Een noodlottige val

Ze hoorden gedempte voetstappen naderen.

’Vlug! Volg me!’

Meneer Hardy verdween snel in de duisternis.

De jongens, met de zware tas tussen hen in, probeerden wanhopig hem bij te houden. Ze waren vlak bij de uitgang toen Chet struikelde. Hij viel met een pijnlijke kreet op de grond.

’Ook dat nog,’ gromde Joe. ’Nu zijn we erbij.’

Een lichtstraal verblindde hen.

’Dat klopt,’ zei een onsympathieke stem.

’Het zijn die vlegels van vanmorgen weer, Sam,’ zei iemand anders. ’Je hebt gelijk, Runt. Zeg, zoeken jullie soms moeilijkheden?’

’Nee meneer,’ antwoordde Frank. ’Die hebben we al genoeg. M’n vriend is gewond.’

Chet lag nog steeds op de grond.

’Ik... ik geloof dat mijn been gebroken is,’ zei hij zwakjes.

Een van de kerels porde Chet in zijn zij.

’Schiet op. Je mankeert niets. Jullie hadden beter in de kinderkamer kunnen blijven, als je het mij vraagt.’

De man lachte bulderend. Frank waarschuwde zijn broer met zijn ogen.

’We zullen je dragen, Chet. Kom, Joe.’

’En blijf dan weg,’ gromde de man, die Sam werd genoemd. ’Als we jullie hier nog eens vinden, loopt het niet zo best af.’

Met Chet tussen zich in maakten de jongens dat ze wegkwamen. Toen ze ver genoeg weg waren, stond Frank stil.

’Dank je, jongens,’ zei Chet, toen de jongens hem op de grond lieten zakken. ’Maar ik kan natuurlijk nog niet lopen, dat snap je wel.’

’Haal een ambulance, Joe,’ lachte Frank. ’Maar zonder gekheid, Chet, waar is die tas gebleven?’

’Ik weet het niet. Hij viel uit mijn handen en toen was hij weg. Het enige wat ik weet, is dat mijn been pijn doet.’

’Ik denk dat hij in een spleet is gevallen,’ zei Joe. ‘Tenminste één geluk bij een ongeluk.’

‘Jongens, ik weet het goed gemaakt,’ zei Frank. ’We blijven hier, proberen wat te slapen en wagen het morgen nog een keer. Dan zullen die lui wel weg zijn.’

Doodmoe door de opwinding van de laatste uren vielen ze in slaap.

Joe was het eerste wakker.

’Hé, tijd om op te staan!’

Chet opende voorzichtig één oog. ’Zeg, ben je helemaal! We hebben nauwelijks een half uur geslapen!’

’Je bent niet goed! Kijk eens naar de zon.’

’Als we thuisgebleven waren, hadden we al die ellende niet gehad,’ bromde Chet.

’Zeur niet,’ zei Joe. ’Er is niks aan de hand. We halen straks gewoon die tas op.’

'Ik help het je hopen,’ gaapte Chet.

’Ik heb het idee dat het niet zo eenvoudig zal zijn als jij denkt, Joe,’ mengde Frank zich in het gesprek.

’We zullen zien.’

Bij de ingang gekomen stond Chet opeens stil.

’Hoe komen we nu te weten of die kerels er nog zijn?’

’Dat moeten we riskeren, Chet,’ zei Frank grimmig. ’Jij blijft hier. Je kent ons fluitje als er iemand komt. Wij gaan die tas terughalen, Joe.’ Zonder geluid te maken glipten de jongens naar binnen. Joe knipte zijn zaklantaarn aan.

’Hier is Chet gevallen, Frank. Kijk maar, je kunt het nog zien.’

’En daar is de tas, Joe!’

’Het is net een stuk rots, precies dezelfde kleur. Hoe bestaat het! Dat noem ik geluk hebben,’ zei Joe.

’Nou! Bliksem, dat ding ziet er niet alleen uit als een stuk rots, het weegt er ook naar!’

’Ssst!’

’Ik hoor niets!’

’Ik ook niet. ’t Is maar voor de zekerheid. Wat moeten we nou met dat ding? Daar heb je nog niks over gezegd!’

’We moeten hem maar zo vlug mogelijk naar de bank brengen, vind je niet?’

'Natuurlijk. Maar zouden we niet eerst terug naar het kamp gaan? Misschien wacht vader wel op ons.’

’Goed. Ben je zo ver?’

Chet slaakte een zucht van verlichting toen hij de jongens zag opduiken. 'Gelukkig! En nou weg, voor die kerels het in hun hoofd krijgen om terug te komen.’

Hij had zo’n haast om weg te komen dat hij niet eens protesteerde toen het zijn beurt was om de zware tas te dragen.

’Wacht even, jongens,’ zei Frank, toen ze vlak bij het kamp waren, ’Ik ga even kijken of alles veilig is.’

Een paar minuten later was hij terug. ’ Vader is er!’ schreeuwde hij. Opgewonden zeulden de jongens de tas naar meneer Hardy.

’Prima, jongens. Fantastisch! Moe?’

’Helemaal niet,’ antwoordde Joe. ’En jij, Chet?’

De dikke jongen grijnsde schaapachtig.

’Ik? Ik heb altijd van lichaamsbeweging gehouden.’

Hun gelach verstomde plotseling. De uitdrukking op meneer Hardy’s gezicht wees uit dat er ernstige dingen stonden te gebeuren.

’We hebben geen tijd te verliezen,’ zei hij, terwijl hij de tas openmaakte. ’Ik ben vannacht heel wat te weten gekomen over de plannen van Beeson en zijn bende.’

’Gaan ze weer wat uitspoken, vader?’ vroeg Joe opgewonden.

’Ja. Nog een bankoverval. Maar dat is het ergste niet. Ze willen van schuilplaats veranderen. We moeten...’

’...ze voordien te pakken krijgen,’ vulde Frank aan.

Meneer Hardy knikte.

’Precies. En daarom wil ik dat jullie deze tas met geld zo snel mogelijk terugbrengen naar de Wayne County Bank.’

’Komt voor elkaar, vader!’ riep Joe uit.

Meneer Hardy haalde drie enveloppen uit zijn zak en gaf ze aan de jongens.

‘Legitimatiepapieren,’ verklaarde hij. ’Je zult ze misschien nog nodig hebben.’

Frank knikte begrijpend.

’Eén van ons komt er in ieder geval,’ zei hij ernstig.

’Zelfs dat zal niet gemakkelijk zijn,’ ging meneer Hardy verder. ’Beeson en zijn bende zijn gevaarlijke misdadigers. Jullie zullen op je hoede moeten zijn tot je in de bank bent.’

Een paar minuten later waren de jongens gereed om te vertrekken. Great Notch was niet naast de deur en het was laat in de middag toen ze het station bereikten.

’Zo, wat nu?’ zuchtte Joe. ’Ik wed dat de laatste trein van deze maand gisteren vertrokken is.’

’Het zou me niks verwonderen,’ bromde Frank. 'Dadelijk moeten we nog gaan... hé, daar komt iets aan!’

’Een soortement auto. Misschien kunnen we meerijden.’

Het vehikel stopte en de bestuurder boog zich uit het raampje.

’Willen jullie meerijden? Stap maar in.’

Opgelucht klommen de jongens met hun kostbare last naar binnen en nog geen half uur later waren zij in Big Gap, waar ze de nachttrein naar Wayne City namen.


’Opschieten, Chet,’ drong Frank, toen ze de volgende morgen met z’n drieën in de restauratiewagen zaten. ’We moeten er zo uit.’

’Wat zullen we doen? Een taxi nemen?’ vroeg Joe. ’We kunnen ook de politie in de arm nemen.’

Frank schudde zijn hoofd.

’Dan moeten we veel te veel uitleggen. Een taxi is beter. De chauffeur weet toch niet wat we bij ons hebben.’

In Wayne City verlieten de jongens de trein en riepen een taxi.

’Wayne County Bank, vlug,’ zei Frank.

Toen de wagen wegstoof, stootte Joe z’n broer even aan.

'De manier waarop die vent naar ons keek, beviel me niets.’

’Mij ook niet. Maar we zitten nu in het schuitje. Misschien is het wel verbeelding.’

Chet keek zijn vrienden eens aan.

’Het is vast een gangster,’ fluisterde hij. 'Blikskater, ik heb er een miljoen voor over om nu in Bayport te zijnen...’

De taxi schoot plotseling vooruit, rakelings voor een grote truck langs.

'Hé! Kun je niet een beetje uitkijken!’ schreeuwde Joe tegen de chauffeur.

De man keek even om. Hij gaf nog meer gas, scheurde met gierende banden een hoek om en schoot een steeg in.

’Die vent is gek!’ schreeuwde Frank.

Hij sprong overeind in het slingerende voertuig en stortte zich op de man aan het stuur. Op hetzelfde moment begonnen achter hen sirenes te loeien.

’Trek de contactsleutel eruit, Joe! Vlug!'

Met één hand kneep Frank de chauffeur de keel dicht en met de andere probeerde hij het stuur in bedwang te houden.

'De ophaalbrug! Hij is open!’ gilde Joe, wanhopige pogingen doend om het contactsleuteltje te pakken.

’Chet! Grijp de rem!’

Het was te laat. Met een daverende klap boorde de auto zich door de afsluitbomen heen en stortte in de diepte.