huis kwam.’

‘En ik kwam,’ zei ik.

‘Ja.’

Ik liet mijn hand heen en weer glijden over de oude fluwelen bekleding en voelde het op en neer gaan van de versleten vleug. ‘Het spijt me,’ zei ik. ‘Het verkeerde moment,’ zei ik. ‘God, wat heb ik er een rotzooitje van gemaakt.’ Ze reageerde niet. Ze leek op meer te wachten. Ze zat volkomen bewegingloos in het wegstervende middaglicht, en ze sloeg me gade toen ik de vraag formuleerde en alle moed verzamelde om hem weer te stellen. ‘Waarom? Moeder, waarom heb je het gedaan? Heb je... Heb je geld nodig of zoiets?

Dacht je aan de verzekering van de cottage?’

Haar rechterhand zocht de trouwring aan haar linkerhand. Haar vingers sloten zich eromheen. ‘Nee,’ zei ze.

‘Wat dan?’

Ze stond op. Ze liep naar de erker, waar ze de hoorn van de telefoon weer op de haak legde. Ze bleef daar een moment met haar hoofd gebogen staan, met de toppen van haar vingers rustend op de tafel. Ze zei: ‘Ik moet al die glasscherven opvegen.’

Ik zei: ‘Moeder. Vertel me de waarheid.’

‘De waarheid?’ Ze hief haar hoofd op. Ze draaide zich niet naar mij om. ‘Liefde, Olivia. Dat is altijd het begin van alles, nietwaar? Wat ik niet begreep, is dat het ook altijd het einde is.’

Olivia

Ik heb twee dingen geleerd. Ten eerste dat de waarheid bestaat. Ten tweede dat noch het bekennen, noch het accepteren van de waarheid je bevrijdt.

Ik heb ook geleerd dat wat ik ook doe, iemand zal lijden door mijn toedoen. Eerst dacht ik dat ik kon verdringen wat ik wist. Al die losse eindjes die met woensdagavond en donderdagmorgen te maken hadden, konden niet goed aan elkaar worden geknoopt. Moeder wilde niet duidelijk maken wat ze bedoelde met liefde – zei niet anders dan dat ze het voor hem had gedaan, en ik wist niet – en ik wilde het niet weten – wie de zij was naar wie moeder verwees in verband met Kenneth. Het enige wat ik zeker wist, was dat het een ongeluk was dat Kenneth Fleming die avond in de cottage was gestorven. Het wás een ongeluk. En moeders straf, als straf nodig is, zou zijn te moeten leven met de wetenschap dat ze de brand had gesticht die de man vermoordde van wie ze hield. Zou die straf niet voldoende zijn? Ja, dat zou het zijn, concludeerde ik. Dat zou het zijn.

Ik besloot om wat ik wist voor me te houden. Ik zou het niet aan Chris vertellen. Wat had dat voor zin?

Maar toen werd het onderzoek intensiever. Ik volgde het zo goed mogelijk in de kranten en op de radio. Er was opzettelijk brand gesticht, met een of ander ontstekingsmechanisme, maar de politie wilde niet onthullen wat dat was geweest. Maar kennelijk was het het soort ontstekingsmechanisme en niet alleen de aanwezigheid daarvan dat de autoriteiten aanmoedigde om de woorden brandstichting en moord te gebruiken. Toen deze woorden eenmaal werden gebezigd, begonnen hieraan verwante woorden in de media te verschijnen: verdachte, moordenaar, slachtoffer, motief. De belangstelling groeide. Men speculeerde erop los. Toen bekende Jimmy Cooper.

Ik wachtte tot moeder me belde. Ze is een gewetensvolle vrouw, vertelde ik mezelf. Nu zal ze zich vrijwillig bij de politie melden. Het kan elke minuut, elk uur gebeuren. Omdat het hier om Kenneth Flemings zoon gaat. Dit is Kenneths zoon.

Ik probeerde de loop der gebeurtenissen voor ieder van ons zo prettig mogelijk te benoemen. Het is nog maar een jonge jongen, dacht ik. Als hij terecht moet staan en schuldig wordt bevonden, wat kan het strafrechtelijk systeem dan in godsnaam doen met een zestienjarige veroordeelde moordenaar? Ze konden hem toch hooguit een paar jaar naar een tuchtschool sturen en hem op zinvolle wijze heropvoeden? En zou dat uiteindelijk niet in zijn voordeel werken? Ze zouden voor hem zorgen, hij zou worden opgeleid, hij zou een vak leren en dat had hij heel hard nodig. Ten slotte zou hij veel beter af zijn met die ervaring.

Toen zag ik zijn foto, op het moment dat hij door de politie van school werd gehaald. Hij liep tussen twee agenten en deed zijn best te kijken alsof het hem geen moer kon schelen wat er met hem gebeurde. Hij probeerde eruit te zien alsof hij onaantastbaar was. Hij deed alsof hij keihard was en liet zich meevoeren naar een plek waar zijn antwoord op elke vraag hoongelach zou zijn. O, ik ken die blik die Jimmy had. Die blik zei: ‘Ik ben gepantserd,’ en: ‘Niets kan me wat schelen.’ Hij liet blijken dat het verleden er niet toe deed, omdat hij geen toekomst had.

Toen belde ik moeder. Ik vroeg haar of ze het wist van Jimmy. Ze zei dat de politie alleen maar met hem praatte. Ik vroeg haar wat ze van plan was te doen. Ze zei dat dat van mij afhing.

‘Olivia,’ zei ze. ‘Ik zal begrip hebben voor je besluit, wat dat ook is.’

‘Wat zullen ze met hem doen? Moeder, wat zullen ze doen?’

‘Ik weet het niet. Ik heb al een advocaat voor hem geregeld. Hij heeft met de jongen gesproken.’

‘Weet de advocaat het? Wat er echt... Ik bedoel...’

‘Ik kan me niet voorstellen dat ze hem voor het gerecht slepen, Olivia. Hij mag dan misschien die avond in de buurt zijn geweest, maar in de cottage was hij niet. Daar hebben ze geen bewijzen voor.’

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik haar. ‘Die avond. Moeder, vertel me dan in elk geval wat er is gebeurd.’

‘Olivia. Schat. Dat wil je niet weten. Op die manier wil je niet belast worden.’

Haar stem was zacht en zo redelijk. Niet de stem van de Miriam Whitelaw die ooit energiek haar charitatieve werk in Londen deed, maar de stem van een vrouw die voorgoed was veranderd.

‘Ik moet het weten,’ vertelde ik haar. ‘Je moet het me vertellen.’ Zodat ik wist hoe ik me moest gedragen, wat ik moest doen, wat ik moest denken, hoe ik vanaf dit moment moest zijn.

Dus vertelde ze het me. Het was allemaal heel simpel. Het huis achtergelaten alsof er iemand aanwezig was: lichten aan, cd-speler aan, en allebei op een tijdklok om de schijn te wekken dat de bewoners zich die avond normaal gedroegen. Door de achtertuin en de steeg wegsluipen, door de duisternis nauwelijks zichtbaar, heel voorzichtig om geen geluid te maken en niet de auto nemen omdat de auto helemaal niet nodig was.

‘Hoe dan wel?’ vroeg ik. ‘Hoe kwam je dan in Kent? Hoe kreeg je dat voor elkaar?’

Dat was nog eenvoudiger. Een rit per ondergrondse naar Victoria Station, waar vierentwintig uur per dag treinen naar Gatwick vertrekken, waar de autoverhuurbedrijven ook vierentwintig uur per dag open zijn, waar zonder problemen een blauwe Cavalier gehuurd kan worden om een rit te maken – een niet erg lange rit – naar Kent, waar de sleutel van de cottage even na middernacht makkelijk gepakt kan worden wanneer de lichten uit zijn en de enige bewoonster van de cottage slaapt, zodat ze een insluiper niet hoort die minder dan twee minuten nodig heeft om de cottage binnen te komen, een sigaret met lucifers eromheen gebonden in een armstoel te zetten, met een sigaret uit een pakje dat bij een tabakswinkel is gekocht, ergens, een door velen gerookte sigaret, de meest verkochte sigaret die je je maar kunt voorstellen. En dan terug door de keuken – even twee poesjes oppakkend omdat de poesjes onschuldig zijn, ze hebben niet gekozen om daar te zijn, ze mogen niet samen met haar bij een brand omkomen, een vuurzee waarin de cottage wordt opgeofferd, maar dat doet er niet toe, het kan haar niets schelen, niets doet ertoe, behalve Kenneth en een eind maken aan de pijn die zij hem aandoet.

‘Het was je bedoeling om... Dan was het geen ongeluk.’ Wat was er nog over om me aan vast te houden, vroeg ik me af.

Ongeluk? Nee. Het was geen ongeluk. Het was helemaal geen ongeluk. Een ongeluk kan niet zo zorgvuldig van tevoren beraamd zijn, wegsluipend in de nacht, terugrijdend naar het vliegveld, waar de treinen nog steeds terug naar Londen rijden, waar bij Victoria Station een taxi een eenzame vrouw naar een verduisterd huis halverwege Argyll Road zal brengen, van waaruit het niet ver lopen is naar Phillips Walk, en een muisstille terugkeer in de vroege morgen – geen automotor om de aandacht te trekken – zal onopgemerkt blijven. Zo eenvoudig is het. Want wie zal ooit Victoria Station, vliegveld Gatwick en een voor een avond gehuurde auto in verband brengen met een brand in Kent?

‘Maar mijn lot ligt in jouw handen, Olivia.’

En dat was ook zo, dacht ik, maar nu nog trillender en bevender en met minder overtuiging. Ik ken die jongen niet. Ik ken zijn moeder niet. Ik ken zijn broer en zus niet. Ik heb zijn vader nooit ontmoet. Als hij zo stom was om naar Kent te gaan in dezelfde nacht dat zijn vader stierf, was dat dan niet zijn probleem? Ja toch? Ja toch!

En toen kwam u naar de boot, inspecteur.

Het Front, probeerde ik mezelf eerst te vertellen. U vroeg dingen over Kenneth Fleming, maar de werkelijke reden waarom u was gekomen, was om de boel te verkennen. Niemand had ons ooit eerder in verband gebracht met het Front, maar die kans bestond altijd. Chris was met Amanda bevriend geraakt en had daarmee de regels overtreden, nietwaar? Misschien was zij tipgeefster van de politie. Ze had informatie verzameld, die doorgegeven aan haar superieuren, en daar zat u dan om poolshoogte te nemen. Het leek volkomen logisch. Het deed er niet toe dat u het had over een onderzoek naar een moord, u was hier om bewijzen te zoeken die ons in verband brachten met het Front.

Die ik u heb gegeven. Hier. Op deze volgeschreven vellen papier. Vraagt u zich af waarom, inspecteur? U, die beslist wilt dat ik een daad van verraad pleeg... Wilt u het echt weten?

Nou, op deze weg kun je namelijk twee kanten op. Loop erlangs. Bekijk maar hoe hij onder uw voeten aanvoelt. Beslis dan. Net als ik. Beslis. Beslis.

We zaten op het dek van de boot toen ik Chris ten slotte vertelde wat ik wist. Ik had gehoopt hem te kunnen overtuigen dat u alleen maar poolshoogte kwam nemen in verband met het Front, maar Chris is niet gek. Hij wist onmiddellijk dat er iets mis was op het moment dat hij mijn moeder in Kensington zag. Hij was in dat huis geweest, hij had haar gezien, hij had haar woorden gehoord, hij had mij verdiept in de kranten gezien, hij had gezien dat ik had geprobeerd ze niet meer te lezen, maar dat me dat niet was gelukt. Hij vroeg of ik hem wilde zeggen wat er aan de hand was.

Ik zat in mijn canvas stoel. Chris zat met opgetrokken knieën op het dek, de pijpen van zijn spijkerbroek opgerold en zijn witte sokken zo afgezakt, dat er een brede rand bleek vlees aan elk been te zien was. Daardoor zag hij er kwetsbaar uit, in die houding. Het maakte hem veel jonger. Hij haakte zijn handen om zijn benen in elkaar en zijn polsen schoven uit de mouwen van zijn jasje. Ze waren zo knokig. Net als zijn ellebogen, zijn enkels en zijn knieën. Hij zei: ‘We moesten maar eens praten.’

‘Ik geloof niet dat ik dat kan.’

‘Het heeft met je moeder te maken.’ Hij formuleerde de zin niet als een vraag en ik hoefde hem, als een soort antwoord daarop, niet te ontkennen. In plaats daarvan zei ik: ‘Binnenkort zal ik een lappenpop zijn, Chris. Ik zal waarschijnlijk aan een rolstoel moeten worden vastgebonden. Er zullen slangen en ademhalingsapparaten komen. Sta even stil bij hoe erg dat zal worden. En wanneer ik doodga...’

‘Zul je niet alleen zijn.’ Hij stak zijn hand uit en greep mijn enkel vast met zijn vingers. Hij gaf een rukje aan mijn been. ‘Het zal niet voor niets zijn, Livie. Ik beloof het je. Ik zal voor je zorgen.’

‘Net als voor de honden,’ fluisterde ik.

‘Ik zal voor je zorgen.’

Ik kon hem niet aankijken. In plaats daarvan keek ik naar het eiland. De wilgen, met hun takken die langs de grond scheerden, vormden een beschutting die over een paar weken een scherm zou zijn waarachter geliefden konden liggen in de kuil waarin al zoveel geliefden hadden gelegen. Maar ik zou niet een van hen zijn.

Ik stak mijn hand uit naar Chris. Hij pakte hem en ging verzitten zodat hij naast me zat en net als ik naar het eiland kon staren. Terwijl ik hem vertelde wat er die nacht in Kensington was gebeurd, luisterde hij. Toen ik klaar was, zei hij: ‘Je hebt weinig keus, Livie.’

‘Wat kunnen ze met hem doen? Als er een proces komt, bestaat er een grote kans dat hij niet schuldig wordt bevonden.’

‘Hoe stel je je voor, als hij terechtstaat – schuldig of niet – dat de rest van zijn leven zal zijn?’

‘Vraag me niet om dit te doen. Vraag het me alsjeblieft niet.’

Ik voelde zijn lippen tegen de rug van mijn hand. Hij zei: ‘Het wordt koud. Ik krijg honger. Laten we naar beneden gaan, oké?’

Hij maakte het avondeten klaar. Ik zat in de kombuis en keek toe. Hij zette onze borden op tafel, ging zoals gewoonlijk tegenover me zitten, maar in tegenstelling tot het gebruikelijke, viel hij niet enthousiast op zijn eten aan. Hij stak zijn hand uit over de tafel en raakte zacht mijn wang aan.

‘Wat is er?’ vroeg ik.

‘Dat,’ zei hij. Hij nam een hap spaghetti op zijn vork. ‘Niets schijnt het juiste te zijn, Livie. Wat je moet doen. Hoe je je moet gedragen. Soms is het een en al verwarring.’

‘Het kan me niet schelen wat juist is,’ zei ik. ‘Ik wil gewoon wat gemakkelijk is.’

‘En met jou ieder ander op deze wereld.’

‘Jij ook?’

‘Ja. Ik ook. Voor mij ligt het niet anders.’

Maar het lijkt anders voor Chris. Hij stelt zich altijd zo zeker op over welke weg hij volgt en over wat hij doet. Zelfs nu, nu hij tegenover me aan tafel zit en mijn hand vasthoudt, lijkt hij nog steeds zeker van zichzelf. Ik til mijn hoofd op.

‘En?’ zegt hij.

‘En ik heb het gedaan,’ zeg ik. Ik voel zijn vingers in de mijne knijpen. Ik zeg: ‘Als ik dit naar hem toe stuur, Chris, kan ik niet naar huis. Dan zit ik hier vast. Dan zitten we samen hier vast. Jij en ik. De onheilsvogel die ik ben. Jij kunt niet... jij en... Je zult niet...’ De rest kan ik amper zeggen. De woorden zijn zo gemakkelijk – jij en Amanda kunnen niet samen zijn zoals jullie dat zouden willen, omdat ik nog steeds hier ben en ik nog steeds leef, Chris. Heb je daaraan gedacht? – maar ik kan ze niet zeggen. Ik kan haar naam niet uitspreken. Ik kan haar naam niet naast de zijne uitspreken.

Hij beweegt niet. Hij kijkt naar me. Buiten wordt het langzaam lichter. Ik hoor een eend op het wateroppervlak klapperen, opvliegend of landend, onmogelijk te zeggen.

‘Het is niet gemakkelijk,’ zegt Chris op vlakke toon. ‘Maar het is juist, Livie. Daar geloof ik in.’

We kijken elkaar aan en ik vraag me af wat hij ziet. Ik weet wat ik zie en mijn borst is vol verlangen om zich te openen en alle woorden te zeggen die ik op mijn hart heb. Wat een opluchting zou dat zijn. Laat Chris een poosje de last dragen. Maar hij staat op en loopt om de tafel naar me toe om me op te tillen en me naar mijn kamer te helpen, en ik weet dat hij lasten genoeg draagt.