23
Griessel heeft zich tussen de bazen nooit ongemakkelijk gevoeld, vooral omdat hij hen gezamenlijk of afzonderlijk onder de tafel kon drinken. Of wérken. Hij houdt er in ieder geval een hoger oplossingscijfer op na dan zij hadden toen ze nog rechercheurs waren, alcoholist of niet. Maar vanavond voelt hij zich niet op zijn gemak. Ze staan in het zitkamertje buiten de intensive care-afdeling van het City Park-ziekenhuis, ook al zijn er nog stoelen vrij: de hoofdinspecteurs Esau Mtimkulu en Mat Joubert, de eerste en tweede in bevel bij de egm, commissaris John Afrika, het provinciale hoofd recherche, en Griessel. Cupido en Keyter zitten net buiten gehoorsafstand, hun oren gespitst, maar ze horen niets. Want als er een Lid op de ic ligt, spreken de grote meneren met gedempte stemmen.
‘Geef me het nummer van die Woolworths-man, Mat,’ zegt commissaris Afrika, een gekleurde veteraan die zijn strepen heeft verdiend in Khayelitsha, op de Vlakte en bij de oude Moord-en-Roof-brigade. ‘Ik hoor dat ze al bij de minister zijn gaan uithuilen, maar ze kunnen de pot op. Ik regel het wel met hem. Dat is het minste van onze problemen...’ Hier komt het, denkt Griessel. Hij had die schoft niet in elkaar moeten slaan, hij weet het, nog nooit in zijn leven is hij zó tekeergegaan. Als de zaak geseponeerd wordt omdat hij zijn zelfbeheersing heeft verloren, als een verdomde seriemoordenaar de straat opgestuurd wordt omdat Bennie Griessel kwaad is op de hele wereld...
‘Bennie,’ zegt commissaris Afrika, ‘jij beweert dat zijn gezicht zo bezeerd is toen je op hem dóók?’
‘Ja, commissaris.’ Hij kijkt de man in de ogen en ze weten alle vier, daar in die kring, wat er nu gebeurt. ‘Die etalagepop stond precies op de verkeerde plek. Reynekes gezicht viel tegen het gezicht van de pop aan. Zo is hij ook aan die sneeën gekomen.’
‘Hij moet die pop wel verdomd hard geraakt hebben,’ zegt hoofdinspecteur Mtimkulu.
‘Toen ik op hem dook, hield ik zijn armen vast, want hij had een vuurwapen. Daardoor kon hij zich niet met zijn handen beschermen. Vandaar dat hij hem zo hard geraakt heeft.’
‘En toen legde hij een bekentenis af?’
‘Toen hij daar lag te bloeden, toen huilde hij alleen maar “ik kan er niets aan doen, ik kan er niets aan doen”, maar door Cliffies schotwond was mijn... eh... aandacht afgeleid. Pas later, in de verhoorkamer, vroeg ik wat dat betekende. Dat hij er niets aan kon doen.’
‘Wat zei hij toen?’
‘Toen wilde hij eerst niets zeggen. Toen... vroeg ik Cupido en Keyter om naar buiten te gaan, zodat ik alleen met hem kon praten.’
‘En toen bekende hij?’
‘Toen bekende hij, commissaris.’
‘Zal het voor de rechtbank standhouden?’
‘Dat hele gedoe in de verhoorkamer staat op video, commissaris. Ik heb gewoon gevraagd om met de verdachte alleen te worden gelaten en toen ze naar buiten waren, keek ik hem alleen maar aan, lang. En toen zei ik: “Ik weet dat je er niets aan kunt doen. Ik begrijp het.” En toen begon hij te praten.’
‘Volledige bekentenis.’
‘Ja, chef. Alle drie de vrouwen. Details die niet in de krant stonden. Wie zijn advocaat ook mag zijn, hij zit vast. En er is ook een vorige veroordeling. Verkrachting, vier jaar geleden. In Montagu.’
‘En de enige getuige van het etalagepop-incident is Cliffie Mketsu?’
‘Dat klopt, Mat.’
Ze kijken alle vier in de richting van de klapdeuren die naar de intensive care leiden.
‘Oké,’ zegt de commissaris. ‘Mooi werk, Bennie. Dat is echt mooi werk...’
De klapdeuren gaan open. Er komt een dokter op hen af, zo’n jongetje dat eruitziet alsof hij nog op de universiteit zou moeten zitten. Er zit bloed op zijn groene operatiekleren.
‘Hij haalt het wel,’ zegt de dokter.
‘Zeker weten?’ vraagt Griessel.
De dokter knikt. ‘Hij heeft ontzettend veel geluk gehad. De kogel is bijna overal langs gegaan, alleen de linkerlong in het S4-gebied is lelijk beschadigd. Het gaat om het topje van de bovenste lob, het voorste segment. Het is mogelijk dat we dat moeten verwijderen, een klein stukje misschien, maar dat bekijken we pas als hij gestabiliseerd is.’
We, denkt Griessel. Waarom hebben ze het altijd over ons, alsof ze tot de een of andere geheime organisatie behoren?
‘Dat is goed nieuws,’ zegt de commissaris zonder overtuiging.
‘O, en hij had een boodschap voor ene Bennie.’
‘Dat ben ik.’
‘Hij zegt dat die man slecht terecht is gekomen, tegen die kassala.’
Alle vier kijken ze de dokter met grote belangstelling aan. ‘Kassala?’ vraagt Griessel.
‘Ja.’
‘Doe me een lol, dokter. Zeg tegen hem dat het de etalagepop was.’
‘De etalagepop.’
‘Ja. Zeg tegen hem dat die vent tegen de pop aan is gevallen en de pop tegen de kassala.’
‘Ik zal het tegen hem zeggen.’
‘Bedankt, dokter,’ zegt Griessel en hij draait zich om naar de commissaris, die knikt en zich omdraait.
Hij koopt een Zinger-burger en een blikje Fanta Orange bij Kentucky Fried Chicken en neemt het mee naar huis. Hij eet op de vloer van zijn ‘zitkamer’, met tegenzin. Het komt door de vermoeidheid, de nawerking van de adrenaline. Het komt ook door de dingen die in zijn achterhoofd liggen te wachten waar hij niet echt aan wil denken. Daarom concentreert hij zich op zijn eten. De Zinger vult hem niet helemaal. Hij had er patat bij moeten nemen, maar hij houdt niet van de patat van kfc. De kinderen eten ze gewoonlijk met smaak. Die eten zelfs die dunne, kartonachtige frietjes van McDonald’s, maar hij niet. De patat van Steers, ja. Die grote, vette, bbq-patat van Steers. De burgers van Steers zijn ook onovertroffen. Fatsoenlijk eten. Maar hij weet nog niet waar de dichtstbijzijnde Steers is en hij weet niet of ze zo laat nog open zijn en dan is de Zinger op en er zit saus op zijn vingers.
Hij wil de plastic tas, het lege kartonnen bakje en het blikje weggooien, maar realiseert zich dat hij geen vuilnisbak heeft. Hij zucht. Hij moet gaan douchen – hij heeft het bloed van Reyneke en Cliffie nog op zich.
Je hebt zes maanden, Bennie – dat is wat we je geven. Zes maanden om te kiezen tussen ons en de drank. Hoe moet je voor zes maanden meubels kopen? Hij kan verdomme toch niet zes maanden lang op de vloer eten. Thuiskomen in zo’n lege plek. Hij heeft toch zeker recht op één of twee stoelen. Een kleine televisie. Maar laat hij eerst gaan douchen en deze kleren uittrekken, dan kan hij op het bed gaan zitten om een lijstje te maken voor morgen. Zaterdag. Hij heeft vrij, dit weekeinde.
Schrikwekkend. Twee dagen. Open. Misschien moet hij overwegen om naar kantoor te gaan, zijn papierwerk bij te werken.
Hij spoelt zijn handen onder de keukenkraan af, stopt het bakje, het blikje en het gebruikte kfc-servet in het rood-met-witte plastic tasje en legt het in een hoek van het keukentje neer. Hij loopt de trap op terwijl hij de knopen van zijn hemd losmaakt. Godzijdank hoeven ze geen jasje-dasje meer te dragen. Toen hij bij Moord-en-Roof begon, liep iedereen nog in pak.
Waar was Anna vanavond?
Het plastic douchegordijn is aan één kant gescheurd en het water loopt over de vloer. Er staan verbleekte vissen op. Hij moet zorgen voor een badkamermatje. Een nieuw douchegordijn. Hij wast zijn haar en zeept zijn lichaam in. Spoelt zich af, de stroom water krachtig, warm en lekker.
Wanneer hij de kranen dichtdraait, hoort hij zijn mobiel overgaan. Hij grijpt de handdoek, wrijft er vluchtig mee over zijn hoofd, is in drie passen bij het bed en pakt het toestel op.
‘Griessel.’
‘Ben je nuchter, Bennie?’
Het is Anna.
‘Ja.’ Hij wil protesteren tegen de vraag, hij wil zich erover opwinden, maar hij weet dat hij het recht niet heeft.
‘Wil je de kinderen zien?’
‘Ja, heel...’
‘Je kunt ze zondag komen ophalen. Voor een dag.’
‘Oké, bedankt. En jij? Kan ik jou ook...’
‘Ik denk dat we het voorlopig eerst bij de kinderen laten. Tien uur? Van tien tot zes?’
‘Goed.’
‘Tot ziens, Bennie.’
‘Anna!’
Ze zegt niets, maar ze heeft nog niet opgehangen.
‘Waar was je vanavond?’
‘Waar was jíj, Bennie?’
‘Ik was aan het werk. Ik heb een seriemoordenaar gevangen. Cliffie Mketsu is door zijn long geschoten. Dat is waar ik was.’ Even voelt hij zich moreel boven alles verheven; hij staat op een puistje, op een molshoopje, maar het is beter dan niets. ‘Waar was jij?’
‘Uit.’
‘Uit?’
‘Bennie, ik heb vijf jaar thuis gezeten terwijl jij dronken of de hort op was. Of dronken én de hort op. Vind je ook niet dat ik eindelijk wel eens een vrijdagavond uit heb verdiend? Dat ik het verdiend heb om naar de film te gaan, voor het eerst in vijf jaar?’
‘Ja,’ zegt hij. ‘Dat heb je verdiend.’
‘Tot ziens, Bennie.’
Ben je alleen naar de film geweest? Dat had hij willen vragen, maar zijn morele voetstuk is te snel afgebrokkeld en hij hoort hoe de verbinding in zijn oor verbroken wordt. Hij gooit de handdoek op de grond, haalt een zwarte korte broek uit de kast, trekt hem aan. Hij haalt pen en papier uit zijn aktetas, gaat op het bed zitten. Hij kijkt naar de handdoek op de vloer. Morgenochtend ligt hij er nog en dan is hij klam. Hij staat op, hangt hem in de badkamer op het rekje, loopt terug naar het bed, rangschikt de kussens zo dat hij ertegenaan kan zitten. Hij begint met zijn lijstje.
Wasgoed.
Er is een wasserette bij het Garden Centre. Dat eerst, morgen.
Vuilnisbak
Strijkbout
Strijkplank
Koelkast?
Kun je zonder koelkast leven? Wat moet hij erin stoppen? Geen melk, hij drinkt zijn koffie zwart. En zondag komen de kinderen en Carla houdt van koffie, ze heeft, als ze haar huiswerk doet, altijd en eeuwig een beker in de hand. Zal zij genoegen nemen met melkpoeder? Misschien is een koelkast nog niet nodig, hij zal zien.
Koelkast?
Douchegordijn
Badkamermat
Stoelen/bank. Voor de zitkamer.
Krukken. Voor het ontbijthoekje.
Hoe gaat hij met zijn politiesalaris verdomme twee huizen onderhouden? Heeft Anna daar weleens over nagedacht? Maar hij hoort haar al: ‘Je kon je drinkgewoonte van je politiesalaris betalen, Bennie. Geld voor drank was er altijd.’
Als de kinderen komen, zal hij er een koffiebeker bij moeten kopen. Nog meer borden, messen, vorken, lepels. Schoonmaakmiddelen voor de afwas, voor stoffige oppervlakken, voor de badkamer en het toilet.
Hij maakt nieuwe kolommen op zijn papier, schrijft alles op, maar hij kan die andere dingen niet uit zijn hoofd krijgen.
Hij heeft vandaag iets ontdekt. Hij moet het aan Barkhuizen vertellen. Want dat hij bang zou zijn om dood te gaan, is niet helemaal waar. Vanmiddag, toen hij op de bovenste verdieping van Woolworths op Reyneke afstormde, met het pistool dat op hem gericht was en het schot dat afging, het schot dat Cliffie Mketsu raakte omdat Reyneke voor geen meter kon schieten...
Toen wist hij dat hij niet bang was om dood te gaan. Toen wist hij dat hij dood wílde.
Hij wordt vroeg wakker, net na vijven. Hij denkt aan Anna. Is ze alleen naar de bioscoop geweest? En dan besluit hij het van zich af te zetten. Niet zo vroeg al, niet vandaag. Hij staat op, trekt alleen een broek, een shirt en gympen aan en loopt zonder zich te wassen naar buiten.
Hij kiest zijn richting en driehonderd meter verderop in de straat ziet hij de ochtend, voelt hij de luwte van de vroege zomer, hoort hij de vogels en de ongelooflijke stilte in de stad. Kleuren, teksturen en licht van kristal.
Tafelberg die naar hem toe overhelt, de top iets tussen goud en oranje, kloofjes en scheuren zijn pikzwarte schaduwen in het licht van de opkomende zon.
Hij loopt via de Bo-Oranjestraat naar boven, gaat het park binnen en gaat op de hoge muur van het waterreservoir zitten om te kijken. Links gaat de Leeukop over in de rondingen van de Seinheuwel en in de diepte vormen de duizenden stadsramen in het zonlicht een fonkelend mozaïek. De zee, diepblauw, achter Robbeneiland, tot voorbij Melkbosstrand. Links van de Duiwelspiek liggen de voorsteden. Een 747 komt aangevlogen over de Tygerbergen en een ogenblik lang strijkt de schaduw van het toestel over hem heen.
Shit, denkt hij. Wanneer heeft hij dit voor het laatst gezien?
Hoe kan het dat hij het gemist heeft?
Hoewel, denkt hij grinnikend bij zichzelf, als je ’s ochtends je roes ligt uit te slapen, kan het gebeuren dat je de zonsopkomst boven de Kaap weleens mist. Hij moet het onthouden, dit onverwachte voordeel van de geheelonthouding.
Een kwikstaartje komt bij hem zitten, wippend met zijn staart, kordate stapjes als die van een zelfingenomen brigadiertje van de binnendienst. ‘Wat?’ zegt hij tegen de vogel. ‘Heeft jouw vrouw je óók in de steek gelaten?’ Hij krijgt geen antwoord. Hij blijft zitten tot het kwikstaartje achter een onzichtbaar insect aan vliegt, en dan staat hij op en kijkt opnieuw naar de berg en het geeft hem een eigenaardig gevoel van voldoening. Alleen híj ziet dit, vanochtend. Verder geen ziel.
Dan loopt hij terug naar zijn flat, doucht, scheert zich, kleedt zich aan en rijdt naar het ziekenhuis. Cliffie moet rusten, zeggen ze tegen hem. Hij is stabiel. Buiten gevaar. Hij vraagt ze om te zeggen dat Bennie geweest is.
Het is even voor zevenen. Hij rijdt via de N1 naar het noorden, de snelweg is nog stil, want de Kaap komt op een zaterdagochtend pas tegen tien uur op gang. De Brackenfell Boulevard af en via de bekende afritten naar zijn huis. Hij rijdt slechts één keer voor het huis langs, langzaam. Geen teken van leven. Het gras is gemaaid, de brievenbus leeg, de deur van de garage op slot. Inventarisatie van een politieman. Dan geeft hij gas, want hij wil niet dat zijn gedachten de voordeur binnengaan.
Hij drinkt koffie bij een Wimpy in Panorama, want ontbijten doet hij nooit, tot de winkels opengaan.
Hij koopt een tweezitsbank en twee stoelen bij Mohammed ‘Love Lips’ Faizals pandjeswinkel in Maitland. De gebloemde bekleding is een tikje verbleekt. Er zitten vage koffievlekken op de leuning van een van de stoelen. ‘Te duur, L.L.,’ zegt hij over het prijskaartje van zeshonderd rand.
‘Omdat jij het bent, Sarge, vijfenvijftig.’
Faizal heeft al eens achttien maanden in de Pollsmoor-gevangenis gezeten voor handel in gestolen goederen en hij is er redelijk zeker van dat ten minste driekwart van de autoradio’s aangedragen is door junks uit Observatory.
‘Vierhonderd, L.L. Moet je die vlekken zien.’
‘Eén keer laten stomen en het is zo goed als nieuw, Sarge. Vijfhonderd en dan maak ik geen cent winst.’
Faizal weet dat hij geen sergeant meer is, maar sommige dingen zullen nooit veranderen. ‘Vierhonderdvijftig.’
‘Jemig, Sarge, ik heb vrouw en kinderen.’
Hij ziet de basgitaar toevallig, alleen de hals die achter een stalen kast met splinternieuw gereedschap uitsteekt.
‘En die bas?’
‘Muziekliefhebber, Sarge?’
‘Ik heb in mijn tijd weleens een bas z’n strot gekieteld...’
‘Niet te geloven, wie had dat gedacht? Dit is een Fender, Sarge, verpand door een wannabe rapper uit Blackheath, maar zijn ticket verloopt pas volgende week vrijdag. Er zit een nieuwe Dr. Bass Rx210b-cabinet bij met een ingebouwd 3u-rack, twee 250 watt Eminence 10 inch-speakers en een LeSon-tweeter.’
‘Ik heb geen idee waar je het over hebt.’
‘Een gigantische versterker, Sarge. Hij blaast je zó omver.’
‘Hoeveel?’
Faizal kijkt hem vreemd aan. ‘Meen je dat echt, Sarge?’
‘Misschien.’
‘Dit is een echt onderpand, Sarge. Clean stuff.’
‘Ik geloof je op je woord, L.L. Relax.’
‘Wil je nu opeens een band beginnen?’ De achterdocht is er nog steeds.
Griessel grinnikt. ‘En dan noemen we hem Violent Crimes?’
‘Waarom dan?’
‘Wat ben je van plan om voor die gitaar en die versterker te vragen, L.L.?’
‘Tweeduizend, minstens. Als die wannabe zijn kaartje niet inlevert.’
‘O.’ Dat is te veel voor hem. Hij weet niet meer wat die dingen kosten. ‘Vierhonderdvijftig voor het zitkamerstel?’
Faizal zucht. ‘Vierhonderdvijfenzeventig, gratis thuisbezorgd, inclusief een set van zes onderzetters met tasteful nudes depicted there upon.’
Hij koopt drie barkrukken bij die winkel in Parow waar ze uitsluitend dennenhouten meubels verkopen en hij betaalt honderdvijfenzeventig rand per stuk en dat is afgrijselijk veel, maar hij laadt ze in zijn auto, twee op de achterbank en één voorin, en brengt ze naar zijn flat, want morgen komen de kinderen en dan moeten ze tenminste iets hebben om op te zitten. Tegen elf uur zit hij met een krant bij de wasserette en wacht tot zijn kleren schoon en droog zijn, zodat hij ze in zijn nieuwe plastic wasmandje kan stoppen en ze op zijn nieuwe strijkplank met zijn nieuwe strijkbout kan gaan strijken.
En dan belt Mat Joubert en hij zegt: ‘Ik weet dat je vrij hebt, Bennie, maar ik heb je nodig.’
‘Wat is er aan de hand?’
‘Het gaat om die vent met zijn assegaai, maar ik vertel je alles als je komt. We zijn bij Fisantekraal. Op een boerderij. Je rijdt via de Wellingtonweg door Durbanville, rechtsaf de R312 op en dan net voorbij de treinbrug links. Bel me als je daar bent, dan leg ik het je uit.’
Hij kijkt naar het display op de wasmachine. ‘Geef me veertig minuten,’ zegt hij.
Het is een paardenplek. High Grove Rijschool. Rijlessen voor volwassenen en kinderen. Buitenritten. Voor hij bij het huis komt, rijdt hij eerst langs de stallen, alles in een staat van gedeeltelijk verval, zoals ál dit soort plekken, nooit genoeg geld om alles te repareren. Politieauto’s, een sapd-bakkie, het busje van Forensische Opsporing. De ambulance is zeker al weg.
Joubert staat in een kring met vier andere rechercheurs, maar twee mensen van hun eenheid, de andere twee zeker van bureau Durbanville. Wanneer hij stilhoudt, zijn er honden om hem heen, blaffend, kwispelend, twee kleintjes en twee zwarte schaapshonden. Hij stapt uit, ruikt de paardenmest en de luzerne.
Joubert komt hem met uitgestoken hand tegemoet. ‘Hoe gaat het, Bennie?’
‘Nuchter, bedankt.’
Joubert glimlacht. ‘Ik merk het. Is het zwaar?’
‘Alleen als ik niet drink.’
De chef lacht. ‘Ik heb respect voor je volharding, Bennie. Niet dat ik getwijfeld heb...’
‘Dan ben jij de enige.’
‘Kom, dan praat ik je bij.’
Hij neemt hem mee naar een lege stal, gaat op een baal paardenvoer zitten. De zon projecteert door gaatjes in het zinken dak volmaakt ronde stippen op de vloer. ‘Ga zitten, Bennie, dit kan wel even duren.’
Hij gaat zitten.
‘Het slachtoffer is Bernadette Laurens. Ze is donderdag op borgtocht van vijftigduizend rand vrijgelaten. Aanklacht wegens moord op haar vriendins vijfjarige dochter. Ze woonden hier als een paartje. De naam van de vriendin is Elise Bothma. Vorig weekeinde is het kind met een biljartkeu tegen het hoofd geslagen, één klap...’
‘Lesbitariër?’
Joubert knikt. ‘Afgelopen nacht begonnen de honden te blaffen. Laurens stond op om te kijken wat er aan de hand was. Toen ze niet naar bed terugkwam, is Bothma haar gaan zoeken. Vijftien meter van de voordeur af vond ze het lijk. Eén steekwond in het hart. Ik wacht nu op het verslag van de patholoog, maar het kan die assegaai-kerel zijn.’
‘Omdat ze een kind gedood heeft.’
‘En de steekwond.’
‘De kranten beweren dat het om een assegaai-vrouw gaat.’
‘De kranten staan vol stront. Een vrouw had met geen mogelijkheid de vorige twee slachtoffers kunnen vermoorden. Enver Davids was een bajesklant, zwaargebouwd, sterk. Als je uitgaat van de plaats delict had Colin Pretorius gelegenheid om zich te verzetten, maar hij maakte geen schijn van kans. Laurens was een sterke vrouw, rond de één meter tachtig, tachtig kilo. En vrouwen schieten, ze steken niet met een mes. In elk geval niet als er meerdere slachtoffers zijn. En je weet het zelf: de kans dat een vrouw bij meerdere moorden betrokken is, is één procent.’
‘Ik ben het met je eens.’
‘Een van de schaapshonden loopt mank, vanochtend. Bothma vermoedt dat hij misschien geslagen of geschopt is toen het gebeurde. Maar verder niet veel. De mensen van Durbanville komen helpen om de buren te ondervragen.’
Griessel knikt.
‘Ik wil dat jij de zaak overneemt, Bennie.’
‘Ik?’
‘Om verschillende redenen. Ten eerste ben jij de meest ervaren rechercheur van de eenheid. Ten tweede ben je, naar mijn mening, de beste. Ten derde heeft de commissaris jouw naam genoemd. Hij is na gisteren erg ingenomen met je werk en hij weet wanneer er problemen op komst zijn. Hier komt een circus van, Bennie. Met de media. Wraakmoordenaar, vergelding van misdaad tegen kinderen, doodstraf... Je kunt het je wel voorstellen.’
‘En ten vierde, ik heb de tijd, nu ik geen vrouw en kinderen meer heb.’
‘Het was geen deel van mijn redenering. Maar dit kan ik je wel vertellen: ik dacht dat het je misschien zou helpen – je zó bezig zou houden dat je geen tijd hebt om aan drank te denken.’
‘Niets kan me zó bezighouden.’
‘En de laatste reden waarom ik het aan jou vraag, is dat ik weet dat je van dit soort dingen geniet.’
‘Dat is waar.’
‘Doe je mee?’
‘Natuurlijk doe ik mee, verdomme. Ik deed al mee toen je het woord “assegaai” noemde. Je had de rest kunnen laten zitten. Je weet dat dat soort “positieve feedback” bij mij nooit gewerkt heeft.’
Joubert staat op. ‘Ik weet het. Maar het moest gezegd worden. Je moet weten dat je gewaardeerd wordt. O, en de commissaris zegt dat je alle mankracht krijgt die je nodig hebt. We hoeven het hem maar te laten weten als we hulp nodig hebben. Hij zal zijn stem laten horen waar het telt. Maar voorlopig is Keyter je partner, hij is onderweg...’
‘Ammenooit...’
‘Cliffie ligt in het ziekenhuis, Bennie, en er is niemand anders fulltime beschikbaar.’
‘Keyter is een hufter, Mat. Een klein snoeverig bureau-agentje met een attitude en een grote kop. Hij weet niks. Je had het toch over “alle mankracht die je nodig hebt”?’
‘Voor de praktische ondersteuning, Bennie. Ik kan geen mensen van de Eenheid afstaan. Je weet dat iedereen tot over zijn oren in het werk zit. En Keyter is nieuw. Hij moet leren. Jij moet zijn mentor zijn.’
‘Mentor.’
‘Maak een rechercheur van hem.’
‘Het is op dit soort momenten,’ zegt Griessel, ‘dat ik weet waarom ik alcoholist ben.’