Brand!
’Meneer Conlon! Meneer Conlon! Wat is er?’ schreeuwde Joe.
Er kwam geen antwoord.
’Hij heeft een schok gekregen. Het kan niet anders,’ concludeerde Frank. 'Joe, we móeten zien dat we hier uitkomen.’
De deur was nog steeds hermetisch gesloten. Koortsachtig zochten de jongens de wanden af naar een of andere verborgen knop, maar tevergeefs.
’Nog maar drie lucifers,’ waarschuwde Joe.
’Ga eens aan de kant, Joe!’
Frank pakte een stoel op en gooide die met kracht tegen de houten wand. Er klonk een gekraak en de splinters vlogen rond. Frank schreeuwde:
’Daar, Joe! Kijk!’
'Allemachtig, een verborgen nis in de muur! Frank, je bent een wonder!’
’Welnee, het klonk daar hol en dus moest er iets achter zitten. Ik wist alleen niet wat!’
Joe stak nog een lucifer aan en de jongens zagen in de nis een wirwar van draden.
’Kijk, Frank, daar is een knop!’
’Afblijven!’ Frank pakte een poot van de kapotte stoel en raakte daarmee voorzichtig de knop aan.
Een zoemend geluid verbrak de stilte.
’Probeer de deur eens, Joe.’
Met bonzend hart draaide Joe de deurknop om. Hij deed het! De deur sprong open en samen stapten ze naar buiten.
’Waar is meneer Conlon?’
’Daar ligt ie, Frank!’
Even verderop lag de man languit op de grond, met zijn zaklantaarn naast zich.
’Ik geloof dat hij er slecht aan toe is.’
’We moeten hem op een bed leggen. Kijk jij eens rond, Frank.’
Frank verdween met de lantaarn. Een paar seconden later was hij weer terug. ’Net om de hoek is een kamer met een bank.’
Ze brachten de man erheen en legden hem neer. Hij begon gelukkig alweer levenstekenen te vertonen. Hij kwam even bij, mompelde wat en viel toen in een diepe slaap.
'Gelukkig, het is niet ernstig,’ zuchtte Frank.
Ze keken de kamer rond.
’Kijk eens, Frank, daar staat een bureau. Zullen we er eens in kijken?’
Tot hun verbazing zaten de laden niet op slot.
’Snap je dat nou, Joe? Alles sluit hij af, behalve zijn bureau en dat lijkt mij toch eigenlijk het belangrijkste. Kijk eens, wat een papieren!’
’Hier, Frank! Allemaal aantekeningen met afbeeldingen. Dit zijn natuurlijk al zijn uitvindingen!’
Opgewonden sloeg Joe de bladen om terwijl Frank over zijn schouder meekeek.
'Wacht eens, Joe. Sla eens terug. Ik dacht dat ik wat zag!’
’Waar? Deze? Hm, dit is een tekening van een huis!’
’Ja, dat bedoelde ik. Het is dit huis, Joe! Dat kunnen we best gebruiken.’
’Geweldig!’
Joe vouwde het papier helemaal open.
’Alles staat erop aangegeven, Frank. Kijk, de werkelijke hoofdschakelaar is op zolder!’
Frank was al op weg naar de deur.
’Kom mee, Joe!’
De jongens renden de trappen op. Hijgend kwamen ze boven.
’Drie kamers, Joe. Laten we gewoon op het rijtje af gaan!’
Voorzichtig duwden ze de eerste deur open. Het licht van de zaklantaarn scheen naar binnen en viel op een oude man die op de vloer lag.
’Het is meneer Adar! En hij is gewond!’ riep Joe uit.
Frank knielde neer en voelde de gewonde zijn pols.
’Gelukkig! Ik dacht even dat hij dood was! We moeten hem heel voorzichtig naar beneden dragen, Joe.’
Met veel inspanning kregen de jongens Adar in de kamer waar ze ook Conlon hadden achtergelaten.
Die zat recht overeind en staarde naar hun vreemde last, maar toen de jongens het hem in ’t kort hadden uitgelegd, zei hij: ’Zoeken jullie maar verder, jongens. Ik voel me op het ogenblik weer goed. Ondertussen zal ik meneer Adar een beetje proberen op te kikkeren.’
’Nou, daar gaan we weer, Joe.’
Ze raceten naar boven. Op de bovenste tree stond Frank opeens stil, ging zitten, en vouwde de plattegrond open. Joe, op zijn hurken erachter, lichtte hem bij.
’Es eventjes kijken, Joe. Eh..., de eerste kamer, dat is die daar. De knop van de hoofdschakelaar zit in een kastje... een kastje... aan de noordkant van de kamer.’
Joe scheen met zijn lantaarn in de kamer.
’De noordkant zei je, hè? Even kijken. Ja, daar zit het!’
Het kastje openmaken en de knop omdraaien was het werk van een ogenblik.
’Zo, dat is dat. En nou gaan we het hele huis doorzoeken, van onder tot boven.’
Frank schudde zijn hoofd.
’We kunnen beter eerst naar het laboratorium gaan, als we dat tenminste kunnen vinden. Wanneer Beeson hier nog in huis is, lijkt dat me de eerste plaats waar Adar ze zou opbergen.’
Ze renden de trappen af, de gangen door, tot Frank wat inhield.
’Laten we voorzichtig zijn, Joe. Ze hebben ons al eens te pakken genomen.’
Ze liepen het laatste stukje op hun tenen. Bij de deur gekomen draaide Frank langzaam de deurknop om en keek naar binnen.
’Licht eens wat bij, Joe. Ja, daar zijn ze. Allemachtig, Joe! Vader! Vader is ook bevroren!’
De rillingen liepen de jongens over hun rug, toen ze naar de met ijs overdekte gestalte van hun vader keken.
’Ze zullen straks wel bijkomen, nu we de hoofdschakelaar hebben afgezet,’ zei Joe. ’Het lijkt me verstandiger om vaders assistenten te roepen. Wacht jij even hier?’
Joe liep naar de voordeur en blies drie maal op zijn politiefluitje.
’Ja, wat is er?’ klonk een stem, terwijl van alle kanten mannen op het huis afkwamen.
’Volg me,’ beval Joe.
Haastig liepen de mannen achter Joe aan en even later stonden ze op de drempel van het laboratorium.
Bij het licht van hun zaklantaarns zagen ze meneer Hardy op de grond liggen. Hij had zijn ogen wijd open maar kon zich niet verroeren.
’Hoe voelt u zich, meneer Hardy?’ vroeg een van de detectives bezorgd.
’Ik kan me nog niet bewegen, maar ik geloof dat ik me prima voel. Het lijkt wel of het me goed gedaan heeft.’
Frank richtte nu zijn zaklantaarn op de bankrovers, die een eindje verderop lagen.
’Kijk mannen, daar liggen de kerels waar jullie zo lang naar gezocht hebben. Ik zou ze maar gauw de handboeien om doen voor zij ook bijkomen,’ lachte hij.
’Wat?’ riepen ze in koor. ’Beeson en zijn mannen! Hoe hebben jullie dat voor elkaar gekregen!’
Van de verbazing maakte een van de schurken, die zich nog even bewusteloos had gehouden, gebruik. Hij sprong plotseling overeind en deed een uitval. Onmiddellijk ontstond er een hevig gevecht. Het viel niet mee in het donker de bandiet te overmeesteren.
Frank stootte zijn broer aan.
’Hou jij de zaak hier even in de gaten. Ik ga boven kijken hoe het met Conlon en Adar is.’
De grote detective kwam de jongen in de deuropening tegemoet.
’Jullie vriend is nog een beetje zwak, maar dat komt wel voor elkaar,’ zei hij.
De figuur op de bank richtte zich een beetje op en zei zacht:
’Zwak? Hoe komt u erbij! Luister maar niet naar hem, jongeman. Ik heb me nog nooit zo goed gevoeld!’
Hij ging weer liggen en luisterde even. Toen vroeg hij:
’Zeg, wat is dat allemaal voor een lawaai beneden?’
Frank constateerde tot z’n grote vreugde dat meneer Adar volkomen normaal scheen te zijn na die klap.
Haastig vertelde hij hem wat er beneden aan de hand was.
’Ik ben blij dat jullie die bandieten te pakken hebben gekregen,’ lachte de geleerde. ’Maar nu moet je maar weer naar beneden gaan, jongeman. Misschien hebben ze je hulp nodig.’
Hij wuifde met zijn hand.
In het laboratorium hadden de detectives juist de wanhopig worstelende Runt overmeesterd. Op dat moment sprongen Pudge en Spike overeind. Ze liepen Frank haast ondersteboven en renden de gang uit.
Als één man gingen de detectives er achteraan en niemand dacht meer aan de stille figuur die nog op de grond lag. Een gemene glimlach gleed over zijn gezicht.
’Ze denken zeker dat ik nog steeds bevroren ben,’ mompelde hij smalend. Voorzichtig bewoog zijn hand naar zijn zak. Zijn ogen keken naar de lange overgordijnen die vlak bij hem zachtjes heen en weer bewogen. Even was een schurend geluid te horen, een lucifer ging aan... een vlam... en even later stonden de gordijnen in lichter laaie!