26
Met een ‘Vertrouw me, lieverd. Het is het beste voor ons. Ik beloof je plechtig dat je er geen spijt van zult krijgen,’ leidde Helen Lynley zondagmorgen naar Hyde Park. Ze hadden de trainingspakken aan die zij ruim een week geleden had gekocht, en ze stond erop dat, als ze oprecht meenden een goede conditie te willen opbouwen, ze moesten beginnen met een stevige wandeling van Eaton Terrace naar Hyde Park Corner, waar ze Lovers’ Walk als het beginpunt had uitgekozen. Toen ze had besloten dat ze genoeg waren opgewarmd, vertrok ze in noordelijke richting naar het op flinke afstand gelegen Marble Arch.
Ze hield een bewonderenswaardig tempo aan. Ze passeerden zonder een centje pijn ten minste twaalf andere joggers. Achter haar paste Lynley zijn snelheid aan en legde zich erop toe niet te snel buiten adem te raken. Ze was echt bijzonder, dacht Lynley. Ze rende prachtig, met haar hoofd naar achteren geworpen, haar armen bij de ellebogen gebogen en haar donkere haar achter haar aan wapperend. Eigenlijk begon hij te denken dat ze stiekem aan haar conditie had gewerkt om hem te imponeren toen ze langzaam de bocht nam, op het moment dat aan de overkant van Park Lane het Dorchester-hotel in zicht kwam. Hij maakte een sprintje naar haar toe en zei: ‘Tempo niet te hoog, lieverd?’
Ze snoof. ‘Nee. Nee.’ Ze zwaaide met haar armen. ‘Heerlijk, hè? ... Lucht... dit rennen.’
‘Ja, maar je wordt behoorlijk rood in je gezicht.’
‘O, ja?’ Ze bleef vastberaden voortpuffen. ‘Maar dat is... goed... nietwaar? Bloeds... omloop. Dat soort dingen.’ Ze zwoegden nog vijftig meter door. ‘Ik denk...’ Ze snakte naar adem als iemand die zojuist de verstikkingsdood had overleefd. ‘Erg goed voor je... nietwaar?’
‘Inderdaad,’ zei hij. ‘Een training voor hart en bloedvaten is waarschijnlijk de beste lichaamsbeweging die er is. Ik ben blij dat je het hebt voorgesteld, Helen. Het wordt tijd dat we ons inspannen om in een betere conditie te geraken. Zullen we het tempo iets verlagen?’
‘Nee... nee... helemaal niet.’ Druppels zweet verschenen op haar voorhoofd en haar bovenlip. ‘Goed... dit... zalig, hè?’
‘Zeker.’ Ze maakten een rondje om de fontein en Lynley riep: ‘Naar Speakers’ Corner of het park in?’
Ze zwaaide een arm in noordelijke richting. ‘Corner,’ zei ze hijgend.
‘Goed. Speakers’ Corner wordt het. Langzamer? Sneller? Wat zal het zijn?’
‘Dit prima. Heerlijk.’
Lynley hield zijn lach in. ‘Ik weet het niet,’ zei hij. ‘Ik denk dat we meer moeten doen, als we dit echt serieus willen aanpakken. Misschien kunnen we ook met gewichten gaan werken.’
‘Wat?’
‘Gewichten. Heb je die gezien, lieverd? Je kunt ze aan je polsen hangen en aan je armen werken terwijl je rent. Want, weet je, het probleem met rennen – als we het een probleem kunnen noemen, omdat God weet dat ik me er werkelijk heerlijk bij voel, jij ook niet?’
‘Ja... ja.’
‘Het probleem is, dat – hé, laten we ons tempo verhogen, volgens mij minderen we vaart – het hart getraind wordt en het onderste deel van het lichaam zich ontwikkelt, maar dat het bovenste deel regelrecht naar de knoppen kan gaan. Dus als we die gewichten aan onze armen dragen en ermee oefenen terwijl we rennen, zouden we...’
Plotseling kwam ze strompelend tot stilstand. Ze ging met de handen op de knieën staan, haar borst zwoegde op en neer en haar adem verliet bijna gierend haar mond.
‘Is er iets mis, Helen?’ Lynley bleef op dezelfde plaats rennen. ‘Het park helemaal rond zou ons maar... Ik weet het niet. Wat is de omtrek? Tien kilometer?’
‘Mijn god,’ zei ze nog steeds naar adem snakkend. ‘Dit... Mijn longen...’
‘Misschien moeten we even rusten. Twee minuten, is dat oké? Je moet niet te snel afkoelen. Je kunt een spier verrekken als je te snel afkoelt en daarna weer verdergaat. Dat willen we niet.’
‘Nee. Nee.’ Het kostte haar de volle twee minuten om weer enigszins op adem te komen. Ze was op het gras gaan zitten met haar hoofd achterover. Toen ze eindelijk weer normaal kon ademhalen, stond ze niet op. In plaats daarvan ging ze liggen, sloot haar ogen en zei: ‘Haal een taxi voor me.’
Hij kwam naast haar zitten, leunend op zijn ellebogen. ‘Onzin, Helen. We zijn net begonnen. Je moet het opbouwen. Je moet eraan wennen. Als ik voortaan de wekker op vijf uur zet en we trouw opstaan als hij afgaat, durf ik te wedden dat je binnen zes maanden twee keer om dit park heen kunt rennen. Wat dacht je daarvan?’
Ze opende een oog en vestigde het op hem. ‘Taxi. En je bent een onmens, lord Asherton. Hoe lang heb jij geoefend zonder het me te vertellen? Nou?’ Hij glimlachte en veegde een lok uit haar gezicht. ‘Sinds november.’
Ze draaide haar hoofd vol weerzin om. ‘Jij gewetenloze onderkruiper. Heb je sinds vorige week veel gelachen ten koste van mij?’
‘Geen moment, lieverd.’ En hij moest onmiddellijk hoesten om een lach te verbergen.
‘Ben je aldoor om vijf uur opgestaan?’
‘Meestal om zes uur.’
‘En heb je gerend?’
‘Hmmm.’
‘En ben je van plan dat te blijven doen?’
‘Natuurlijk. Zoals je zelf al zei, is het de beste training die er is en we moeten in conditie blijven.’
‘Ja.’ Ze gebaarde naar Park Lane en liet haar arm op de grond neerploffen.
‘Taxi,’ zei ze. ‘Trainen doe ik later wel weer.’
Denton onderschepte hen onderweg naar de trap, die ze op wilden om hun inspanningen weg te douchen. Hij was onderweg naar buiten, een boeket bloemen in de hand, een fles wijn in de andere, en het woord ‘vrouwenversierder’ bijna in zijn voorhoofd gekerfd. Hij stopte, veranderde van richting en ging de zitkamer binnen terwijl hij tegen Lynley zei: ‘Nog geen tien minuten nadat u was vertrokken, kwam er een jongen langs.’ Denton kwam terug uit de kamer met een grote envelop onder zijn arm. Lynley nam die van hem over terwijl hij zei: ‘Hij bracht dit. Hij wilde niet blijven wachten. Hij zei alleen dat ik het aan de inspecteur moest geven zodra hij terug was.’
Lynley maakte de envelop open en zei: ‘Ga je weg?’
‘Picknick in Dorking. Box Hill,’ zei Denton.
‘Aha. Zeg me met wie je verkeert en ik zal je zeggen wie je bent.’
‘Pardon, m’lord?’
‘Niets, laat maar. Maar zorg alsjeblieft dat je niet in de problemen komt.’
Denton grijnsde. ‘Nooit van mijn leven.’ Ze konden hem horen fluiten toen hij de voordeur achter zich dichttrok.
‘Wat is dat, Tommy?’ Helen kwam de trap weer af terwijl hij de inhoud uit de envelop haalde: een stapel schrijfblokken met gele vellen papier, elk vel papier vol met potlood geschreven hanenpoten. Hij las de eerste woorden op de bovenste pagina – ‘Chris heeft de honden meegenomen om een stuk langs het kanaal te rennen’ – en toen zuchtte hij een keer diep.
‘Tommy?’ zei Helen.
‘Olivia,’ antwoordde hij. ‘Ze heeft toch toegehapt.’
‘Daar ziet het wel naar uit.’
Maar Lynley ontdekte dat zij ook haar aas had uitgegooid. Terwijl Helen douchte, haar haren waste, zich aankleedde, en nog meer deed waar vrouwen ten minste negentig minuten aan moesten besteden, zat hij bij het raam in de zitkamer te lezen. En hij zag dat Olivia wilde dat hij het begreep. En hij voelde wat ze hem wilde laten voelen. Toen ze eerst de informatie over het Dierenbevrijdingsfront onthulde – wat voor hem absoluut niet nodig was om zijn onderzoek naar de dood van Kenneth Fleming succesvol af te ronden – dacht hij: wacht even, wat is dit, waarom? Maar toen begreep hij wat ze deed en wist hij dat het voortkwam uit de woede en de wanhoop waarmee ze de daad van verraad tegemoet trad die hij haar gevraagd had te plegen.
Hij was aan het laatste schrijfblok bezig toen Helen bij hem kwam. Ze nam de andere schrijfblokken op en begon ook te lezen. Ze zei niets toen hij alles had gelezen, het blok neerlegde en de kamer verliet. Ze ging gewoon door, sloeg de bladzijden rustig om, haar blote voeten en lange benen languit op de bank, een kussen in haar rug.
Lynley ging onder de douche en verkleedde zich. Hij dacht aan sommige ironische situaties in het leven: de juiste persoon op het meest ongelukkige moment ontmoeten, beslissen over het verloop van een aantal gebeurtenissen, alleen maar om je eigen ondergang te bewerkstelligen, een geloof koesteren dat bedrieglijk blijkt te zijn, bereiken wat je wanhopig wilt, alleen maar om te ontdekken dat je het eigenlijk helemaal niet wilt. En natuurlijk deze ene, deze beslissende ironische situatie. Een handschoen vol halve waarheden, regelrechte leugens en opzettelijk verkeerd verstrekte inlichtingen opgooien, alleen maar om een handschoen vol waarheden teruggeworpen te krijgen.
Beslis, kon hij haar honend horen zeggen. Beslis, inspecteur. U kunt dat doen. Beslis.
Toen hij terug bij Helen kwam, was ze halverwege de stapel. Terwijl zij doorlas, ging hij naar de tweedeurskast tegen de muur en begon rusteloos een rij cd’s door te kijken. Hij wist net zomin wat hij zocht als hij geweten zou hebben wanneer hij het had gevonden.
Helen bleef doorlezen. Hij koos maar voor Chopin. Opus 53 in A-mol majeur. Het was zijn favoriete stuk van een niet-Russische componist. Toen de muziek uit de stereo begon te stromen, ging hij naar de bank. Helen trok haar voeten op en veranderde haar houding. Hij ging naast haar zitten en kuste de zijkant van haar hoofd.
Ze spraken niet totdat ze klaar was met lezen en toen was er al een ander stuk muziek begonnen. Ze zei: ‘Dus je had gelijk.’ En toen hij knikte: ‘Je wist het allemaal.’
‘Niet allemaal. Ik wist niet hoe ze het had gedaan. En ik wist niet wie ze had gehoopt dat gearresteerd zou worden als het zover was.’
‘Wie dan?’ vroeg Helen.
‘Jean Cooper.’
‘De echtgenote? Ik zie niet in...’
‘Ze huurde een blauwe Cavalier. Ze stak zich in kleren die ze anders nooit droeg. Als zij of de auto die avond bij de cottage waren gezien, zou de beschrijving van elke getuige passen bij Jean Cooper.’
‘Maar de jongen... Tommy, zei de jongen niet dat de vrouw die hij zag blond haar had?’
‘Licht haar, grijs haar. Hij had zijn bril niet op. Hij herkende de auto, hij zag de vrouw maar half, de rest leidde hij er onterecht uit af. Hij dacht dat zijn moeder naar zijn vader op zoek was. En ze had redenen om hem te spreken, ook redenen om Gabriella Patten te vermoorden.’
Helen knikte nadenkend. ‘Als Fleming Miriam Whitelaw had verteld dat hij naar Kent ging om een eind aan zijn relatie met Gabriella te maken...’
‘Zou hij nog in leven zijn.’
‘Waarom vertelde hij het haar dan niet?’
‘Trots. Hij had al eens eerder een rommeltje van zijn leven gemaakt. Hij zal niet gewild hebben dat ze wist hoe hij er nu bijna weer een rommeltje van had gemaakt.’
‘Maar uiteindelijk zou ze het wel hebben geweten.’
‘Ja, dat is waar. Maar hij zou het verbreken van de relatie hebben kunnen brengen alsof hij Gabriella was ontgroeid, genoeg van haar had, zich had gerealiseerd wat voor soort vrouw ze was. Dat zou hij Miriam waarschijnlijk uiteindelijk hebben verteld. Hij was er gewoon nog niet klaar voor om het haar al te vertellen.’
‘Dus alles draaide om de keuze van het juiste tijdstip?’
‘In zekere zin wel.’ Lynley pakte haar hand en keek naar haar vingers, die vanzelfsprekend hun weg vonden om zich met de zijne te verstrengelen. Dit verstrengelen ontroerde hem onverwacht, door wat het beloofde en wat het onthulde.
Helen zei aarzelend: ‘En de rest. Dat bevrijden van dieren.’
‘Wat is daarmee?’
‘Wat ga je daarmee doen?’
Hij zweeg, dacht na over de vraag en schatte de onuitgesproken suggesties in achter elk antwoord dat hij haar zou kunnen geven. Toen hij geen antwoord gaf, ging zij verder.
‘Miriam zal naar de vrouwengevangenis gaan, Tommy.’
‘Ja.’
‘En weet je wie er op die andere zaak zit? Die geschiedenis van het Dierenbevrijdingsfront? Wie onderzoekt dat?’
‘Daar is gemakkelijk achter te komen.’
Hij voelde haar vingers zich om de zijne spannen. ‘Maar als je Chris Faraday uitlevert aan degene die aan die inbraken en bevrijdingen van dieren werkt... Tommy, dan heeft ze niemand meer over. Ze zal naar een verpleegtehuis of ziekenhuis moeten. En dan zal dit allemaal – wat je haar hebt gevraagd te doen – voor niets zijn geweest.’
‘Het zal een moordenaar voor het gerecht brengen, Helen. Dat is niet niks.’ Hij keek niet naar haar, maar hij kon voelen dat ze zijn gezicht wilde zien, om uit zijn gezichtsuitdrukking op te maken wat hij van plan was. Wat hij zelf niet wist. Nu niet. Nu nog niet.
Ik wil het eenvoudig houden, dacht hij. Ik wil dat het stereotiepe mensen zijn. Ik wil grenzen trekken waaraan niemand ooit zal tornen. Ik wil een punt achter het drama zetten, terwijl het soms alleen maar een tussenspel is. Dat is de ellendige realiteit van mijn leven. En die realiteit is het kruis dat ik altijd zal moeten dragen.
Beslis, inspecteur. Hij kon bijna Olivia’s stem horen. Beslis. Beslis. En leef daarna met die beslissing. Zoals ik heb besloten te doen. Zoals ik zal doen. Ja, dacht Lynley. Op een of andere rare manier was hij zoveel aan haar verplicht. Hij was het dragen van de last van zijn eigen keuze aan haar verplicht, het gebukt gaan onder zijn geweten, en het levenslange besef van zijn verantwoordelijkheid.
‘Dit is een onderzoek naar moord,’ zei hij ten slotte in antwoord op Helens ongestelde vraag. ‘Daar begon het mee. Daar eindigt het mee.’