HOOFDSTUK 3


Hoofdinspecteur Loddermans zat ermee. Commissaris Bergsma was weg. Ontboden naar Den Haag. De dood van notaris Appel had het ministerie van Justitie kennelijk opgeschrikt. Dat notarissen kunnen sterven was ook daar bekend. Maar gewend was men er niet aan. Het notariaat is een rustig beroep en men gaat daar niet in ten onder. Sterven doen alleen oud-notarissen, als ze na hun zeventigste nog wat jaren van hun pensioen en spaargelden hebben genoten. Wanneer een notaris tóch, en dan onder onduidelijke omstandigheden, het loodje legt ontstaat op het ministerie beroering.

Was het zelfmoord? En waarom dan? Was er soms fraude gepleegd? Was het moord, en wat zou daar ooit achter kunnen steken? En dat allemaal in het rustige Gouda...

Afijn, de commissaris mocht het de heren in Den Haag komen uitleggen. Véél uit te leggen was er jammer genoeg niet. De politie was in de afgelopen twee dagen geen stap verder gekomen. De commissaris kon het ook eigenlijk helemaal niet aan, peinsde Loddermans spijtig. Bruut optreden, ja -dat lukte hem wel. Grof schelden ook. En instructies geven of beleidslijnen uitstippelen. Maar een recherchezaak behoorlijk aanpakken? Loddermans zag het commissaris Bergsma niet doen.

De afgelopen dagen had hij alleen maar zitten kletsen, in plaats van rustig te denken en informatie te verzamelen. De commissaris was een bestuurder geworden, een soort apparaatsleider, die voor de kontakten naar buiten moest zorgen en met de burgemeester praten. In verkeerscommissies van de gemeenteraad toelichtingen gaf en aan de officier van justitie rapporten mocht uitbrengen - die anderen voor hem hadden geschreven. Hij was een van die managers, waar dit land stikvol mee zit - een vlo in de pels van de werkers.

Maar zélf een onderzoek leiden? Daar had Bergsma de beroepstraining niet voor. Vroeger misschien nog wel. Maar hij had het recherchevak niet bijgehouden en wist niets van de steeds verder verfijnde methoden, die in zwang waren gekomen. Dacht nog steeds dat je een verdachte moest uitbulderen en bedreigen om informatie los te krijgen.

Maar de zaak aan hem, Loddermans, overgedragen? Nee hoor, dat had Bergsma niet willen doen. Loddermans mocht eraan verder werken, maar de commissaris moest van stap tot stap op de hoogte worden gehouden. Nou goed, Loddermans zou wel zien. Het was een interessante affaire, al zag hij er momenteel werkelijk nog geen gat in.

Met wat stukken voor zich bedacht hij, dat hij in de allereerste plaats wel eens zou willen weten wie er na de moord op die Linda van Dijke het politiebureau had gebeld.

Was het de dader geweest? En waaróm zou hij, of was het 'n zij, dan hebben gebeld? Wat kon de dader ermee winnen - spoedige ontdekking, maar kon hij daarmee iets opschieten? Of wilde de dader misschien de verdenking op iemand anders laten vallen?

Dan moest hij de burgemeester verdacht hebben willen maken. Maar de opbeller kon net zo goed niet de dader zijn geweest, een bode bijvoorbeeld, of een werkster. Alleen, er was op het moment van de telefonische melding aan de politie geen levende ziel in het stadhuis geweest - behalve de burgemeester, had de agent gezegd.

En hoe was die agent ook al weer binnengekomen? Loddermans sloeg de map maar weer eens open en viste het rapportje van de agent eruit. 'O ja, de stadhuisdeur had open gestaan, op een kier'. Dat had de agent verbaasd. Allicht, op dat uur van de avond, terwijl er op de Markt altijd wel wat geteisem rondsnuffelde. Was er soms iemand het stadhuis uitgegaan? Maar dan had die Ria van Plaswijk toch iets moeten zien. Als vriendin stond ze notabene bij de fietsenstalling op de vermoorde te wachten...

Resoluut pakte Loddermans de telefoon. 'Met de centrale', zei een lieve stem. Dat was de eerste telefoniste, een oude getrouwe, die ondanks haar blindheid en kreupele voeten de beste was, die ze zich op het bureau konden wensen. Haar zachte, ietwat bedeesde toon deed het altijd prima bij het publiek. Het gaf de mensen de indruk dat ze met het welzijnswerk verbonden waren. Zelfs hijgers en dronken schelders werden er stil van.

Loddermans grinnikte even: 'De politie, je beste kameraad'. Ja, ja. Als dat je beste kameraad moest voorstellen had je wel wat te klagen over het leven. Het was goed voor de beeldvorming over de politie, zo'n aardige stem achter de centrale , zeiden ze. Hij had het altijd verneukerij gevonden. Het korps kwam immers heel anders op het publiek over, vooral als hij dacht aan de frisse jongens van de straatdienst. Wat zag hij daar tegenwoordig toch bótte koppen onder - ook bij de meiden, ondanks de Mavo die ze moesten hebben gehad.

'Ja, inspecteur. Wat kan ik voor u doen', herhaalde de telefoonstem. Hij vroeg haar te proberen Ria van Plaswijk te bereiken en gaf het adres van het kamerverhuurbedrijf van doodbidderszaak Bonkes.

Het antwoord kwam snel. Ria stond onder de douche, maar zou gauw terugbellen.

Loddermans bladerde verder in het dossier. Hij nam het verslag van het verhoor van de burgemeester er tussenuit. Nauwelijks een half kantje. De commissaris had het geciteerd. Veel stond er niet in. Had de burgemeester weinig te vertellen gehad, of had Bergsma hem niet veel durven vragen?

Voor Loddermans stond de burgemeester in elk geval boven verdenking. Hij was immers niet zo'n slimmerd? De eerste man in Gouda te zijn was méér dan hij als jongen ooit had gedroomd - dat stond wel vast. Die eer zou hij voor geen vrouw en geen geld in gevaar brengen. Loddermans had vaak medelijden met burgemeester Verborgh. Er werden altijd grappen over hem gemaakt; hij werd niet serieus genomen, en men had geen hoge pet van hem op. Het was de vloek van dit plattelandsstadje dat niemand er ooit iets goed kon doen, waardoor dus iedereen maar het liefst niets deed...

Had hij niet eens gelezen dat het aan de bestuurlijke knulligheid in Gouda te danken was, dat de stad nog haar zeventiende eeuwse stratenplan had behouden? De mensen mochten er aardig zijn - en dat was ontegenzeggelijk waar - het was de ontzettende aardigheid van een kudde slome ezels: altijd op elkaar aangewezen, altijd voortsjokkend.

'Gelukkig heb ik nog wat aantrekkelijke sollicitaties lopen', bedacht Loddermans tevreden. Maar de burgemeester was naar Gouda gekomen om zijn carriere te beëindigen. Ondanks alle gekanker was het een beste man met een gouden hart. Een beetje uit de oude doos, met een ouderwetse- stijl die ook precies bij het provinciale karakter van het stadje paste. Er zat geen kwaad in bij Verborgh, wat zwakheden alleen. Hij was voor alle karretjes in te spannen, die publiciteit beloofden, was in gezelschap te loslippig, en had teveel ontzag voor rijke mensen.

Met die paar oude, even deftige als versufte, families die Gouda nog rijk was had de burgemeester geen kontakt. Wél met de nieuwe rijkdom: mensen van bescheiden afkomst, die op een meestal niet zo nette manier hun kapitaaltjes hadden bijeengetriefeld en nu tot hun verbazing merkten dat zij tóch niet in aanzien stonden. Zo goed als zij waren geslaagd in hun 'struggle for money', zo grandioos mislukten ze in hun 'struggle for high life'. In hun gezelschap voelde Verborgh zich iets té goed thuis, vond Loddermans. Het was eigenlijk niet helemaal in de haak. Maar ja, als de man zich daar nou lekker bij voelde...

Klop, klop - klonk het op de deur van zijn werkkamer, op de eerste etage van het politiebureau op de Houtmansgracht. 'Of een dame van Plaswijk naar binnen mocht'. 'Hé', dacht de hoofdinspecteur aangenaam verrast. 'Ze had dus niet teruggebeld, maar ze was hoogstpersoonlijk gekomen. Misschien dat dit gesprek wat meer duidelijkheid zou brengen.'

Ria van Plaswijk had er goed de pest in. Ze was nu al twee dagen lang door iedereen uitgehoord over Linda's dood -want het nieuws was als een lopend vuurtje de stad door gegaan, al had de Goudsche Courant volstaan met een sober opgemaakt artikel.

In heb begin was die belangstelling van mensen om haar heen wel fijn geweest. Ze kon tenminste haar gevoelens afreageren, maar nu was ze het spuugzat. Haar overleden vriendin Linda had kennelijk allerlei dingen uitgespookt en haar niet in vertrouwen genomen. Daar was ze behoorlijk boos over. Ze had gedacht dat ze elkaar altijd alles vertelden, en dat bleek mooi niet waar te zijn geweest.

Ach, ze had natuurlijk wel geweten dat Linda dingen buiten haar om deed. Allicht. Tenslotte vertelde zij haar ook niet alles precies. Stel je voor, ze bloosde er bijna van, dat ze alle geintjes zou opbiechten die ze uithaalde. Dat vertelde ze liever aan niemand.

Maar Linda had wel geweten dat ze het nu en dan goed bont maakte, en ze had ook eens foto's laten zien.

Van de zaakjes, waar Linda blijkbaar mee had zitten knoeien, en waarin ze kennelijk geleidelijk aan steeds meer betrokken was geraakt, wist ze echter niets af. Alleen dat met notaris Appel, wiens lijk bungelend aan een mast achter zijn Reeuwijkse villa was gevonden, daar had Linda het wel eens over gehad.

Op één van Appel's intieme party's had haar vriendin een soort privé life-show voor hem gegeven. Daar waren geen gasten bij geweest, alleen Appel. Linda had zichzelf, voor hem staande, moeten bevredigen - terwijl hij naar haar keek. Appel kon zélf niets meer - kreunen en zuchten ja, alleen klaarkomen lukte niet, de ouwe zak.

Hoe lang die vreemde relatie tussen Linda en de notaris precies had geduurd wist ze niet - dat had haar vriendin haar niet verteld. Wél had ze sterk de indruk dat Linda niet de pest aan Appel had gehad - zeker omdat hij vriendelijk en royaal met geld was. 'Appel is een aardige engerd', had ze eens openhartig verteld, en die beschrijving gaf hun verhouding in feite haarscherp weer.

Haar afdwalende gedachten werden ruw verstoord door de komst van een agent, die haar op de bank in de gang van het bureau kwam vertellen dat hoofdinspecteur Loddermans haar verwachtte.

Onbevreesd stapte ze de kamer van Loddermans binnen.

'Dag, mevrouw van Plaswijk'. Loddermans stak haar een hand toe. Wat nerveus groette ze terug en ging zitten. 'Zegt u alstublieft Ria', vroeg ze zacht.

'Nou', dacht Loddermans, 'dat doe ik lekker niet. Ze blijft voor mij mevrouw - dat schept afstand en gelijkwaardigheid en bevordert de zakelijke sfeer. Geen vertrouwelijkheid of vriendschapskomedie, zoals dat vandaag de dag de mode is'.

'U hebt niet teruggebeld, maar bent zelf gekomen, mevrouw?'

'Ja, er was post voor Linda en ik dacht dat het maar beter was om u die te brengen'. Ze legde twee enveloppen op zijn bureau. 'Bedankt', zei Loddermans en legde ze opzij.

'Opent u ze niet?'

'Nee, daar moet ik nog over nadenken. Tenslotte is het mijn post niet.'

'Had ik ze dan niet moeten brengen?'

'Jawel, hoor. Maar ik denk dat ik ze pas later open maak'.

'Oh'. Ria van Plaswijk ging eens verzitten op de ongemakkelijke kantoorstoel.

'Mevrouw van Plaswijk', opende hoofdinspecteur Loddermans opnieuw het gesprek. 'Ik ben erg benieuwd naar een paar dingen, en daarom belde ik u. Mag ik u een paar vragen stellen?'

Ria vond het best. Ze had al zoveel antwoorden moeten geven; dit zou er nog wel bij kunnen.

'Wat denkt u eigenlijk van deze zaak? Het gaat om een huisgenote van u, met wie u veel omging. Wat zit er allemaal achter - weet of vermoedt u iets?'

Met half toegeknepen ogen nam Ria het beeld van de tegenover haar zittende hoofdinspecteur in zich op. 'Het is een keurige man', dacht ze. Niet dat het haar type was, o jee, nee. Maar hij leek gemoedelijk en gezellig. Getrouwd, waarschijnlijk. 's Zondags uit rijden naar het strand, een beetje 'n zekere. Geen stuk, zoals dat heet. Maar wel betrouwbaar, en dat had ook zijn voordelen. Want die snelle jongens, met wie zij omging, hadden wel veel lol maar toch ook iets gluiperigs - een beetje plakkerig en louche. En een behoorlijk gesprek kon je nooit met ze hebben; het moest altijd de schuine kant op.

Loddermans leek haar meer een type voor de leunstoel, bij wie je op schoot wilde zitten om te luisteren naar zijn lange en uitvoerige verhalen. Ze wilde hem best alles vertellen wat hij vroeg - veel wist ze toch niet.

'Ik heb van allerlei dingen bemerkt', begon ze.

'Telefoontjes, brieven en praatjes van kennissen. Maar ik weet er het fijne niet van. Linda had het de laatste tijd steeds drukker. Ze belde veel vaker en was dikwijls weg. Maar wat ze nou precies allemaal deed? Ik was er ook niet zo nieuwsgierig naar, want al woonden we bij elkaar - we hadden toch ieder ons eigen leven'.

"Met wat voor 'n soort mensen ging ze om?'

'Nou, soms gewoon met vrienden en vriendinnen. Ze kende ook veel mensen die op zaken uit waren, en daar was ze altijd zenuwachtig over. Het waren mensen uit de bouw. Veel makelaars ja, en ook jongens uit de aannemerij en van die projectfirma's. Linda was aanvankelijk erg met ze ingenomen. Later werd dat enthousiasme wat minder, en zei ze vaak dat die lui meer op "gangsters" leken, dan op gewone zakenmensen. Ze hadden altijd wat met elkaar te konkelfoezen, zei ze ook'.

Even haperde Ria. Moest ze Loddermans ook vertellen dat haar overleden vriendin, vooral de afgelopen maanden, steeds slechter sliep en soms nauwelijks de slaap kon vatten? Moest ze de hoofdinspecteur laten weten hoe ze zélf was geschrokken, toen Linda in een nachtmerrie gesmoord had liggen schreeuwen - zó hard, dat ze in een aangrenzende slaapkamer er wakker van was geworden. Op de gang had ze precies kunnen verstaan wat Linda had geroepen: 'Einstein, Einstein'. Toen ze de volgende morgen voorzichtig een opmerking in die richting had gemaakt, reageerde Linda heel verbaasd en zei dat die naam 'beslist nergens op sloeg'; er was alleen sprake van een vervelende droom.

'Mijn vriendin vertelde vaak dat in Gouda alles en iedereen corrupt was', vervolgde Ria van Plaswijk haar verhaal, tot de conclusie komend dat de 'Einstein'-droom maar beter achterwege kon blijven, want wat moest zo'n hoofdinspecteur er nu mee aan? 'Alles was corrupt. Op het stadhuis kun je gedaan krijgen wat je wilt - als je maar weet hoe je het moet aanpakken, zo wist Linda me te vertellen. Zelf hoorde ik op de feetjes bij notaris Appel ook de gekste dingen. Als je bijvoorbeeld een vergunning nodig had om een huis tot kantoor te verbouwen, dan kreeg je die binnen een week. Als je er wel voor zorgde dat het huis van de ambtenaar, die erbij betrokken was, opnieuw werd geschilderd...

Je kon ook heel goedkoop grond van de gemeente kopen, als je er in de persoonlijke sfeer wat voor terug deed. En iemand van de firma Batho hoorde ik eens zeggen dat je "die armoedzaaiers van het stadhuis met hun truttebollige vrouwen een leuk vliegreisje moest aanbieden - dan aten ze uit je hand"...'

Loddermans kende het soort verhalen als waarover Ria sprak. Ze doken hoe langer hoe vaker op. Het ging nu wat slechter in de bouwwereld en dus begon de onderlinge concurrentie weer de kop op te steken. Eerst was het alle handen op één buik geweest - er was voor iedereen zat te halen. Maar nu werden de heren bouwers onderling venijniger, want ze moesten er harder tegen aan om hun ruige leventjes te kunnen blijven bekostigen. Dus waren ze bereid elkaar af te maken.

Dat ze met het ventileren van verdachtmakingen tegen elkaar ook hun eigen ruiten zouden ingooien, hadden ze kennelijk niet door. Maar ja, geldratten zijn meestal alleen maar slim, niet intelligent.

Dat soort corruptie-verhalen moest overigens wel uit de kring zélf komen. Want hoe zou anders het 'Goudse Trompettertje', het alternatieve stadsblad, eraan kunnen komen? Ze hadden heel wat van die verhalen gepubliceerd. Dat kon nooit eigen nieuwsgaring zijn; ze werden gegarandeerd getipt uit het besloten kringetje van aannemers en bouwers.

'Gadverdamme', dacht Loddermans met enige weerzin. 'Wat een zooitje is het toch telkens weer. De politie mag krakers uit woningen halen - jonge mensen, die geen huis kunnen krijgen - opdat het dieventuig dat de woningnood zit uit te buiten, de huizen weer vrij kan verkopen voor drie tot vier keer de werkelijke prijs. Zoals die lui, samen met de gemeente, de Goudse binnenstad hadden verziekt... Bovendien stonden alle stoepen buiten de winkelstraten vol met de auto's van de winkeliers en hun klanten, die er 's avonds mee naar hun huizen in Reeuwijk of Bloemendaal reden, nadat ze eerst nog hun auto-asbakjes op de stoep hadden geleegd.

En alle binnenstadbewoners maar flink méébetalen, om de tekorten op de dure buitenwijken te dekken. En de gemeentepolitici maar steeds praten over 'bewoning van de binnenstad', terwijl al hun handelen erop was gericht de bewoners uit het centrum te jagen, en de zaken er in. 'Politiek is nog erger dan politie'. Maar ja, hij dwaalde af. Er waren twee moorden gepleegd, en die moesten worden opgelost, liefst snél ook. Hij moest zich bij de zaak houden.

'Hebt u soms vermoedens wie Linda kan hebben vermoord en waarom?' herhaalde Loddermans. 'U zult er allicht over hebben nagedacht...'

Dat had Ria genoeg, maar het waren allemaal wilde verzinsels geweest; de burgemeester zou het hebben gedaan, omdat Linda niet met hem naar bed wilde, en dreigde het nieuws aan de grote klok te hangen. Of een bode van het stadhuis was wild geworden. Of er was een Marokkaan binnengeslopen, tuk op die mooie jonge blonde vrouw... Nee, het was allemaal onzin, wat ze in haar hoofd had gehaald.

'Ik weet het echt niet, inspecteur. Maar als het iets te maken heeft met het soort mensen, over wie ik het net had, dan moet het wel iemand van de gemeente zijn geweest. Al die anderen zagen Linda zo vaak en konden haar zo gemakkelijk ergens mee naar toe nemen, dat ze heus niet zo dom zouden zijn om het stadhuis binnen te sluipen - met alle risico's van dien.'

'Nee, nee', dacht Loddermans. 'Maar Linda had zélf iemand kunnen meenemen, het stadhuis in. Ze had dan altijd kunnen zeggen dat het een kennis was, die ze liever in haar kantoortje dan buiten op haar liet wachten. Bovendien, het had er alle schijn van dat er belangrijke stukken uit het persoonlijk archief van de burgemeester waren verdwenen, aldus had Gouda's eerste burger zélf in zijn gesprek met de commissaris verteld. En een gemeente-ambtenaar hoefde geen moord te plegen om die bewuste stukken uit de kast te lichten'. Nee hoor, het leek Loddermans toe dat de dader juist wèl iemand van buiten moest zijn.

'Mevrouw, toen u buiten op Linda stond te wachten, heeft u toen mensen het stadhuis zien in- of uitgaan?'

'Ik kwam pas tegen half elf op de Markt aan, want Linda had gezegd dat ze rond die tijd klaar zou zijn. Ik wachtte opzij van het stadhuis, bij de fietsenstalling. En toen ik er net stond, kwam kleine Pim eraan. Ik heb zeker een half uur met hem staan praten. Zo nu en dan keek ik wel naar de voordeur, maar ik heb niemand gezien. Trouwens, de buitenlantaarn op het stadhuis-bordes was niet eens aan, dus je kon al heel moeilijk iets zien'.

'Wie is kleine Pim nou weer?', vroeg Loddermans ge-ergerd. Hoe verder zijn onderzoek verliep, hoe onoverzichtelijker het leek te worden.

'Goh, kent u die niet? Iedereen kent hem toch? Pim en Tine van de Haven. Tine is die blonde vrouw met dat antiekwinkeltje. En Pim doet iets in de reclame of bij de krant'. Over kleine Pim wist ze wel duizend verhalen: dat kleine driftkikkertje dat altijd zo nijdig werd als iemand naar zijn vrouw keek en dan zélf met ieder meisje aanpapte, al wist ze niet of hij ze ook echt versierde. Linda had ook een zwak voor 'm...'

Het zei Loddermans niets. Een spoor leek het hem niet. 'Laat maar lopen', dacht hij. 'Als je op alle vriendschappen van die Linda moest ingaan, werd het procesverbaal een boekwerk. Dit gesprek had hem niets wijzer gemaakt. Allebei die meisjes, Ria zowel als Linda, waren kennelijk 'losse flodders' - zoals de geijkte politieterm aan de Houtmansgracht luidde.

'En gelijk hadden ze', mijmerde hoofdinspecteur Loddermans boven zijn dossier. 'Die twee grieten maakten pret, en waarom niet?' De keuken, de was en de kinderen kwamen gauw genoeg aan de beurt. Allicht probeerden ze die ramp zo lang mogelijk uit te stellen. Zo leuk vond hij het huwelijksleven zélf ook niet.

Lief doen tegen een afgetobde vrouw, dat was je plicht. Maar hij baalde er wel van. Zijn Henny was best een aardige en hartelijke vrouw. Toch bracht hij het ook niet altijd op om opgewekt belangstellend thuis te komen, verliefdheid te veinzen en het verplichte huismans-nummertje te maken. Want anders dreigde het gevaarlijke: 'Hou je niet meer van me?' Jezus, wat hadden deze meiden dan gelijk.

Niettemin - eentje was toch rottig aan haar eindje gekomen, en dat was ook weer niet zo leuk...

Met een schok keerde hij terug naar de werkelijkheid. Het werd hoog tijd dat hij wat opschoot met het zoeken naar de dader(s). Al was het alleen maar om Justitie in Den Haag wat tegemoet te kunnen komen, want die hoge omes in het departementsgebouw waren wel erg zenuwachtig over de twee doden in het Goudse.

'U heeft de politie goed geholpen', zei Loddermans, niet geheel overtuigend, tegen Ria van Plaswijk en maakte een einde aan het gesprek. 'Als we u nodig hebben, mogen we dan weer een beroep op uw medewerking doen?'

Enigszins verbijsterd nam het meisje afscheid. Wat had ze nu precies verteld dat de hoofdinspecteur naar de schuldige moest leiden - haar verhaal kwam haar zelf maar vaag voor. Nee, eigenlijk snapte ze de afloop van het gesprek niet helemaal.

Terug in zijn bureaustoel neergeploft, blies Loddermans een bolle adem uit. Nu eerst maar eens kijken wat er in die brieven stond.

Henc van Maarseveen