39

Hij heeft voor zichzelf een stoel uit de luxe zitkamer gehaald, de trap op gedragen en naast die van Cupido gezet. Ze hebben Sangrenegra zien terugkomen en geluisterd naar Fielies’ verslag. De Colombiaan was naar de politie en is onmiddellijk weer teruggereden.

Ze zaten te wachten en voerden zo nu en dan nietszeggende gesprekken. Ze probeerden de aandacht van het team vast te houden, van de rechercheurs verderop in de straat, en die die achter het huis in het veld verscholen zaten.

En nu is het 15.34 en de slaap is als lood in hem. Hij moet verdomme met open ogen hebben zitten slapen, want als Cupido met een scherpe ondertoon in zijn stem ‘Bennie...’ zegt, schiet hij van schrik overeind en kijkt de straat af. Er staat een bestelbus voor Carlos’ deur. Met een groot blauw kruis op de zijkant. eerste hulp voor zwembaden. intensive care eenheid.

Een zwarte man stapt uit. Groot. Blauwe overall aan.

Griessel pakt de portofoon. ‘Stand-by, iedereen.’

De zwarte man loopt naar de achterkant van de bestelbus, haalt er pijpen, netten en andere spullen uit.

‘Dat staat op het bordje tegen de muur,’ zegt Cupido, met de verrekijker voor zijn ogen.

‘Wat?’

‘Tegen de muur van Carlos’ huis. Daar, naast de garagedeur. “Zwembadonderhoud door Eerste Hulp voor Zwembaden”. En een nummer.’

De zwembadman loopt naar de voordeur. Hij drukt op de intercom. En wacht.

‘Het nummer is vier acht zeven nul-nul, nul-nul.’

Griessel belt en wacht.

De deur daarbeneden gaat open. Carlos verschijnt. Hij houdt de deur open. De zwarte man pakt al zijn spullen op en gaat naar binnen.

‘Het nummer dat u hebt gedraaid, is niet in gebruik,’ zegt een vrouwenstem in zijn oor. ‘Shit,’ zegt hij. ‘Ben je zeker van dat nummer?’

‘Vier acht zeven vier maal nul.’

‘Dat heb ik...’ Dan realiseert hij zich dat hij het kengetal van Kaapstad er niet voor heeft gezet en hij vloekt en toetst 021 in en dan weer het nummer en nadat de telefoon vier keer is overgegaan, antwoordt er een vrouw.

‘Eerste Hulp voor Zwembaden, goedemiddag, met Ruby. Wat kan ik voor u doen?’

‘Met recherche-inspecteur Bennie Griessel van Ernstige Geweldsmisdrijven. Kunt u me zeggen of jullie een Sangrenegra in jullie administratie hebben? Shanklin Crescent 45 in Kampsbaai.’ Hij probeert zijn stem dringend te laten klinken zodat ze niet moeilijk zal doen.

‘Het spijt me, meneer, dit soort gegevens kan ik u via de telefoon niet geven.’

Hij blijft met grote moeite kalm en zegt: ‘Ruby, dit is een noodgeval, ik ben van de politie en ik heb geen tijd om...’ ‘Te verkloten’, wil hij zeggen en hij moet een ander woord zoeken. ‘... alsjeblieft, Ruby, ik verzoek je vriendelijk...’

Ze is stil aan de andere kant en misschien is het de wanhoop in zijn stem, maar eindelijk zegt ze: ‘Hoe was die naam ook alweer?’

‘Sangrenegra.’ Hij spelt het voor haar. Aan de overkant van de straat is de deur van het huis nog dicht.

Hij hoort vaag hoe Ruby op een toetsenbord tikt. ‘We hebben geen Sangrenegra in ons bestand, meneer.’

‘Weet je het zeker?’

‘Ja meneer, ik weet het zeker. Onze computer liegt niet.’ Bits.

‘Oké. Ik moet het heel precies weten. Staat Shanklin Crescent 45 in Kampsbaai in jullie computer?’

‘Moment.’

‘Postbode,’ zegt Cupido en hij wijst met zijn vinger de straat af. Een man in uniform komt op zijn fiets aangereden, van brievenbus naar brievenbus. Bij Carlos’ huis is alles stil.

‘Meneer?’

‘We hebben Shanklin Crescent 45 in Kampsbaai wél in onze administratie staan...’

Hij voelt de opluchting.

‘Deze cliënt is een bedrijf, lijkt het.’

‘O ja?’

‘De Colombian Coffee Company.’

‘Oké,’ zegt Griessel. De spanning begint weg te ebben.

‘Hier komt hij,’ zegt Cupido. De grote zwarte man komt via de voordeur naar buiten. Hij houdt alleen een witte plastic zwembadpijp in zijn handen.

‘Een goede klant, zo te zien. Alles betaald,’ zegt Ruby.

‘Hij gaat zeker iets uit zijn wagen halen,’ zegt Cupido.

Griessels ogen volgen de zwarte man in de blauwe overall. Het lijkt alsof het pak iets te krap zit. De man opent het portier aan de bestuurderskant.

‘De onderhoudsbeurt...’

De man gooit de zwembadpijp naar binnen.

‘... vindt altijd op vrijdag plaats.’

De man stapt in het bestelbusje.

‘Wat?’ zegt Griessel.

‘Het klopt niet,’ zegt Cupido. ‘Hij gaat ervandoor...’

‘Het onderhoud is op vrijdag.’

‘... en zijn spullen staan nog binnen.’

Griessel grijpt zijn portofoon en zegt: ‘Houd hem tegen, houd die zwembadman tegen, iedereen!’ Hij stormt met zijn mobiel in de ene en de portofoon in de andere hand de trap af en Ruby zegt: ‘Pardon?’ door de telefoon en hij schreeuwt in de portofoon: ‘Fielies, keer je wagen en houd die zwembadman tegen!’

‘Bent u daar nog, meneer?’

‘Ik rij al, Bennie.’

Hij valt bijna als hij de bocht in de laatste trap neemt en hij denkt wat zit het heelal toch vreemd in elkaar, een jaar lang loop je geen trappen en dan plotseling, op een dag, krijg je meer trappen voor je kiezen dan je benen aankunnen. ‘Hallo?’ zegt Ruby op zijn mobiel. ‘Hij is de hoek om!’ schreeuwt Fielies via de portofoon.

‘Rij, Fielies!’

Griessel rent de straat over naar Carlos’ huis en hij hoort de voetstappen achter zich en kijkt om en ziet Cupido en één, twee agenten, schoenzolen die tegen het asfalt klappen.

‘Meneer, bent u daar nog?’

De postbode op zijn fiets is voor hem en de man zet grote ogen op en zijn mond gaat open en hij zegt iets en Griessel wijkt uit en is even bang dat hij tegen hem op zal lopen.

‘Hallo?’

Zijn knie botst tegen de achterband van de fiets en hij denkt dat als hij nu valt, de mobiel en de portofoon naar hun grootje zijn. Hij hervindt zijn evenwicht. Hij trapt Carlos’ voordeur open en rent naar binnen en ziet hem naast het zwembad liggen, en overal waar hij kijkt, ligt er bloed. Dan is hij bij de Colombiaan, die op zijn buik ligt, en hij keert hem om en ziet dat hij morsdood is, een gigantisch gat in zijn borst. Hij zegt: ‘Kut, kut, kut,’ en Ruby zegt: ‘Nu heb ik er genoeg van!’ en de mobiel maakt drie piepgeluiden en de drie politiemannen achter hem komen naast hem tot stilstand en dan is het doodstil.

 

Op de hoek van de Shanklin Crescent en de Eldon Lane bedenkt rechercheur Malcolm Fielies dat de zwembadman zowel linksaf als rechtsaf kan zijn gegaan. Hij gokt op links, en dan ziet hij de bestelbus voor hem rechtsaf slaan en hij trapt het benzinepedaal van de Volkswagen Golf diep in en de banden krijsen en hij rijdt.

Hij volgt hem als de man bij de Cranberry Crescent rechts afslaat, hij ziet op een bordje dat de weg rondloopt en hij denkt, nu heb ik je, klootzak, laat maar eens zien hoe je hieruit komt! Maar de weg is recht als een liniaal en dan ziet hij de remlichten voor hem en die vent slaat linksaf en Fielies vloekt en hij schreeuwt in zijn portofoon: ‘Ik zit achter hem!’ maar hij weet dat het korte-afstandsspul is en hij weet niet of Bennie hem nog kan horen.

Hij gooit de portofoon op de stoel naast hem en gaat linksaf. Geneva Drive. Hij vermoedt dat dit de straat is die omhoogloopt naar de Kampsbaai Rylaan, de weg naar de stad, en hij zet de Golf in een lagere versnelling. Hij hoort de motor tekeergaan en hij jaagt verder.

Hij haalt hem in, hij haalt die klootzak langzaam maar zeker in, maar die klootzak kan wel rijden.

Hij grist de politieradiomicrofoon van zijn haakje en hij krijgt de centrale. Hij wil nog zeggen dat hij dekking nodig heeft, maar dan maakt de Geneva Drive een scherpe bocht naar links, zo verdomd onverwachts en hij voelt hoe de achterkant van de auto begint te glijden en hij klampt met beide handen het stuur vast. De banden gieren en hij ziet dat hij de stoep gaat raken. Kijk voorbij de bocht, dat heeft hij geleerd. Hij kijkt voorbij de bocht. Te snel. Daar gaat de achterkant en hij tolt, helemaal in de rondte, en dan slaat de motor af. Hij zegt keihard ‘Klootzak’. Hij draait het sleuteltje om en het gromt, daar voorin, en het krast, en dan pakt de Golf en rechercheur Malcolm Fielies schiet ervandoor met banden die benauwd schreeuwen. Bij de T-kruising met Kampsbaai Rylaan staat hij stil en hij kijkt links en rechts en weer links en nergens is een spoor van de bestelbus te bekennen.

 

Het zwembadniveau van het huis staat vol politiemannen en forensische mensen en Griessel zit aan de kant met zijn mobiel in zijn handen. Hij bedenkt dat hij Christine van Rooyen haar laatste kans om te weten wat er met haar dochter gebeurd is, heeft ontnomen. Hij bedenkt dat als het kind nog leeft en ergens is, ze haar nu nooit meer zullen vinden.

Hij weet dat de hoofdinspecteurs Esau Mtimkulu en Mat Joubert, eerste en tweede in bevel bij egm, en commissaris John Afrika, het provinciale hoofd van de recherche, nu daarbeneden bij het zwembad over zijn toekomst staan te twisten. En als ze hem de laan uit sturen, dan is het goed, want hij was ervan overtuigd gebleven dat de assegaaiman blank was, zelfs nadat hij een goede getuigenverklaring had gehoord die het tegendeel beweerde. Daarom had hij niet sneller gereageerd op het zwembadwagentje. Daarom had hij eerst gebeld.

Zijn fout. Te veel geloof in zijn verdomde instinct, te hooghartig, te zelfverzekerd en nu zal hij ervoor moeten boeten.

De telefoon gaat.

‘Griessel.’

‘Inspecteur, de helikopter heeft het voertuig van die zwembadlui gevonden bij de Seinheuwelweg. We sturen er nu een patrouillewagen op af.’

‘En de verdachte?’

‘Nee, die is weg. Het gaat alleen om de auto.’

‘Leg me uit waar het is.’

‘Het is die weg die vanuit de Kloofnekweg naar de uitkijkpunten op de Seinheuwel loopt, inspecteur. Na ongeveer vijfhonderd meter heb je aan je linkerhand een groep bomen.’

‘Laat niemand in de buurt van het voertuig komen, alsjeblieft. Ze moeten het alleen bewaken.’ Hij is al opgestaan en hij loopt eerst naar Cupido. ‘Vaughn, ze hebben het busje gevonden op de Seinheuwel. Denk eens goed na – had hij handschoenen aan?’

‘Absoluut niet. Ik heb hem goed bekeken.’

‘Weet je het zeker?’

‘Heel zeker.’

Griessel loopt naar de drie hogere officieren. Ze staken hun discussie als hij dichterbij komt. ‘Hoofdinspecteur,’ zegt hij tegen Joubert, ‘de helikopter heeft het zwembadbusje op Seinheuwel gevonden. En we denken dat er een goede kans is op vingerafdrukken. Hij had geen handschoenen aan. Ik wil Forensische Opsporing meteen...’

Hij ziet de drie gezichten en weet dat er een mededeling komt.

‘Bennie,’ zegt John Afrika. Zacht, zodat alleen zij vieren het kunnen horen. ‘Je begrijpt wel dat hoofdinspecteur Joubert het nu overneemt, hè?’

Hij heeft het verdomme verdiend, maar het doet pijn en hij wil het niet laten blijken en hij zegt: ‘Ik begrijp het, commissaris.’

‘Je bent nog steeds deel van het team, Bennie,’ zegt Mat Joubert.

‘Ik...’ zegt hij, zonder dat hij weet wat hij wil zeggen.

‘Neem F.O. mee, Bennie. Bel me als jullie iets vinden.’

 

Ze vinden niets.

De assegaaiman heeft het stuur, de versnellingspook en de deurgrendel met een lap of zoiets afgeveegd en dan herinnert Griessel zich dat hij iets achter uit het busje heeft gehaald. De forensische onderzoeker spuit met zijn spuit en veegt met zijn kwastje en hij zegt: ‘Wacht, hier zit iets.’

Griessel gaat naar hem toe en kijkt. Buiten op de achterdeur zit een vingerafdruk, duidelijk zichtbaar op de witte verf.

‘Hij hoeft niet van hem te zijn,’ zegt de man van F.O.

Griessel zegt niets.

 

Hij zit in zijn appartement aan de ontbijtcounter en eet van de dunne plakjes lamsbout uit Charmaine Watson-Smith’ etensbakje. Maar zijn gedachten zijn bij de fles Klipdrift in de kast boven zijn hoofd.

Waarom niet? Hij kan geen enkel goed antwoord op zijn vraag bedenken.

Hij heeft geen trek, maar eet omdat hij weet dat het moet.

Vannacht had hij grootse theorieën over waarom hij drinkt. Griessel, de diepe denker. Het komt hierdoor en daardoor en het is van alles – behalve de waarheid. En de waarheid is: hij is een mislukkeling. Dat is alles. Een zuipende, hoeren naaiende en vrouwen slaande mislukkeling.

Waar is dat grappenmakertje met zijn basgitaar gebleven? Daar dacht hij vannacht aan en nu weet hij het. Dat ventje was al een mislukkeling, hij had het alleen nog niet door. You can fool some of the people some of the time... Maar je kunt het leven niet voor de gek houden, vader. Het leven kijkt uiteindelijk overal doorheen.

Hij staat op. Moe. Hij schraapt het laatste restje eten boven zijn vuilnisbak uit het bakje, wast het en droogt het af. Hij wil nu niet bij de oude vrouw langsgaan. Hij zal het morgenochtend met een briefje voor haar deur neerzetten.

Je kunt het leven niet voor de gek houden.

Zijn mobiel gaat over in zijn zak.

Laat dat stomme ding maar gaan.

Hij haalt hem te voorschijn, kijkt op het schermpje.

anna.

Wat moet ze? Kun je de kinderen zondag komen halen? Ben je nuchter? Kan het haar werkelijk schelen of hij nuchter is? Echt? Ze gelooft toch niet dat hij het in zich heeft. En ze heeft gelijk. Zij kent hem beter dan wie dan ook. Zij heeft het proces gezien, meegemaakt. Zij is getuige nummer één. Het leven heeft hem ontmaskerd en zij zat op de eerste rij. Ze weet dat ze over zes maanden een procureur gaat bellen om te zeggen, laten we een eind maken aan dat gedoe met die alcoholist-man van mij die nog steeds zuipt. Die zes maanden zijn alleen bedoeld om de kinderen te laten zien dat ze niet harteloos is.

Laat haar maar bellen. Laat haar maar bellen tot ze een ons weegt.

1 oproep gemist.

1 leven gemist, verdomme.

De mobiel gaat opnieuw over. Het is het nummer van kantoor. Wat moeten die nu weer?

‘Griessel.’

‘We hebben hem, Bennie,’ zegt Mat Joubert.

 

Duivelspiek
x9789044965339.html1.xhtml
x9789044965339.html2.xhtml
x9789044965339.html3.xhtml
x9789044965339.html4.xhtml
x9789044965339.html5.xhtml
x9789044965339.html6.xhtml
x9789044965339.html7.xhtml
x9789044965339.html8.xhtml
x9789044965339.html9.xhtml
x9789044965339.html10.xhtml
x9789044965339.html11.xhtml
x9789044965339.html12.xhtml
x9789044965339.html13.xhtml
x9789044965339.html14.xhtml
x9789044965339.html15.xhtml
x9789044965339.html16.xhtml
x9789044965339.html17.xhtml
x9789044965339.html18.xhtml
x9789044965339.html19.xhtml
x9789044965339.html20.xhtml
x9789044965339.html21.xhtml
x9789044965339.html22.xhtml
x9789044965339.html23.xhtml
x9789044965339.html24.xhtml
x9789044965339.html25.xhtml
x9789044965339.html26.xhtml
x9789044965339.html27.xhtml
x9789044965339.html28.xhtml
x9789044965339.html29.xhtml
x9789044965339.html30.xhtml
x9789044965339.html31.xhtml
x9789044965339.html32.xhtml
x9789044965339.html33.xhtml
x9789044965339.html34.xhtml
x9789044965339.html35.xhtml
x9789044965339.html36.xhtml
x9789044965339.html37.xhtml
x9789044965339.html38.xhtml
x9789044965339.html39.xhtml
x9789044965339.html40.xhtml
x9789044965339.html41.xhtml
x9789044965339.html42.xhtml
x9789044965339.html43.xhtml
x9789044965339.html44.xhtml
x9789044965339.html45.xhtml
x9789044965339.html46.xhtml
x9789044965339.html47.xhtml
x9789044965339.html48.xhtml
x9789044965339.html49.xhtml
x9789044965339.html50.xhtml
x9789044965339.html51.xhtml
x9789044965339.html52.xhtml
x9789044965339.html53.xhtml
x9789044965339.html54.xhtml
x9789044965339.html55.xhtml
x9789044965339.html56.xhtml
x9789044965339.html57.xhtml
x9789044965339.html58.xhtml
x9789044965339.html59.xhtml
x9789044965339.html60.xhtml
x9789044965339.html61.xhtml