22
‘Ik dacht dat ik mezelf wilde snijden vanwege mijn vader. Misschien vanwege Viljoen. Ik dacht dat ik het werk wel aankon, dat ik er vrede mee had. Ik begreep niet dat het het werk was dat me zó maakte. Toen niet. Ik moest er eerst mee stoppen.’
Carlos belt haar al vroeg, net na negen uur, en hij wil haar boeken voor de hele nacht. ‘Carlos wil geen gevecht over geld. Drieduizend, hokay? Maar je moet er sexy uitzien, conchita. Very sexy, we hebben een officieel feest. Een zwarte jurk, maar laat je tieten zien. Carlos wil met je pronken. Mijn mannen halen je op. Zeven uur.’ Hij hangt op.
Ze wacht tot haar woede is uitgeraasd. Ze zit op de rand van het bed, de mobiel nog bij haar oor. Ze voelt de machteloosheid, weet dat haar woede niets uitmaakt.
Sonia drukt zich tegen haar aan, pop in de hand. ‘Gaan we fietsen, mama?’
‘Nee, lieverd, we gaan winkelen.’
‘Winkelen, winkelen, winkelen.’ Alsof dat het liefste is dat ze doet, huppelt het kind naar haar kamer.
‘Hé jij.’
Sonia blijft in de deuropening staan, kijkt over haar schouder, ondeugend.
‘Ikke?’ Ze kent haar rol in dit ritueel.
‘Ja, jij. Kom hier.’
Ze holt, nog in haar groene pyjama, over het tapijt, tot in haar moeders armen.
‘Jij bent mijn liefde,’ begint Christine hun rijmpje en zoent haar in haar nek.
‘Jij bent mijn leven,’ giechelt Sonia.
‘En je schoonheid laat me beven.’
‘Jij bent mijn héé-mel, jij bent mijn huis.’ Haar hoofd ligt tegen Christines borst.
‘Jij bent mijn eigen paradijs,’ zegt ze, terwijl ze het kind tegen zich aan drukt. ‘Ga je aankleden. It’s time to shop till we drop.’
‘Shoptill hedrop?’
‘Shoptill hedrop. Precies.’
Drie jaar en vier maanden. Nog maar twee jaar, dan gaat ze naar school. Nog maar twee jaar, dan is haar moeder klaar met hoereren.
Ze belt Carlton Hair en Mac en maakt een afspraak voor het einde van de middag. Ze neemt Sonia mee, rijdt naar Hip Hop tegenover Cavendish Square. De verkoopsters hebben meer aandacht voor het kind met haar blonde krullenbol dan voor haar.
Ze staat met een zwarte jurk aan voor de spiegel. De hals is laag, de rok kort, de rug bloot.
‘That is very sexy,’ zegt de gekleurde verkoopster.
‘Nietes,’ zegt Sonia. ‘Mijn mama is mooi.’
Ze lachen. ‘Ik neem ’m.’
Het is nog te vroeg voor haar afspraak bij de kapper en de visagist. Ze neemt haar dochter mee naar Naartjie in het Cavendish Centre. ‘Nu mag je voor jezelf ook een jurk uitzoeken.’
‘Ik wil ook een zwarte.’
‘Ze hebben geen zwarte.’
‘Ik wil ook een zwarte.’
‘Zwarte zijn alleen voor grote mensen, meis.’
‘Ik wil ook groot zijn.’
‘Nee, dat wil je niet. Geloof me maar.’
Als ze Sonia wegbrengt, kijkt de oppas afkeurend naar haar kleren.
‘Ik weet niet hoelang het gaat duren. Het is het beste als ze hier blijft slapen.’
‘Met zo’n jurk gaat het heel lang duren.’
Ze negeert de opmerking, drukt haar dochter stijf tegen zich aan. ‘Lief zijn, mama komt morgenochtend terug.’
‘Doei, mama.’
En net voor ze de deur achter zich dicht trekt, hoort ze Sonia zeggen: ‘Mijn mama ziet er heel mooi uit.’
‘Vind je?’ vraagt de oppas zuur.
Het is een vreemde avond. In het ontvangstgedeelte van het huis in Kampsbaai, binnen, en buiten rond het zwembad, staan zo’n zestig mensen, voor het merendeel mannen in jacquet. Hier en daar een blondine met haar borsten duidelijk zichtbaar, of lange benen die door de split in haar rok loeren en die eindigen in schoenen met naaldhakken. Décorstukken, denkt ze, binnenhuisarchitectuur. Ze hangen aan de arm van hun man, glimlachen alleen maar, zeggen niets.
Ze begrijpt al snel dat dit is wat Carlos van háár verwacht. Hij is extatisch over haar voorkomst. ‘Ah, conchita, zo is het perfect,’ zegt hij als ze aankomt.
Dit zijn de Verenigde Naties – Spaanstaligen, Chinezen, of tenminste Oosters, kleine mannetjes die haar met hongerige ogen volgen, Arabieren in toga’s, of hoe je het ook al wilt noemen, die haar negeren, allemaal met een snor. Twee Duitsers. Engelsen. Een Amerikaan.
Carlos, de Gastheer. Joviaal, glimlachend, grapjes makend, maar ze merkt dat hij gespannen is, zenuwachtig. Ze volgt zijn voorbeeld, houdt een glas in haar hand, maar drinkt niet.
‘Weet je wie deze mensen zijn?’ vraagt hij later fluisterend in haar oor.
‘Nee.’
‘Carlos zal het je later vertellen.’
Drank en hapjes komen en gaan. Ze kan zien dat de mannen niet meer nuchter zijn, maar alleen de gesprekken en het gelach worden iets harder. Tien uur, elf uur, twaalf uur.
Ze staat alleen bij een pilaar, Carlos die ergens in een keuken nog hapjes bestelt. Ze voelt een hand die onder haar rok tussen haar benen gedrukt wordt, vingers die naar haar schaamlippen zoeken. Ze verstijft. Dan is de hand weg. Ze kijkt over haar schouder. Er staat een Chinees achter haar, klein en kordaat, hij ruikt aan zijn vingers. Hij glimlacht naar haar, loopt weg. Al wat ze kan bedenken, is dat Carlos dit niet moet zien.
Twee Arabieren hebben op het blad van een glazen tafeltje met hun creditcards wat cocaïne in lijntjes gerangschikt en deze met een escort gedeeld, de tepel van haar linkerborst zichtbaar boven het decolleté van haar zwarte jurk. Een van de mannen snuift diep boven de tafel, leunt achterover, opent langzaam zijn ogen. Hij strekt zijn hand langzaam naar haar uit, neemt de tepel tussen zijn vingers. Knijpt erin. Het gezicht van de vrouw vertrekt. Hij doet haar pijn, denkt Christine. Ze kan haar ogen niet van hen afhouden.
Op een gegeven moment, als het al laat is, is haar blaas vol. Ze loopt naar boven, zoekt de privacy van Carlos’ badkamer en suite. De slaapkamerdeur is dicht en ze maakt hem open. Een blondine met een bloedrode jurk houdt zich aan een van de hoekpalen van het hemelbed vast, het kledingstuk opgetild om haar billen te ontbloten. Achter haar zit een van de Spaanse mannen, zijn broek op zijn enkels.
‘Wil je kijken?’
‘Nee.’
‘Wil je neuken?’
‘Ik hoor bij Carlos.’
‘Carlos is niets. Jij zoent mijn meisje, ja?’
Ze doet de deur zachtjes dicht, hoort de man binnen lachen.
Nog later. Er is nog maar een klein groepje bij het zwembad over – twee vrouwen, zes, zeven mannen. Stomdronken. Ze heeft nog nooit groepsseks gezien en het fascineert haar. Vier mannen en één vrouw.
Carlos komt achter haar staan. ‘Wat denk je?’
‘Het is vreemd,’ liegt ze.
‘Carlos houdt niet van groepen. Carlos is een één-conchita-man.’ Hij slaat zijn armen om haar heen, maar ze blijven kijken. Kleine, ritmische golfjes op het zwembadoppervlak.
‘Het ziet er sexy uit,’ zegt hij.
Ze legt haar hand op zijn gulp, voelt dat hij stijf is. Het is tijd om haar geld te verdienen.
‘Eerst moet Carlos wat drinken,’ zegt hij en hij gaat een fles halen.
Ze weet niet of het de drank is, maar Carlos is anders in bed – wanhopig, ernstig, alsof hij zichzelf moet bewijzen.
‘Ik wil dat je me pijn doet,’ zegt ze.
Misschien heeft hij het niet gehoord. Misschien wíl hij het niet. Hij gaat gewoon door.
Als hij klaar is en natgezweet naast haar ligt, met zijn hoofd tussen haar borsten, vraagt hij: ‘Vond je Carlos goed?’
‘Fantastisch.’
‘Ja. Carlos is fantastische minnaar,’ zegt hij in alle ernst. Dan is hij stil, zó lang dat ze zich afvraagt of hij in slaap is gevallen.
Hij staat plotseling op, loopt naar zijn broek die op de vloer ligt en haalt er een pakje sigaretten uit. Hij steekt er twee aan, geeft er één aan haar en komt bij haar zitten, zijn benen onder zich gevouwen, zijn ogen rood.
‘Die lui...’ zegt hij met een zeker venijn en een diepe frons van afkeer op zijn voorhoofd. Ze kent hem goed genoeg om te weten dat hij niet nuchter is.
Ze trekt aan de sigaret.
‘Ze hebben Carlos niet eens bedankt voor het feest. Ze komen, ze zuipen en snuiven en vreten en naaien en dan gaan ze weer, geen afscheid, geen “dankjewel, Carlos, voor je gastvrijheid.”’
‘Het was een mooi feest, Carlos.’
‘Sí, chonchita. Heeft een hoop geld gekost, beroemde kok, beste licores, beste putas. Maar ze hebben geen respect voor Carlos.’
Carlos is niets, zei de man in zijn kamer.
‘Weet je wie dat zijn, conchita? Weet je dat? Het zijn banditos. Het is sheet. Ze verdienen geld met drugs. Mexicanen!’ Hij spuugt het woord uit. ‘Ze zijn niets, burros, mulas voor de Yankees. Cubanen. Wat zijn dat voor mensen? En die Afghanen. Boeren, zeg ik je.’
‘Afghanen?’
‘Sí. Die arses holes in die jurken. Conchas!’
Dus de Arabieren waren Afghanen. ‘O.’
‘En die Chinezen, die Thai en die Vietnamezen, wat zijn dát? Mierda, Carlos zal het je vertellen, ze hebben niets anders dan kippen en bananen en heroïne. They fuck their modders. Maar ze komen naar Carlos, naar dit prachtige huis en ze hebben geen manieren. Weet je wie dat zijn, conchita? Zij zijn drugs. De Afghanen en de Vietnamezen en de Thai, zij brengen heroïne. Ze brengen het hierheen, omdat het hier veilig is, hier geen politie. Ze nemen cocaïne mee terug. Dan, de Sangrenegra-broers brengen heroïne naar Amerika en naar Europa. En de Zuid-Amerikanen, die helpen met de aanvoer, maar leetle, omdat de Sangrenegra-broers de aanvoer beheersen. Carlos en Javier. Javier is mijn beeg brother. Hij is de grootste man in drugs. Iedereen kent hem. We nemen heroïne, we geven cocaïne, we geven geld, we, hoe zeg je dat, distribuya. De hele wereld over. Carlos zal Javier het gebrek aan respect vertellen. Ze denken Carlos is leetle brother, Javier is niet hier, dus ze kunnen mij in de zeik nemen? They cannot sheet on me, conchita. I will sheet on them.’ Minachtend dooft hij de sigaret in de asbak.
‘Kom, conchita, Carlos laat je wat zien.’ Hij neemt haar bij de arm, trekt haar mee. Hij raapt zijn broek op, haalt er een bos sleutels uit, pakt haar hand en leidt haar naar buiten, over de gang, de trap af, door de keuken, nog een trap af, tot in een bijkeuken, het huis nu helemaal verlaten. Hij maakt achter in de bijkeuken een deur open, half uit het zicht. Drie sloten, elk met zijn eigen sleutel.
‘Carlos zal het je laten zien. Sangrenegra geen kleine jongens.’ Hij drukt op een lichtknopje. Nog een deur. Een klein elektronisch cijferkastje tegen de muur. Hij toetst een code in. ‘Nul, acht, twee, vier, vier, negen, ken je dat nummer, conchita?’
‘Ja.’ Het zijn de eerste zes cijfers van haar mobiele nummer.
‘Dat is hoeveel Carlos van je houdt.’
Een metalen deur schuift open. Binnen flikkert fluorescerend licht. Hij trekt haar aan de hand naar binnen. Een grote ruimte, zo groot als een dubbele garage. Planken tot tegen het dak. Plastic tassen op de planken, van hoek tot kant, met wit poeder erin.
En dan ziet ze het geld.
‘Zie je, conchita? Zie je?’
‘Ik zie het,’ zegt ze, maar haar stem is weg en het komt eruit als een fluistering.
Ze zijn in het zwembad, alleen zij en Carlos. Ze zit op het trappetje, haar onderlichaam in het water. Hij staat in het water, zijn handen om haar heen, zijn gezicht tegen haar buik.
‘Conchita, wil je Carlos vertellen waarom je... je weet wel.’
‘Hoer bent geworden.’
‘Je bent geen hoer,’ zegt hij afkeurend. ‘Escort. Waarom je escort geworden bent.’
‘Je wil de waarheid niet horen, Carlos.’
‘Wél, conchita. Wél. De echte waarheid.’
‘Soms denk ik dat je verwacht dat ik een lief meisje ben. Ik ben geen lief meisje.’
‘Wél. Je hebt een goed hart.’
‘Zie je wel, als ik je de waarheid vertel wil je ’m niet horen.’
Hij strekt zijn armen zodat hij haar kan aankijken. ‘Weet je wat? Zo denkt Carlos niet. Kijk eens naar mij, conchita. Ik zit in de drugs. Ik heb mensen vermoord. Maar ik ben niet slecht. Ik heb een goed hart. Snap je? Je kunt goed zijn, en toch dingen doen die niet zo goed zijn. Dus vertel nou.’
‘Omdat ik het lekker vind om te neuken, Carlos.’
‘Sí?’
‘Sí,’ zegt ze. ‘Dat is mijn drug.’
‘Hoe oud was je? Toen je eerste keer neukte?’
‘Ik was vijftien.’
‘Vertel aan Carlos.’
‘Ik zat op school. En die jongen, hij was zestien. Hij was heel knap. Hij liep elke dag met me mee naar huis. En op een dag zei hij dat ik met hem mee naar huis moest gaan. Ik was heel nieuwsgierig. En dus ging ik. En hij zei dat ik prachtige borsten had. Hij vroeg of hij ze mocht zien. En toen liet ik ze zien. En toen vroeg hij of hij ze aan mocht raken. En ik zei ja. En toen begon hij me te kussen. Op mijn tepels. Hij begon aan mijn tepels te sabbelen. En toen gebeurde het, Carlos. Die drug... Zoiets had ik nog nooit gevoeld. Het was zo intens. Ik vond het zo lekker.’
‘En toen naaide hij je?’
‘Ja. Maar hij was onervaren. Hij kwam te snel klaar. Hij was zo opgewonden. Ik had geen orgasme. Dus daarna wilde ik meer. Maar niet met jongens. Met mannen. Daarom verleidde ik mijn onderwijzer...’
‘You fucked your teacher?’
‘Ja.’
‘En wie nog meer?’
‘Een vriend van mijn vader. Ik ging naar zijn huis toe toen zijn vrouw weg was. Ik zei dat ik met hem wilde praten. Ik zei dat ik erg nieuwsgierig was naar seks, maar dat ik er met mijn ouders niet over kon praten, omdat ze zo conservatief waren. En dat ik wist dat hij anders was. Hij vroeg of ik wilde dat hij het voordeed. Ja, zei ik. Maar weet je wat, Carlos? Hij was net zo opgewonden als die jongen. Hij kon zichzelf niet in bedwang houden.’
‘Wie nog meer?’
‘Op de universiteit heb ik met een heleboel jongens geneukt. Gratis. En toen op een dag dacht ik bij mezelf, hoezo gratis? En zo is het gekomen.’
‘Kijk,’ zegt Carlos en hij wijst naar zijn erectie daarbeneden, ‘Carlos houdt van jouw verhaal.’
‘Naai me dan, Carlos. Want ik vind het zo lekker.’
Wasserman, de bekroonde toneelschrijver, professor in Afrikaans en Nederlands. Drieënvijftig jaar oud, met een zacht lichaam, een ruige baard en een mooie, mooie stem. Ze moet aan het begin van de sessie in bad gaan liggen zodat hij over haar heen kan pissen, anders krijgt hij geen erectie. Maar daarna is hij normaal, behalve de leesbril – om haar borsten beter te kunnen zien. Hij komt eens in de veertien dagen, om drie uur ’s middags, want hij heeft een jongere vrouw die ‘misschien ook nog wat wil hebben’. Hij heeft tijd nodig om zich weer ‘op te laden’ voor de avond. Maar zijn jonge vrouw laat niet toe dat hij op haar pist, daarvoor komt hij bij Christine.
Ze wachten hem op, precies om vier uur. Wanneer hij de deur opendoet om haar appartement bij het Gardens Centre te verlaten, slaan ze hem met een houweel, breken zijn kaak en zijn tanden.
Ze hoort ze en ze grijpt een kamerjas. ‘Nee!’ schreeuwt ze. Ze hebben balaklava’s op, maar ze weet dat het de lijfwachten zijn. Eén kijkt haar in de ogen terwijl hij de op de grond liggende Wasserman een trap geeft. Dan schoppen ze hem allebei. Zeven ribben kapot.
‘Ik bel de politie!’ De ene lacht. Dan slepen ze hem aan zijn voeten naar het trappenhuis, sleuren hem twee verdiepingen naar beneden en laten hem daar bloedend en kreunend achter.
Ze grijpt haar mobiel en rent naar beneden, naar hem toe. Ze bukt zich over hem heen. Zijn toestand maakt haar misselijk. Ze raakt met haar vingertoppen zijn gehavende gezicht aan. Hij opent zijn ogen en kijkt haar aan. Een vraagteken door de pijn heen.
‘Ik bel een ambulance,’ zegt ze. Ze houdt zijn hand vast terwijl ze praat.
Hij maakt een geluid.
‘Ik kan hier niet blijven,’ zegt ze. ‘Ik kan hier niet blijven.’ Want er zal politie komen. Vragen. Arrestatie. Zij en Sonia kunnen zich dat niet permitteren.
Hij kreunt alleen maar, ligt op zijn zij, het bloed in een plasje bij zijn gezicht.
Ze hoort deuren opengaan.
‘De ambulance is onderweg.’ Ze drukt Wassermans hand en dan holt ze naar boven, naar haar kamer, draait de deur achter zich op slot. Ze kleedt zich koortsachtig aan. Carlos. Wat moet ze doen?
Wanneer ze zachtjes weggaat, loopt ze eerst naar beneden. Ze ziet dat er mannen van de bewaking om Wasserman heen staan, onder aan de trap. Ze hebben haar niet in de gaten. Ze loopt een verdieping naar boven, probeert kalm te blijven. Ze loopt langzaam, wil geen aandacht trekken. Ze drukt op het knopje van de lift, wacht. Stemmen beneden. De lift laat een eeuwigheid op zich wachten.
Carlos.
Ze belt hem als ze op straat staat. Hij neemt zijn mobiel niet op.
Ze gaat naar haar appartement, zit in de huiskamer op een stoel met de mobiel in haar hand. Wat moet ze doen?
Later belt ze de ambulancedienst. Ze hebben Wasserman naar het City Park-ziekenhuis gebracht. Ze belt het ziekenhuis. ‘We kunnen geen informatie geven.’
‘Ik ben zijn zuster.’
‘Ogenblik.’
Ze moet naar synthesizermuziek luisteren, een metalige klank in haar oor.
Eindelijk neemt de Eerste Hulp op. ‘Hij ligt op de intensive care, maar hij redt het wel.’
Carlos. Ze belt opnieuw zijn nummer. Hij gaat alleen maar over. Ze wil in de auto stappen en naar zijn huis rijden. Ze wil hem slaan, met een houweel zijn kop verbrijzelen. Hij heeft het récht niet. Hij kan het niet maken. Ze wil naar de politie, ze wil hem van de aardbol af blazen, ze stikt van woede. Ze zoekt een telefoonboek, vindt het nummer van de politie.
Nee. Te veel problemen.
Ze huilt, uit frustratie. Haat.
Ze haalt Sonia op als ze gekalmeerd is. En wanneer ze met haar dochter aan de hand over straat loopt, ziet ze de bmw aan de overkant, het raam achter naar beneden gedraaid. Daar zit hij en hij kijkt, maar niet naar háár. Zijn ogen rusten op het kind en er ligt een vreemde uitdrukking op zijn gezicht. Het voelt alsof iemand haar bij haar hart beet heeft en haar dood wil knijpen.
De bmw stopt naast haar wanneer ze Sonia in de auto helpt.
‘Nu weet ik alles, conchita.’ Hij kijkt naar Sonia, kijkt naar haar kind. Als ze op dat moment een vuurwapen had gehad, had ze op hem geschoten, in zijn gezicht.