HOOFDSTUK 4

Kleine Pim den Ouden, een hard werkend maar niet opvallend getalenteerd freelance-journalist, slenterde nadenkend door het Van Bergen IJzendoornpark. Hij genoot van het vriendelijke zonnetje en keek met welgevallen naar de keurig door de gemeentelijke plantsoendienst onderhouden parken.

Het kostte hem bijna moeite zijn gedachten te ordenen; er was immers zoveel waar hij de laatste tijd achter was gekomen. Het was allemaal begonnen na die toevalstreffer tijdens de Nieuwjaarsreceptie van burgemeester en wethouders -vanzelfsprekend in het met kaarsen verlichte stadhuis.

Ook die avond hadden weer vele plaatselijke politici en ambtelijke grootheden om hem, Pim den Ouden, heen gezworven... als honden die best een stukje van hem toegeworpen wilden krijgen om hun honger naar publiciteit een beetje te stillen.

Tussen het onophoudelijke gebla-bla door had hij toch één interessant gesprek opgevangen. Misschien was het niet zo gepast geweest om anderen af te luisteren. Maar ja, dan moesten die politici en ambtenaren maar geen zogenaamde geheimen aan elkaar doorvertellen als het niet veel meer was dan wat roddelpraat. Weer zag hij dat parmantige dikke mannetje voor zich: de niet geheel onvriendelijke ambtenaar van Openbare Werken, die vele moeilijke zaken zou hebben opgelost, uiteraard met een volkomen voorbijgaan aan de menselijke aspecten. In de top van het bestuurlijke apparaat werd er driftig gefluisterd dat hij het zou zijn geweest, die gegevens over het 'gat van Bloemendaal' - de miljoenentekorten op de exploitatie van Gouda's nieuwe stadswijk - zou hebben laten uitlekken. Wat er ook van waar zij, bekend was dat de man politieke ambities koesterde.

Pim had zich tijdens de receptie zó opgesteld, dat hij het gemeenteraadslid dat bij hem in het gevlij wilde komen, rustig kon laten kletsen (zonder te laten merken niet of nauwelijks geïnteresseerd te zijn in een heli-haven voor Gouda) en tóch alles kon verstaan wat het ambtenaartje rondbazuinde over stadsvernieuwing, speculaties, erfpachtkwesties en het onder druk zetten van het college van B en W.

Nu en dan vielen er namen van ondernemers, die Pim maar wat bekend in de oren klonken. Namen, die ook in de landelijke pers werden genoemd. En dan doorgaans in verband met niet altijd even frisse zaken, waarmee overheidsgelden waren gemoeid. Toen klonken er - bijna fluisterend -opeens ook namen van enkele, je mag wel zeggen, zéér bekende Gouwenaars. Heel duidelijk verstond Pim de namen van burgemeester Verborgh, notaris Appel en de een of andere kandidaat-notaris, die uitstekend als boodschappenjongen zou kunnen worden gebruikt.

Pim had nieuws geroken, nieuws dat ongetwijfeld de nationale pers zou halen. Nieuws, dat hij, Pim den Ouden, in de kaasstad had gegaard. Bijna haastig had hij de receptie verlaten om zo snel mogelijk zijn notities vast te leggen. De ervaring had hem geleerd niet direct de hele 'story' te willen uitschrijven; eerst wat relaxen, alles laten bezinken, en gewoon iets heel anders doen.

Aangezien Tine die avond niet thuis was geweest - ze moest naar een vriendin in Rotterdam of zo - had Pim rap zijn vriendin Linda gebeld om zich in haar armen fijn te kunnen uitleven.

Mijn God, waarom was nu juist die vrouw vermoord...

Hadden ze dit karwei nog maar samen kunnen klaren... Die avond hadden Pim en Linda uitvoerig gefantaseerd over een toekomst die niet ver meer leek. Hij, dankzij de onthullingen, een bekend journalist, die zo bij elke krant in vaste dienst terecht kon, zou zich laten scheiden van Tine om de rest van zijn leven te kunnen doorbrengen in de beschutting van Linda's warme boezem.

Pim ging zitten op een bankje en dacht na over alles wat er in de weken na die roemruchte receptie was voorgevallen. Het was hard werken geweest: - spitten en nog eens spitten om gegevens te verzamelen over de burgemeester, enkele ambtenaren, de notaris en nog vele anderen. Na verloop van enige tijd was hem opgevallen dat zoveel lijnen elkaar kruisten. Zo had hij gemerkt dat de burgemeester, in een vroegere betrekking, betrokken was geweest bij het verstrekken van bouwvergunningen. Na een grondig onderzoek door inspecteurs van Volkshuisvesting had de toenmalige minister nogal wat bezwaren gemaakt... Maar na handig manipuleren was de hele affaire in de doofpot gestopt, en was de buitenwereld in onwetendheid gelaten. Ook was Pim erachter gekomen dat de burgemeester opvallend veel vrienden in de bouwwereld en beleggings- en verzekeringsmaatschappijen had. En dan had je die Appel. De joviale, vertrouwenwekkende kerel, die voor iedereen klaar stond en geen probleem uit de weg ging-

Eigenlijk was Pim zich rot geschrokken toen hij gaandeweg had geconstateerd waarschijnlijk een serie reportages te moeten schrijven over de grootste Goudse zwendel van de na-oorlogse jaren. Hij had zich verbaasd over de draad, die kennelijk liep van de ambtenaar van Openbare Werken (die overigens onder de naam Korenbloesem door het leven moest), via de kandidaat-notaris naar notaris Appel. Het laatste greintje sympathie dat Pim nog had kunnen opbrengen voor deze notabelen in het Goudse was definitief Verdwenen - zeker na die afschuwelijke moordpartij op Linda, zijn Linda...

Pim zuchtte diep en liep verder, richting station. Wat had dat vrouwtje hem waardevolle informatie toegespeeld... informatie, die zij geraffineerd slinks had verzameld tijdens de feestavonden bij Appel en haar werk bij Verborgh. Linda... passé...

Maar hij zou op zijn eigen, journalistieke, wijze wraak nemen op degene achter deze laffe moord. De artikelenserie, die hij aan het papier zou toevertrouwen, moest een monument worden - een monument voor Linda, voor haar eer en glorie.

Ferm stapte Pim voorbij het busstation, dan door de tunnel naar het Albert Plesmanplein, waar hij werd getroffen door een felle schittering op de lak van een passerende auto. Die schittering deed hem plotseling denken aan de glans van de marmeren stenen, die in een bakje in Tine's winkel aan de Haven te koop lagen.

Pim hield niet van die gladde dode dingen. Hij huiverde en keek om zich heen; even had hij het gevoel dat er een kille hand om zijn hals werd gelegd. Stond hij op het punt dingen te gaan zien, die er niet waren?

Dan vermande hij zich. Niemand kon weten dat Linda voor hem had gewerkt. Hooguit Tine..., maar die had toch geen belangstelling voor hem. In haar wereld was geen plaats meer voor dat 'opschepperige broodschrijvertje, dat nooit met iets goeds was thuisgekomen', zoals ze zich ooit 'ns had laten ontvallen. Pim wist heel goed hoe Tine over hem dacht. Maar in plaats van te proberen haar liefde - die ze ooit werkelijk voor hem had gekoesterd - te herwinnen, had hij troost gezocht èn gevonden bij Linda.

Al dat gezeur had geen zin meer. Linda was dood, morsdood, en hij, Pim, stond op het punt het verhaal van zijn leven te gaan schrijven. Er was geen enkele reden om zich nu, zó dicht bij de eindstreep van de wijs te laten brengen.

Man, wat scheen dat zonnetje lekker, bijna inspirerend. 'Weet je wat', dacht Pim, hij zou eerst een drankje drinken bij zijn Burgvlietvrienden op de Bloemendaalseweg, die daar een prachtige en fors-gesubsidieerde boerderij - compleet met groot atelier - bewoonden.

Het oppervlakkige gekeuvel deed hem goed, zó goed, dat hij na een uurtje al weer afscheid nam van zijn kunstvrienden en zich naar huis repte. Hij voelde het: hij was helemaal klaar om de sluiers weg te trekken en alle vraagtekens te veranderen in uitroeptekens.

Thuisgekomen schonk Pim zich nog een forse borrel in, trok het telefoonsnoer uit het kontakt en verdween in zijn werkkamer. Even later verbrak het geratel van zijn schrijfmachine de stilte in het oude grachtenhuis. Tine was bij een vriendin en zou nog wel even wegblijven. En intussen zou hij, Pim den Ouden, van beroep freelance-journalist, geschiedenis gaan maken met zijn reportageserie die Gouda zou doen trillen op zijn grondvesten.

De klok op de Sint Jan verkondigde galmend dat het drie uur in de ochtend was, toen hij de laatste punt typte. Nog geen kwartier later lag kleine Pim in bed, snurkend, maar te vermoeid om te dromen van de roem die hem zou wachten.

Met een barstende koppijn was hij de volgende dag zo tegen het middaguur wakker geworden. Het regende en Pim overwoog of hij die dag - hij had nooit veel onderscheid gemaakt tussen werk- feest- en zondagen - balend in bed zou doorbrengen of zou proberen de hoofdredacteur van de Goudsche Courant te pakken te krijgen. De hamvraag was immers of zijn verhaal - hij kon het bundeltje papier vanuit zijn bed zien liggen - 'plaatsbaar' was. Wie weet dorst de man, een keurig Lions-lid met status - villa en dure auto - het niet eens aan om zijn onthullingen te publiceren.

Stel je voor - al dat graafwerk voor niets. Pim kreunde bij voorbaat. Dan hoorde hij gestommel op de trap: Tine, schoot het door hem heen. Hij had zich koud omgedraaid, voorwendend nog in diepe rust te zijn, of hij hoorde haar al sarcastisch zeggen: 'Doe niet zo belachelijk en kom uit je nest'.

Pim deed nog een poging net te doen alsof hij wakker schrok, maar hij kon die moeite wel laten, want Tine gunde hem geen blik en schoof - ondanks de kletterende regen - het raam wagenwijd open.

'Het stinkt hier afgrijselijk', stelde ze vast. Dan gleden haar ogen, eerst nauwelijks geïnteresseerd, over de volgetyp-te vellen.

'Verdomme', vloekte Pim, 'kijk uit alles wordt nat'. Met een sprong stond hij op de houten vloer en griste de vellen van tafel.

'Het verhaal van je leven, jongen?' informeerde ze pesterig-

'Daar zou je best eens gelijk in kunnen hebben', gromde Pim, 'Een moord en een bouwschandaal zijn tenslotte niet niks'...

Het ontging hem hoe ze plotseling verstijfde en haar adem inhield.

'Mag ik 'ns lezen?', vroeg ze een stuk vriendelijker.

'Om de dooie dood niet', klonk het antwoord. 'Wie weet klets je alles door aan die lekkere vriendjes van je...'.

Hij snoof, bijna verachtelijk, pakte een envelop en stopte daar vier vellen papier in. 'Zo', mompelde hij gedecideerd, 'een kopietje voor de burgervader is nooit weg. Mag-ie als eerste kennisnemen van het resultaat van mijn speurwerk. Doe me 'n lol en ga wat koffie zetten'.

Tine aarzelde even, maar draaide zich toen om en verliet de kamer, alsof ze besefte haar tijd te moeten afwachten. Het was nog te vroeg.

Rond vier uur besloot Pim zijn 'bom' te droppen op het stadhuis. Hij verliet de woning aan de Haven en stak zijn handen diep in de zakken. Verrek, wat voelde hij daar voor een wonderlijke gladde steen... Op de hoek van de Lange Groenendaal bleef hij staan en bekeek het voorwerp, waarop 'n één was getekend. Net zo'n steen als in Tine's winkel. Maar daar stonden geen cijfers op...

Hij haalde de schouders op en liep snel door, richting Markt, om de envelop op het stadhuis af te geven.

'Goeiemiddag', meldde hij zich een tikkeltje joviaal bij de bode, die hem wel met iets van herkenning, maar voor het overige vreugdeloos aankeek.

Wat had meneer? Een spoedstuk voor de burgemeester?

Uitgeblust pakte de bode de envelop aan en gaapte verveeld bij Pim's mededeling dat het van 'van het grootste belang' was dat Verbongh zo spoedig mogelijk kennis nam van de inhoud. Dat zeiden ze allemaal. Hij knikte afwezig toen Pim - dat was toch die gesjeesde journalist? - weer in de hal verdween.

De envelop waarop met koeieletters 'persoonlijk in handen' stond geschreven, werd door de bode onder een angstig hoge stapel geschoven. 'Dat kan nog wel effe aanlopen', grinnikte de bode, zich bewust van zijn machtspositie. 'Misschien wel weken'.

Op dat moment had Pim al bijna zijn stamkroeg bereikt. Het grappige mannetje in het verkeerslicht op de oversteekplaats was toch echt nog groen, toen de witte Opel in volle vaart op de kleine Pim afstormde...

Jan van Dijk