20

Ze kijkt naar Sonia. Het kind ligt op het grote bed, één hand onder haar lijfje, het andere knuistje tegen haar open mondje. Haar fijne haar glanst in de namiddagzon die door het raam valt. Ze zit doodstil en bekijkt haar kind aandachtig. Deze keer zoekt ze niet naar gelaatstrekken die haar aan Viljoen herinneren, verlustigt ze zich niet in de perfectie van haar ledematen.

Het lichaam van haar kind. Ongeschonden. Onaangeroerd. Heilig, vlekkeloos, schoon.

Ze zal haar leren dat haar lichaampje iets moois is. Dat zíj mooi is. Dat ze mooi mág zijn. Dat ze aantrekkelijk en begeerlijk mag zijn – dat is geen zonde, geen vloek, maar een zegen. Iets waarvan ze kan genieten, waarop ze trots kan zijn. Ze zal Sonia leren dat ze, opgemaakt en mooi aangekleed, de aandacht van mannen kan trekken als ze over straat loopt, en dat dat goed is. Natuurlijk. Dat ze, als soldaten in oneindige gevechtslinies, haar vesting zullen bestormen. Maar dat ze een wapen heeft dat ervoor zorgt dat alleen die welke zíj uitkiest, haar mogen veroveren: liefde voor zichzelf.

Dat is het geschenk dat ze haar dochter zal geven.

Ze staat op en haalt het nieuwe mes dat ze bij @Home gekocht heeft. Ze neemt het mee naar de badkamer en doet de deur achter zich dicht. Ze gaat voor de spiegel staan en haalt het lemmet langzaam, zachtjes over haar gezicht, van haar wenkbrauw tot onder haar kin.

Ze wil zo graag harder drukken. Ze wil zo graag de huid openrijten en de pijn voelen.

Ze trekt haar T-shirt uit, knipt haar beha achter haar rug los en laat hem op de grond vallen. Ze houdt de punt van het mes tegen haar borst. Ze trekt een cirkel rond haar tepel. In haar verbeelding ziet ze het lemmet flitsen terwijl ze lange halen in haar borst kerft. Ze ziet de littekens, kriskras.

Nog maar twee jaar.

Ze gaat op de rand van het bad zitten en zwaait haar voeten eroverheen. Ze legt haar linkervoet op haar rechterknie. Het mes vooraan, tegen het kussentje naast de grote teen. En dan snijdt ze, diep en snel, rechtdoor tot aan haar hiel.

En wanneer ze de plotselinge pijn voelt en naar het bloed kijkt dat zich op de bodem van het bad verzamelt, denkt ze: Je bent ziek, Christine. Je bent ziek. Je bent ziek.

 

‘In het begin was Carlos nogal verfrissend. Anders. Tegen mij. Ik denk dat het in Colombia veel meer oké is om naar een sekswerker te gaan dan hier bij ons, want hij had nooit zo’n houding van “stel nou dat iemand me heeft gezien” zoals de meeste van mijn klanten. Hij was zo’n klein, mager mannetje, hij had geen ons vet aan zijn lijf. Hij lachte altijd. Hij was altijd blij om me te zien. Hij zei dat ik de mooiste conchita was in de hele wereld. “Jij bent Carlos z’n blonde bombshell.” Zo praatte hij over zichzelf. Hij zei nooit “ik”. “Carlos wil je klonen, en je naar Colombia exporteren. Carlos vindt je erg mooi.”

Hij had mooie handen, dat is iets wat ik me van hem zal herinneren. Smalle handen, zoals die van een vrouw. Hij maakte een hoop lawaai als we seks hadden, geluiden en Spaanse woorden. Hij schreeuwde zó hard dat iemand eens op de deur kwam kloppen om te vragen of alles oké was.

Die eerste keer gaf hij me extra geld, tweehonderd rand. “Want jij bent de beste.” En toen belde hij een paar dagen later weer. “Herinner je je Carlos nog? Nou, Carlos kan niet meer zonder je.”

Hij maakte me aan het lachen, in het begin. Toen hij naar mijn kamer in het Gardens Centre kwam. Voor ik naar hem toe ging, voor ik wist wat hij deed. Voor hij jaloers begon te raken.’

 

Vóór Carlos schreef ze de brief.

‘Jij was een goede moeder. Het was papa die er een puinhoop van maakte. En ik. Daarom laat ik Sonia bij jou achter.’ Ze wilde er iets aan toevoegen, woorden die zeiden dat haar moeder een tweede kans met een meisje verdiende, maar ze had elke keer de regels doorgekrast, het papier verfrommeld en dan was ze opnieuw begonnen.

Ze was ’s nachts op de rand van het bad gaan zitten en had met de punt van het mes over haar polsen gestreeld, tussen één en drie, alleen, Sonia sliep in de vrolijke kinderkamer met de zeemeeuwen tegen het plafond en Mickey Mouse aan de muur. Ze wist dat ze het mes niet diep kon laten snijden, want ze kon haar kind niet zomaar alleen laten. Ze moest een ander plan bedenken, de schade beperken.

Ze vroeg zich af hoeveel bloed er in het bad zou kunnen vloeien.

Hoe groot zou de verlichting zijn als al het kwaad eruit was?

 

Carlos Sangrenegra met zijn geradbraakte Engels en zijn Spaanse accent, zijn strakke spijkerbroeken en de snor die hij met zoveel zorg had laten groeien. En met het gouden kruisje aan de dunne ketting om zijn nek, het enige wat hij omhield als ze naar bed gingen, hoewel ze het niet vaak ín bed deden. ‘Doggie, Conchita, Carlos houdt van doggie.’ Hij zat met zijn benen wijd op de vloer, zij gebogen over de rand van het bed. Hij was vanaf het begin anders. Hij was als een kind. Alles maakte hem opgewonden. Haar borsten, haar haarkleur, haar ogen, haar lichaam, haar geschoren schaamhaar.

Hij kwam binnen en kleedde zich uit, stijf rechtop en gereed, hij wilde niet eerst praten, hij had geen problemen.

‘Wil je niet eerst wat praten?’

‘Carlos betaalt geen vijfhonderd rand om te praten. Dat kan hij overal gratis doen.’

Zij mocht hem wel, die eerste paar keren, misschien omdat hij zo intens van haar genoot, omdat hij daar niet uitgepraat over raakte. En omdat hij bloemen meebracht, soms cadeautjes, en altijd wat extra’s achterliet als hij wegging. In haar perceptie was het iets Zuid-Amerikaans, die vrijgevigheid, want ze had nog nooit eerder een Latijns-Amerikaanse klant gehad. Duitsers en Engelsen, Ieren (meestal dronken), Amerikanen, Nederlanders (vonden altijd wel iets om over te klagen) en Scandinaviërs (over het geheel genomen misschien de beste minnaars). Maar Carlos was iets nieuws. Een Colombiaan.

Zijn land van herkomst zei haar niets. Het was niet meer dan een vaag onthouden oranje vlekje in een schoolatlas.

‘Wat doe je voor de kost?’ Na zijn theatrale orgasme, hij met zijn hoofd tussen haar borsten.

‘Wat Carlos doet? Weet je dat niet?’

‘Nee.’

‘Iedereen weet wat Carlos doet.’

‘O.’

‘Carlos is professionele minnaar. ’s Werelds zwaargewicht sekskampioen. Iedere beurt een knock-out. Jij kan het weten, conchita.’

Toen lachte ze maar.

Hij douchte en kleedde zich aan, haalde nog meer biljetten uit zijn portemonnee en legde ze op het nachtkastje. ‘Carlos geeft je een beetje extra.’ Met die stijgende stem van hem, alsof het een vraag was, maar daar was ze al aan gewend. En toen stak hij een hand in de zak van zijn spijkerbroek en zei: ‘Weet je niet wat Carlos doet?’

‘Nee.’

‘Weet je niet wat het nummer één exportartikel van Colombia is?’

‘Nee.’

‘Ach, conchita, je bent ook zo onschuldig,’ zei hij. Hij hield een zakje in zijn hand, doorschijnend plastic met fijn, wit poeder erin. ‘Weet je wat dit is?’

Ze maakte een handgebaar om aan te geven dat ze er maar naar raadde. ‘Cocaïne?’

‘Cocaïne ja, natuurlijk is het cocaïne. Colombia is de grootste cocaïneproducent ter wereld, conchita.’

‘O!’

‘Wil je?’ Hij hield het pakje voor haar in de lucht.

‘Nee, bedankt.’

Toen lachte hij, uitbundig. ‘Wil jij geen A-kwaliteit, superspeciale, nummer één-, onversneden Colombiaanse sneeuw?’

‘Ik gebruik geen drugs,’ zei ze een beetje verlegen, alsof ze zijn land ermee beledigde.

Zijn gezicht plotseling ernstig. ‘Ja, Carlos’ conchita is clean.’

 

De eerste voortekens schreef ze toe aan zijn Latijnse bloed, nóg iets wat verfrissend anders was.

Hij belde en zei: ‘Carlos komt eraan.’

‘Nu?’

‘Natuurlijk . Carlos mist zijn conchita.’

‘Ik mis jou ook, maar ik kan pas om drie uur met je afspreken.’

Drie uur?’

‘Ik heb ook nog andere klanten, weet je.’

Hij liet een Spaans woord vallen, twee bitse lettergrepen.

‘Carlo-o-o-o-s,’ ze rekte zijn naam, paaiend.

‘Hoeveel betalen ze je?’

‘Hetzelfde.’

‘Nemen ze bloemen voor je mee?’

‘Nee, Carlos...’

‘Geven ze je extra?’

‘Nee.’

‘Waarom dan met ze afspreken?’

‘Ik moet m’n brood verdienen.’

Hij zweeg tot ze zijn naam noemde.

‘Carlos komt morgen. Carlos wil de eerste zijn, begrijp je? Eerste liefde van de dag.’

 

‘Toen belde hij op een dag en zei dat hij me zou laten ophalen. En er kwamen twee kerels die ik niet kende in een grote bmw, zo één met een routekaart op een televisieschermpje voorin, en ze namen me mee naar Kampsbaai en we stapten uit, maar je kon het huis niet zien, het staat tegen de berghelling aan. Je gaat met een lift naar boven. Overal ramen en het uitzicht was fantastisch, maar er stonden nauwelijks meubels. Toen zei Carlos dat hij het net gekocht had en dat ik hem moest helpen, want hij had geen verstand van inrichting en dat soort dingen.

Misschien was het die avond dat ik het voor het eerst begreep. Toen ik er een halfuur was, keek ik op mijn horloge. Carlos ergerde zich en zei: “Zit niet de hele tijd op je horloge te kijken.”

Toen ik nog iets wilde zeggen, zei hij: “Carlos zal voor je zorgen, hokay?”

Toen aten we op het balkon, op een deken, en Carlos kletste alsof we vriendje en vriendinnetje waren en de twee anderen die me hadden opgehaald, waren daar ergens en hij zei tegen me dat het bodyguards waren en dat ik nergens bang voor hoefde te zijn.

En toen vroeg hij me: “Hoeveel verdien je in een maand, conchita?” Ik wilde het niet zeggen. Er zijn er heel wat die het vragen, maar ik zeg het nooit – het gaat ze niet aan. En ik zei tegen hem: “Dat is mijn zaak.”

Toen kwam hij ermee op de proppen: “Carlos wil niet dat zijn vriendinnetje andere kerels ziet. Maar hij weet dat je je brood moet verdienen, dus hij betaalt je alles wat je verdient. Dubbel.”

Toen zei ik: “Nee Carlos, dat kan niet,” en toen werd hij kwaad, voor het eerst. Hij smeet al het eten op die deken door elkaar en schreeuwde tegen me in het Spaans, ik dacht dat hij me ging slaan. Toen pakte ik mijn handtas en zei dat ik beter weg kon gaan. Ik was bang, hij was een ander mens, zijn gezicht... En die bodyguards kwamen naar buiten en praatten met hem en toen bedaarde hij plotseling en zei alleen maar: “Sorry, conchita, Carlos heeft erge spijt,” maar ik vroeg hem of ze me alsjeblieft naar huis wilden brengen, toen zei hij dat hij het zelf zou doen en de hele weg had hij alleen maar spijt en hij maakte grapjes en toen ik uitstapte, gaf hij me tweeduizend en ik nam het maar aan, want ik dacht, als ik het moet teruggeven, wordt hij weer kwaad.

De volgende ochtend belde ik Vanessa en zei, wat moet ik doen, die vent denkt dat ik zijn vriendinnetje ben en hij wil me betalen om bij hem te zijn en zij zei, dat is slecht nieuws, je moet hem zien kwijt te raken, want zoiets kon mijn hele handel bederven. Toen zei ik maar bedankt en tot ziens, want ik kon haar niet vertellen dat deze kerel in de drugs zat en een verschrikkelijk temperament had en dat ik geen idee had hoe ik van hem af kon komen.

En toen belde Carlos en hij zei dat hij zo verschrikkelijk veel spijt had, het was zijn werk dat hem zo maakte, en hij stuurde bloemen en toen dacht ik dat het oké was. En toen sloegen ze een van mijn klanten in elkaar, precies voor de deur van mijn kamer in het Gardens Centre.’

 

De hoofdslaapkamer van het huis in Kampsbaai had een hemelbed gekregen. Hij had een dure, bekende binnenhuisarchitect ingehuurd die bij de slaapkamer was begonnen en alles was wit: gordijnen, beddengoed, draperieën aan het bed als de zeilen van een schip. Hij pronkte ermee als een jongetje, hij hield in de gang het hele stuk haar ogen dicht en zei: ‘Ta-daa!’ en wachtte op haar reactie. Hij vroeg het vier, vijf keer: ‘You like the masters’s bedroom?’ en zij zei: ‘Het is prachtig,’ want dat wás het.

Hij dook op het bed en zei: ‘Kom bij Carlos,’ en hij was uitbundig, nog luidruchtiger dan gewoonlijk en ze probeerde te vergeten dat de lijfwachten zich ergens in het huis ophielden.

Later lag hij naast haar en trok zachtjes kleine kringetjes om haar tepel met de punt van zijn gouden kruisje. ‘Waar woon je, conchita?’

‘Dat weet je...’

‘Nee, waar woon je?’

‘Gardens Centre,’ antwoordde ze, in de hoop dat hij het zou laten rusten.

‘Jij denkt dat Carlos dom is omdat hij er dom uitziet? Daar werk je, maar waar is je huis, waar is de plek met jouw foto’s op de koelkast?’

‘Ik kan geen ander huis bekostigen, je betaalt me te weinig.’

‘Carlos betaalt je te weinig? Carlos betaalt je te veel. De geldman zegt de hele tijd tegen me: “Carlos, denk erom, we zijn hier om winst te maken.”’

‘Je hebt een boekhouder?’

‘Natuurlijk. Denk je dat Carlos een kleine jongen is? Cocaïne is big business, conchita, very big business.’

‘O.’

‘Dus neem je Carlos mee naar jouw huis?’

Nooit, dacht ze, nooit, en ze zei: ‘Op een dag...’

‘Je vertrouwt Carlos niet?’

‘Mag ik je wat vragen?’

Conchita, je mag Carlos alles vragen.’

‘Heb jij mijn klant in elkaar laten slaan?’

‘Welke klant?’ Maar hij kon niet liegen en zijn ogen namen plotseling een slinkse uitdrukking aan. Een kind is het, dacht ze en dat maakte haar bang.

‘Gewoon een klant. Drieënvijftig jaar oud.’

‘Waarom denk je dat Carlos hem geslagen heeft?’

‘Jij niet. Misschien de bodyguards?’

‘Kocht hij drugs?’

‘Nee.’

‘Ze slaan alleen mensen in elkaar die hun drugs niet betalen, hokay?’

‘Oké.’ Ze wist wat ze wilde weten. Maar het hielp haar niets.

Duivelspiek
x9789044965339.html1.xhtml
x9789044965339.html2.xhtml
x9789044965339.html3.xhtml
x9789044965339.html4.xhtml
x9789044965339.html5.xhtml
x9789044965339.html6.xhtml
x9789044965339.html7.xhtml
x9789044965339.html8.xhtml
x9789044965339.html9.xhtml
x9789044965339.html10.xhtml
x9789044965339.html11.xhtml
x9789044965339.html12.xhtml
x9789044965339.html13.xhtml
x9789044965339.html14.xhtml
x9789044965339.html15.xhtml
x9789044965339.html16.xhtml
x9789044965339.html17.xhtml
x9789044965339.html18.xhtml
x9789044965339.html19.xhtml
x9789044965339.html20.xhtml
x9789044965339.html21.xhtml
x9789044965339.html22.xhtml
x9789044965339.html23.xhtml
x9789044965339.html24.xhtml
x9789044965339.html25.xhtml
x9789044965339.html26.xhtml
x9789044965339.html27.xhtml
x9789044965339.html28.xhtml
x9789044965339.html29.xhtml
x9789044965339.html30.xhtml
x9789044965339.html31.xhtml
x9789044965339.html32.xhtml
x9789044965339.html33.xhtml
x9789044965339.html34.xhtml
x9789044965339.html35.xhtml
x9789044965339.html36.xhtml
x9789044965339.html37.xhtml
x9789044965339.html38.xhtml
x9789044965339.html39.xhtml
x9789044965339.html40.xhtml
x9789044965339.html41.xhtml
x9789044965339.html42.xhtml
x9789044965339.html43.xhtml
x9789044965339.html44.xhtml
x9789044965339.html45.xhtml
x9789044965339.html46.xhtml
x9789044965339.html47.xhtml
x9789044965339.html48.xhtml
x9789044965339.html49.xhtml
x9789044965339.html50.xhtml
x9789044965339.html51.xhtml
x9789044965339.html52.xhtml
x9789044965339.html53.xhtml
x9789044965339.html54.xhtml
x9789044965339.html55.xhtml
x9789044965339.html56.xhtml
x9789044965339.html57.xhtml
x9789044965339.html58.xhtml
x9789044965339.html59.xhtml
x9789044965339.html60.xhtml
x9789044965339.html61.xhtml