Luistervinken

Alle voorzichtigheid uit het oog verliezend stormde Frank door de struiken, met de anderen op z’n hielen. Hun haast was zo groot dat ze bijna vielen over een bemodderde figuur die aan de rand van een open plek lag.

'Vader!’

Joe knielde neer en drukte haastig een zakdoek op de bloedige wond aan zijn vaders hoofd, terwijl Frank bezorgd toekeek.

Chet voelde de rillingen over zijn rug lopen.

’Hoe is het gebeurd, vader?’ vroeg Frank.

’Ik... ik weet het niet zeker. Iemand... heeft me vannacht overvallen ... sloeg me knock-out en probeerde me mee te nemen. Ik kwam bij...’ Hij hield op en kreunde van pijn.

’Ik kwam bij en wist te ontsnappen...’

’Heb je hier dan een hele dag en een nacht gelegen?’ onderbrak Frank hem. 'Allemachtig, dan komen we net op tijd. Joe, we moeten vader direct naar het kamp brengen.’

Fenton Hardy maakte een zwak gebaar met zijn hand.

’Niet... daarheen. Liever kamp verplaatsen... voor iemand...’ Plotseling zweeg hij. Hij had het bewustzijn verloren.

’Probeer water te vinden, Joe,’ zei Frank. ’Chet, help me vaders voeten optillen. Misschien komt hij bij.’

Even later kwam Joe terug.

’Hier is een natte zakdoek. Ik heb een beekje gevonden.’

Het duurde bijna een uur voor de detective weer bij zijn positieven was. Na een vermoeiende tocht had Frank een nieuwe kampplaats gevonden. Hij was zo verborgen door het struikgewas dat hij vanaf de weg onmogelijk was te zien. Toen het donker werd, brachten ze hun uitrusting over.

’Met drie van zulke doktoren voel ik me als herboren,’ lachte meneer Hardy, vanaf zijn veldbed. ’Maar ik wil niet dat jullie hier blijven. Er is werk aan de winkel. We hebben al te veel tijd verloren.’

’We wachten op je bevelen, vader,’ lachte Frank terug. ’Kunnen wij het af? Dan kan Chet bij jou blijven.’

’Mij best,’ zei de dikkerd. ’’k Blijf honderd keer liever hier dan dat ik nog eens terugga naar die grot of weer in een kanaal val.’

’Goed,’ zei de detective. ’Frank, ik denk dat Joe en jij wel enige interessante dingen te weten zullen komen als je naar de grot gaat. Beeson en zijn mannen komen daar elke avond bij elkaar om deze tijd. Maar denk erom...’ Hij keek hen scherp aan. ’Je neemt geen enkel risico. Zorg in ’s hemelsnaam ervoor dat je niet gesnapt wordt.’

’Maak je geen zorgen, vader,’ zei Joe geruststellend. ’Kom Frank, dan gaan we.’

Een uur later stonden de broers in de grot, die kennelijk verlaten was. ’Laten we onze tijd goed gebruiken, Joe. We kunnen best eens rondkijken of we nog een verborgen schat vinden,’ zei Frank.

’Een goed idee. Kijk, daar is een stuk rots dat los lijkt te zitten.’

Joe richtte zijn zaklantaarn op de tegenoverliggende wand.

’Ik geloof dat je gelijk hebt. Hier, houd mijn zaklantaarn eens vast, dan geef ik er een duw tegen. Ik wed... ssst!’

Haastig deed Joe het licht uit.

’Hoorde je dat ook, Frank?’ fluisterde hij.

’Ja. Ze komen. Wat doen we? We zitten er lelijk tussen.’

’Vader heeft ons gewaarschuwd. Waar moeten we heen?’

’Naar die nis verderop. Kun je hem in het donker vinden?’

’Ja.’

Het geluid van schuifelende voetstappen en mompelende stemmen kwam dichterbij. Plotseling verscheen een lichtschijnsel om een bocht in de nauwe gang. Frank’s hart klopte in zijn keel; ze konden elk moment ontdekt worden!

’Laten we hier gaan zitten, Louie,’ gromde een onaangename stem, die hun bekend in de oren klonk.

’Ja. Na al dat geloop om de baas te vinden...’

’Als ik hem in mijn vingers krijg, istie nog niet gelukkig, Louie. Hij denkt, geloof ik, dat hij alleen omdat hij Beeson is, nergens rekening mee te houden heeft. Hij wil er natuurlijk tussenuit met de hele poet.’

’Dat weet ik wel zeker. Het is al drie weken geleden, dat klusje van de Wayne County Bank en we hebben nog geen cent gezien!’

’Ik krijg hem wel, Louie. Wacht maar. Als hij het helemaal niet verwacht natuurlijk. Ik begin er langzamerhand genoeg van te krijgen.’

’Nou, ik weet het nog zo net niet. Hij zal je de kans niet geven, Sam! Met die verdwijnende vloer legt hij de smerissen nog altijd in de luren. Vandaag of morgen doet hij het ons ook nog eens.’

Frank stootte zijn broer veelbetekenend aan, terwijl ze zich angstvallig weghielden.

’O ja?’ gromde Sam. ’Dacht je, dat ie, omdat hij nou rondloopt als een Indiase prins en met zijn lezingen die halfgare zonaanbidders in dat idiote kamp in de maling neemt, mij kan bedonderen? Nou, dan zit ie d’r toch echt naast!’

’Kan zijn,’ gaf de ander toe, na een lange stilte.

’Inderdaad, kan zijn, Louie. Maar kom mee, ik heb geen zin om hier de hele nacht rond te hangen.’

De voetstappen stierven weg en de jongens stonden weer in het donker.

’Tjonge, ik dacht vast dat we erbij waren,’ riep Joe uit en hij slaakte een zucht van verlichting.

’En ik!’ lachte Frank. ’Het was puur geluk dat ze daar gingen zitten en niet twee meter verder. Maar wat zou dat zijn, die verdwijnende vloer? Klinkt interessant.’

’En wat denk je van Beeson die als een Indiase prins rondloopt?’ vroeg Joe.

’Tussen een stel - hoe noemde Sam ze - zonaanbidders?’

’Het is me een raadsel, Frank. Kom, we gaan het vader vertellen.’

De detective luisterde met grote belangstelling naar het verhaal van zijn zoons, maar wist geen oplossing voor het raadsel. ’We komen er wel achter, jongens. Over een of twee dagen kan ik er zelf weer op uit.’