HOOFDSTUK NEGEN

Jonkheer mr. L. M. U. X. Clooth van Amerongen - voor de typistes bij de Rotterdamse rechtbank 'jonkheer H', omdat hij des duivels kon worden wanneer weer eens de letter 'h' in Clooth dan wel Ameronghen was veronachtzaamd - had zich voorgenomen flink uit te pakken tegen burgemeester Verborgh van Gouda.

De hoofdofficier van justitie van het arrondissement Rotterdam had zich al dagenlang geërgerd aan de knullige wijze, waarop de Goudse moordzaak door de plaatselijke politie was behandeld.

En was hij, burgemeester Verborgh, niet het formele hoofd van de politie ter stede, en dus allereerst verantwoordelijk voor een formeel juiste aanpak van de gecompliceerde en ongekende moordenreeks? Bovendien, was het eerste slachtoffer, mejuffrouw Louise van Dijke, niet in het stadhuis - nota-bene in de onmiddellijke nabijheid van Verborgh's werkvertrek - vermoord? Was burgemeester Verborgh, hoewel er overigens generlei aanwijzing was, daardoor niet in een uiterst vreemde en kwetsbare positie geraakt, die hem juist had moeten dwingen formeel op het scherp van de snede te gaan?

Maar nee, hoor. Niets daarvan. Wel grote krantekoppen en dikke interviews, wijd en zijd in de regionale en landelijke pers, verlucht met foto's van Goudse moordslachtoffers en gezagsdragers, doch geen spoor van een behoorlijke informatie aan het hoger justitieel gezag, noch een gepaste onverwijlde inschakeling van de arondissementsjustitie.

Clooth van Ameronghen was kwaad over zoveel onbeholpenheid en nalatigheid, over zoveel miskenning ook van zijn positie en gezag als hoofdofficier van justitie. Hij had het ook stupide en bedenkelijk gevonden uit het verhoor van Verborgh, naar aanleiding van de moord op Louise van Dijke, te moeten lezen dat het de burgemeester was 'toegestaan' de vermoorde blondine bij haar koosnaam Linda te noemen. Als dat al zo was, had de man als ervaren bestuurder dienen te voorkomen dat zulks bij het verhoor was uitgesproken. Vandaag, op de derde dag na de eerste van de vier Goudse moorden, had hij Verborgh naar Rotterdam ontboden. Hij had de afspraak met enige venijnige opzet om 8 uur 's morgens vastgesteld - in de hoop dat burgemeester Verborgh door de ochtendspits vertraging zou oplopen en te laat op de rechtbank zou verschijnen. Daardoor zou hij de psychologische verwarring, waaraan Verborgh ten prooi moest zijn, nog kunnen versterken en de man beter kunnen uitwringen.

Clooth van Ameronghen had meer van dit soort psychologische streken en bediende zich daarvan regelmatig in zijn ambtspraktijk. Op de rechtbank waren deze maniertjes van de hoofdofficier zeer wel bekend, maar niemand kon er iets tegen ondernemen, omdat het nooit om een aanwijsbare fout ging. De hoofdofficier was nu eenmaal een machtig man in het justitiële apparaat en kon zich dat soort psychologische eigenaardigheden veroorloven. Overigens had hij zich daardoor tot de minst beminde persoonlijkheid binnen het Rotterdamse justitie-corps kunnen opwerken. Hij wist dat, maar maalde er niet om. De enige, die hem psychologisch van repliek diende, was tot nu toe Ansje Bron, een onvervalste recht-toe-recht aan Rotterdamse, die op de typekamer van de rechtbank werkte. Met verfijnde regelmaat overkwam het haar, dat zij in brieven van de hoofdofficier de eerste 'h' in 's mans achternaam vergat te typen. Wanneer Clooth van Ameronghen dat bij het tekenen van de brieven ontdekte, explodeerde hij, vermoedend dat het met opzet gebeurde. Al enkele malen had hij de cheffin van de typekamer laten opdraven, maar deze had steeds weer - met onverholen genoegen - de fout afgedekt met haar stereotype lijfspreuk 'waar gewerkt wordt, vallen spaanders'.

Ontmoedigd door dit in zijn Leidse oren griezelig taalgebruik, had de hoofdofficier de zaak dan maar weer laten zitten - in afwachting van het moment, waarop Ansje Bron met grote trefzekerheid wederom zou toeslaan.

Zeer tegen zijn gewoonte had Verborgh, als zocht hij wat menselijke steun, plaats genomen naast chauffeur Prins van de gemeentelijke dienstauto. Hij had slecht geslapen, nauwelijks ontbeten en maakte een zenuwachtige indruk. De hoofdofficier van justitie in Rotterdam had een allesbehalve vriendelijke toon aangeslagen, toen deze hem gisterenavond-laat telefonisch naar de Maasstad had ontboden voor een 'indringend gesprek', zoals Clooth van Ameronghen had aangekondigd.

Enigszins ineengedoken zittend naast Prins, overdacht burgemeester Verborgh van alle kanten zijn optreden tot dusverre in de Goudse moordzaak.

Hij had, hoewel enigermate gecompromitteerd door de moord op Louise van Dijke in zijn onmiddellijke nabijheid in het stadhuis, nijver, objectief en vol plichtsbesef - zo vond hij - de politiemachinerie in werking gezet en alle hens aan dek gebracht.

Weliswaar had hij meer dan 24 uur nodig gehad om de Rotterdamse officier van justitie in de gruwelijke gebeurtenissen te betrekken, maar deze zeker wel ernstige nalatigheid had zijns inziens geen nadelige gevolgen gehad. Hij erkende de beleidsfout, waarvoor hij als hoofd van politie verantwoordelijk was, maar probeerde haar te bagatelliseren en van zich af te praten.

Hij kon moeilijk erkennen, dat hij het stomweg had vergeten, omdat hij in zijn lange loopbaan als burgemeester nog nooit met een ernstig misdrijf in aanraking was gekomen. Bovendien, de moord op Louise van Dijke - Linda, schoot het door zijn hoofd - had hem hevig aangegrepen en in verwarring gebracht. Hij kon ook niet de ondeugende gevoelens van zich afzetten, die Linda bij hem had opgeroepen en waaraan hij voedsel had gegeven door volstrekt overbodig avondwerk ten stadhuize te verrichten. Had hij daardoor niet wat opzettelijk het eenzame gezelschap gezocht van de welgeschapen, begeerlijke uitzend-secretaresse?

Gekweld door deze gevoelens en door de heimelijke praatjes, die alom in Gouda de ronde deden, had hij niettemin zichzelf hervonden en alles in het werk gezet om een voortvarend en onbelemmerd onderzoek naar de moorden op gang te brengen.

Eén ding had hij niet gedaan, en daarom was hij nu op weg naar de hoofdofficier van justitie in Rotterdam om een verklaring te geven en, naar hij verwachtte, diens bitse terechtwijzingen in ontvangst te nemen.

Verborgh had al bedacht hoe hij zijn verklaring over de te late inschakeling van de justitie zou inkleden. Het meest aannemelijk voor zichzelf vond hij nog, dat hij zou zeggen, dat hij ervan had mogen uitgaan dat commissaris Bergsma de justitiële autoriteiten in Rotterdam onverwijld had ingelicht en bij de opsporingsaktiviteiten had betrokken. Dat was dan wel niet gebeurd, maar Verborgh kon zeggen dat de commissaris dat zou hebben moeten doen - op grond van een algemene instructie.

Welke instructie, wist Verborgh ook niet. Dat deed er nu ook niet veel toe. Desnoods kon het een mondelinge instructie zijn, als het in dit stadium maar geslikt werd. Verborgh had het er wel moeilijk mee, dat hij zo denkende, bezig was om commissaris Bergsma erin te luizen. Maar hij moest toch iets zeggen, dat minstens de schijn van geloofwaardigheid droeg? Zwak punt in de redenering was overigens, dat hij zelf zonder eerst met Bergsma te spreken, rechtstreeks met het parket in Rotterdam kontakt had opgenomen, nadat hij tot zijn schrik had gemerkt dat hij dat langer dan een dag had nagelaten.

Hij had zich letterlijk voor zijn kop geslagen, in het bewustzijn dat hijzelf fout was. Trouwens, in zijn dagelijkse gesprekken met Bergsma over het politierapport, had hij keer op keer laten weten dat de burgemeester onder alle omstandigheden hoofd van politie is en blijft, en de eerstverantwoordelijke is voor alle zaken van beleid.

Verborgh wilde dat nu allemaal vergeten en besloot het te houden op de door hem bedachte verklaring voor het gebeurde, of eigenlijk niet-gebeurde...

Hij hoopte dat jhr. mr. Clooth van Ameronghen, die hij een nare bekakte kerel vond, die verklaring nog net zou willen aanvaarden en niet op het zwakke punt zou komen. Als het zo liep in de bespreking met de hoofdofficier, dan was zijn gezicht gered, vond Verborgh, ook al liep dan Bergsma enige schade op. Dat hinderde hem wel, maar hij kon zo kort voor het einde van zijn carrière geen publieke deuk oplopen. En bovendien, Bergsma was ook niet de commissaris van politie die hij zich gewenst had. Hij vond Bergsma een eigenwijze en bazige dikdoener, die graag haantje de voorste speelde, en overliep van ambities. Het had eigenlijk wel in de aard van Bergsma gelegen om eigener beweging met justitie in Rotterdam in kontakt te treden, zonder de burgemeester die verantwoordelijkheid te laten. Verborgh vond dat zijn redenering best aardig in elkaar stak. Maar zeker van zichzelf was hij toch allerminst.

Zij waren al tien minuten onderweg naar Rotterdam, toen chauffeur Prins van de gemeentelijke dienstauto de stilte verbrak.

'Wat bent u stil, burgemeester. U bent zeker erg moe van alle verwikkelingen met die moordzaken. Het is me ook wat. De stad is er vol van. Iedereen praat erover. En nog een enkel spoor. Wie had dat nou gedacht van notaris Appel. Zou het zelfmoord geweest kunnen zijn? Dat moet je toch maar kunnen, vindt u niet burgemeester? Hoewel na de moord op zijn neef, zou je weer niet denken aan zelfmoord. Rare, duistere dingen gebeuren er in Gouda. Het lijkt wel of de onderwereld in Gouda is binnengedrongen. De mensen zijn bang geworden, hoor. Iedereen denkt, dat er nog meer moorden zullen volgen. Vooral door die geschiedenis met die stenen als eieren, die telkes opduiken. Ik denk dat u voortaan ook wel wat voorzichtigjes zult zijn met de keuze van uw uitzend-secretaresse, na het gebeurde op het stadhuis'.

Door deze laatste opmerking van Prins voelde Verborgh zich hinderlijk en gevoelig geraakt. 'Hoe bedoel je dat, Prins', vroeg hij geirriteerd. De chauffeur stotterde wat terug; hij begreep Verborgh's irritatie. 'Nee, niets burgemeester. Maar het is toch vervelend voor u, dat zoiets is gebeurd in uw nabijheid. U kunt er wel niets aan doen. Maar het feit ligt er. En u bent nu eenmaal burgemeester'.

Prins had uiteraard ook al de nodige praatjes gehoord over het gebeurde ten stadhuize en dacht daaraan wel stiekem.

'Laten we er maar niet meer over praten, burgemeester. Rust u maar wat uit, tot we in Rotterdam zijn. U hebt zoveel aan uw hoofd, deze dagen'.

'Zeg dat wel, Prins', zei Verborgh enigszins gelaten. 'In zaken als deze voel je pas hoe zwaar de verantwoordelijkheid van een burgemeester is. Geen sinecure'.

De psychologische trucjes van jhr. mr. Clooth van Ameron-ghen hadden ook dit keer weer gewerkt. Het was tien voor half negen, toen burgemeester Verborgh de werkkamer van de hoofdofficier van justitie in Rotterdam betrad.

'Zo, bent u daar, burgemeester', verwelkomde hij Verborgh wrang, die zich onmiddellijk excuseerde voor zijn late aankomst met het argument van de extra zware ochtendspits. Hij was al om kwart over zeven uit Gouda vertrokken.

'U had daarmede wellicht toch rekening kunnen houden, dacht ik, burgemeester. Mijn tijd is kostbaar, zo u weet. Zeker als er ernstige zaken aan de orde zijn, waarin al veel tijd verloren is gegaan, zoals in de Goudse moordzaak. Ik ben zeer verontrust over de gang van zaken in deze serie angstwekkende en gecompliceerde misdrijven'.

Verborgh was totaal aangeslagen door deze harde psychologische en autoritaire aanpak van de hoofdofficier. Hij voelde zich op het matje geroepen. Clooth van Ameronghen had zijn eerste doel bereikt. De burgemeester stond onder druk. Zo kon hij verder in zijn vooruitbedachte stramien.

'Gaat u zitten'. Hij wees Verborgh de stoel vóór zijn bureau en nam zelf plaats in zijn draaistoel daarachter. 'Graag zal ik van u horen, burgemeester, waarom u als hoofd van de politie te Gouda hebt nagelaten onmiddellijk na de moord op Louise van Dijke het parket van de officier van justitie in te lichten en bij het onderzoek in te schakelen. Het woord is aan u, burgemeester. Ik verwacht een sluitende verklaring voor deze essentiële tekortkoming in uw beleid'.

Verborgh, smachtend naar een klein rustgevend sigaartje, schraapte zijn keel en begon zijn verhaal.

'Nogmaals mijn excuus, mijnheer de hoofdofficier, voor mijn te late komst. Het spijt me zeer.

Ik begrijp uw verontrusting over de gebeurtenissen in Gouda en evenzeer uw ontstemming over de te late inschakeling van het Rotterdamse pakket. Ook mij zit dat hoog en ik zal u graag verklaren hoe dat heeft kunnen gebeuren'.

Omzichtig, goed zijn woorden kiezend, begon Verborgh zijn voorafbedachte verklaring voor de gemaakte beleidsfout af te leggen. Hij bemerkte, dat Clooth van Ameronghen, zijn woorden volgend, neutraal reageerde. In elk geval liet hij hem ongestoord uitpraten.

Ongeveer een kwartier was Verborgh aan het woord geweest. Toen hij zijn betoog rond had, vond hij dat het best een redelijke uiteenzetting was geweest. Enigszins enthousiast over zijn eigen verhaal bood hij onmiddellijk aan om de hoofdofficier aansluitend de meest recente ontwikkelingen in het opsporingswerk mede te delen. Hij kon dan aan het woord blijven en een verdergaand gesprek over beleidsfouten vermijden.

Maar Clooth van Ameronghen wenste zélf het verloop van het gesprek te blijven bepalen en hield het aanbod van Verborgh tot verdere informatie af.

'Dat kan nog wel aan bod komen, als daarvoor tijd overblijft', kwam hij tussenbeide.

'Ik begrijp uit uw relaas, dat uw instructies door commissaris Bergsma niet correct zijn uitgevoerd, hetgeen uw eigen verantwoordelijkheid als hoofd van politie overigens onverlet laat. Ik neem aan, dat u commissaris Bergsma daarop hebt aangesproken en de nodige controle hebt uitgeoefend?'

Een verstijvende schok ging door Verborgh heen. Daar zat de hoofdofficier midden in het zwakke punt van zijn verklaring. Elk gevoel van enthousiasme verdween spoorslags. Clooth van Ameronghen was toch een scherpzinnig man. Of was het zo maar een vraag van een geroutineerde jurist? Verborgh was heel even vertwijfeld. Zou hij echt liegen of er omheen praten?

Zijn vertwijfeling werd abrupt doorbroken door het schelle gerinkel van één van de drie telefoontoestellen op de werktafel van jhr. mr. Clooth van Ameronghen.

Met een kortaf 'ja' beantwoordde de hoofdofficier van justitie de telefoon.

'Zeer dringend voor burgemeester Verborgh van Gouda, zegt u? Ik geef u de burgemeester onmiddellijk aan de lijn; een ogenblik'. Hij veegde met de hoorn langs de mouw van zijn visgraat-colbert en overhandigde hem aan Verborgh, terwijl hij het telefoontoestel in de richting van de geplaagde ambtsdrager uit de kaasstad verplaatste. 'Voor u, zeer dringend, uit Gouda'.

Burgemeester Verborgh nam de hoorn over en aanhoorde met gestrenge blik de stem van commissaris Bergsma, die hij zoëven tot zondebok had gemaakt.

'Ja, commissaris, met Verborgh. Wat is er aan de hand, dat u mij hier in dit hoogst belangrijke gesprek stoort?' Verborgh wist, dat hij de hoofdofficier moest vleien en nu het initiatief moest proberen over te nemen. Tegelijk moest hij zijn burgemeesterlijk gezag laten blijken.

'Ernstige nieuwe ontwikkelingen in de moordenreeks, en tevens een interessant spoor in het onderzoek, zegt u. Verklaar u nader'. Verborgh luisterde aandachtig en trok een nadenkend en vastberaden gezicht.

'Mijn terugkomst is dringend nodig? Mijnheer Bergsma, ik ben onderweg. Binnen een half uur treft u mij ten stadhui-ze. Het lijkt mij correct, dat ik de hoofdofficier uitnodig onverwijld mee naar Gouda te komen om van nabij het onderzoek te volgen en zonodig over te nemen. Ik verwacht u straks, commissaris. Breng het korps intussen in volledige paraatheid'.

Langzaam en met enigszins opgelegde zelfverzekerdheid legde Verborgh de hoorn op het toestel. Hij zuchtte diep, keek op zijn horloge en stond op.

'Mijn aanwezigheid in Gouda is dringend gewenst, mijnheer de hoofdofficier. U zult mij wel willen verontschuldigen. Het spijt mij, dat wij ons gesprek niet kunnen afronden. Commissaris Bergsma meldt mij zojuist een nieuwe en hoogst-interessante ontwikkeling in het opsporingsonderzoek. Het komt mij voor, dat uw aanwezigheid in Gouda thans ook van groot belang kan zijn'. 'Er is geen tijd te verliezen', voegde burgemeester Verborgh er fijntjes en slim aan toe. Clooth van Amerongen was uit het veld geslagen door het kordate optreden van de Goudse magistraat.

'Ja, ja, ik begrijp dat uw ambtsplicht u naar Gouda roept', zei de hoofdofficier ietwat beduusd. Ik kan nu echter niet onmiddellijk weg. Om negen uur heb ik een dringende afspraak met de president van de rechtbank'.

Verborgh ving de situatie behendig op en bood aan de gemeentelijke dienstauto terug te zenden naar Rotterdam, om de hoofdofficier op te halen. Maar deze ging niet in op het aanbod. Het leek hem gepaster, dat Verborgh naar Rotterdam zou terugkeren om verslag uit te brengen.

Haastig namen de magistraten afscheid. Het ijs tussen hen was gebroken. De bitsheid van de hoofdofficier was verdwenen. Verborgh voelde zich in een glansrol. Hopelijk viel de schade voor commissaris Bergsma mee, bedacht Verborgh zich, toen hij zich naar de dienstauto spoedde.

'Volle vaart richting stadhuis, Prins', zei de burgemeester, nadat hij zich met een zucht op de gebruikelijke plaats - achterin de gemeentelijke Mercedes - had laten neerzinken. 'En geef mij commissaris Bergsma op de mobilofoon'.

Het duurde even voor Bergsma doorkwam, maar zijn nadere mededelingen waren verbijsterend en onthullend.

Ria van Plaswijk had de vorige avond eigener beweging kontakt opgenomen met Bergsma, die juist op het punt stond het donzen dekbed op te slaan om van een welverdiende rust te genieten.

Wat kregelig had hij dan ook eerst geïnformeerd of dat niet kon wachten, maar Ria had overtuigend gesnotterd en verklaard dat het 'nu of nooit was'. Ze stond erop haar geweten van bepaalde feiten te ontlasten.

'Maar je gaat niet weer een spelletje met ons spelen' had Bergsma nog gedreigd. 'Het zal thans de waarheid en niets dan de waarheid moeten worden'.

'En? En?', informeerde Verborgh gehaast, terwijl de Mercedes richting Gouda zoefde. 'Ik geloof dat de zaak zo goed als rond is', klonk het wat krakerig maar tevreden door de mobilofoon. 'Zal ik u straks alle details komen vertellen?'

'Uiteraard, man', brieste Verborgh. Wat kon die Bergsma toch simpel uit de hoek komen.

'Oh ja', kwam de commissaris nog even. 'De witte Opel, waarmee Pim den Ouden is doodgereden, is ook gevonden. Hij stond op naam van Vellinga...'

Gemeentelijk chauffeur Prins had nog nooit zoveel verkeersregels in één rit overtreden om zijn baas in de kortste keren op de Goudse Markt te kunnen afleveren. Hij voelde zich in dienst van Sherlock Holmes. Vanzelfsprekend had hij zorgvuldig meegeluisterd naar het mobilofoongesprek, en hij achtte thans alle termen aanwezig om met plankgas over de Rijksweg te scheuren. Verborgh, die er altijd op stond dat Prins zich correct aan de snelheidsgrens hield, beleefde er nu zelfs schik aan dat Prins alles uit de gemeentelijke Mercedes perste.

Vóór hij het bordes van het stadhuis opstormde, gaf hij de chauffeur dan ook een van die zeldzame schouderklopjes, waarmee ondergeschikten in hun sas plegen te zijn.

Verborgh snelde vervolgens zijn werkkamer binnen, waar de hoofdbode zijn eerste kopje koffie van die dag achter hem aandroeg. Hij plofte neer in zijn stoel en leunde achterover. Boven zijn kalende hoofd prijkte, in de rugleuning van zijn ambtszetel, het wapen van Gouda, met de spreuk 'per aspera ad astra'. Nimmer tevoren was dit beeld meer toepasselijk.

Bij de koffie stak Verborgh zijn eerste sigaartje van die dag op, om even te kunnen genieten van het moment. Terwijl hij zat uit te puffen van de enerverende belevenissen tot dusverre op deze nog jonge werkdag, viel zijn oog op een witte enveloppe die uit een stapel spoedstukken stak. Hij boog zich voorover om de enveloppe netjes in het gareel terug te stoppen ('alles op z'n tijd'), toen hij plotseling de in koeieletters geschreven mededeling 'Persoonlijk in Handen' ontwaarde. Hm, wellicht een relevant stuk...

Alsof hij iets gewichtigs vermoedde, scheurde Verborgh de enveloppe wijd open, hoewel hij gebruikelijk zijn post opensneed met de zilveren brievenopener, die hem bij zijn 25-jarig ambtsjubileum ten geschenke was gegeven. Hij ontvouwde de inhoud van de enveloppe, die bestond uit enkele velletjes getypte tekst. Het leek, grafisch gezien, wel kopij voor een krantenartikel.

Bovenop was een klein memo'tje vastgeniet. In de rechterbovenhoek daarvan stond gedrukt: Pim den Ouden, freelance journalist, lid NVJ.

'Geachte burgemeester, graag uw reactie op dit artikel', had Den Ouden op het memo geschreven.

Verborgh was onthutst. Die journalist was toch al geruime tijd dood? Dit spoedstuk moest hier dus al een poosje hebben gelegen.

Dit leek hem toch geen correcte gang van zaken. Misschien zaten er nog wel meer saillante stukken tussen.

Burgemeester Verborgh zakte terug in zijn zetel. Dat verhaal van Den Ouden had natuurlijk óók met die moorden te maken. Kon er ook nog wel bij. Enfin, er kwam nu toch duidelijk schot in de zaak...

Ton van Ruiten