Dat vrouwen vaak de onmogelijkste voorwerpen in hun handtassen meezeulen, was politiecommissaris Bergsma bekend. Hij was geen psycholoog - verre van dat - en had daarom nimmer geprobeerd een verklaring te vinden voor dit verschijnsel. Overigens vormden vrouwen voor Bergsma sowieso wezens, van wie je van alles en nog wat kon verwachten; crimineel gesproken gaf hij dan ook de voorkeur aan mannen. Deze vulden immers de zakken van hun kleding met voor de hand liggende zaken, zoals rookwaren, een kam, pen of potlood, een agenda met daarin relevante persoonsgegevens ordentelijk gerangschikt en een portefeuille waaruit een geoefend politie-beambte 's mans maatschappelijke status kon afleiden.
Geen chaotische puinhoop, zoals hij ook ditmaal weer aantrof in de handtas van de om het leven gebrachte Linda van Dijke. Misprijzend bekeek Bergsma de vodjes papier, de nagelvijl, de bioscoopkaartjes, een halve rol drop, het pakje grotendeels gebroken sigaretten, twee voorwerpen die later zouden worden beschreven als 'kennelijk bestemd voor de sanitaire verzorging', wat los geld, een verkreukeld rijbewijs, enige cosmetische artikelen (waaronder een paars gekleurde lipstick...) en enkele besmeurde papieren zakdoekjes.
De politiechef zuchtte. Onder andere omstandigheden zou hij deze routinewerkzaamheden wel hebben overgelaten aan een ondergeschikte. Maar potdomme, nu het om een moord in het stadhuis ging... Nee, hier diende met inzet van alle krachten klaarheid te worden gebracht, in wat ongetwijfeld grote opschudding zou veroorzaken in de gezapige IJssel-stad.
Met een resoluut gebaar schudde Bergsma krachtig de kunstleren tas leeg op zijn bureau. Een witte kiezelsteen, ter grootte van een fors duiveëi, belandde met een venijnige tik in zijn glazen asbak, waarin 'n zojuist aangestoken Panatella lag te smeulen.
Met een mengeling van verbazing en spot - zie je wel wat voor een troep die wijven bij zich hebben - nam de commissaris de steen tussen duim en wijsvinger. Op de voor- en achterkant was met een zwarte viltstift overduidelijk het cijfer één geschreven - een cryptisch teken, dat Bergsma's interesse ogenblikkelijk huizenhoog deed stijgen. 'Kijk, dat was andere koek. Hier had hij een voorwerp te pakken, waard om zijn speurzin op bot te vieren. Want wat deed deze geheimzinnige kiezel in vredesnaam in de bagage van een gedode uitzendkracht?' Even stokte zijn adem... Duidde dit intrigerende steentje er wellicht op dat het hier om de dooie dood niet ging om een simpel misdrijf? Was Bergsma niet gestuit op een werkelijk Grote Zaak, compleet met geraffineerde gangsters, die zich van duistere codes bedienden?
Het duizelde de goede man voor een ogenblik. Hij sloot de ogen en genoot van een visioen waarin hij, de uitgekookte Bergsma, flitsende telexgesprekken voerde met Interpol en waarin hij betrokken raakte bij politieke verwikkelingen met vérgaande konsekwenties voor de overheid. 'Mijn hemel, zou hij dat allemaal wel aankunnen?' Bergsma knikte instemmend, zichzelf moed inpratend om tot aan het bittere einde toe onkreukbaar te blijven. Een promotie zou er tenslotte altijd wel inzitten.
Met een bijna theatraal gebaar bracht Bergsma de steen met de één naar zijn rechteroog. 'Tell me your secret', mompelde hij op het moment dat hoofdagent Schaap met een bescheiden klopje op de deur om belet vroeg.
'Binnen', bulderde Bergsma volkomen overbodig, maar meer uit gewoonte. Op de drempel verscheen Schaap, vergezeld door een aantrekkelijke jonge vrouw, die kennelijk zojuist had gehuild.
'Dit is ene Ria van Plaswijk', meldde de hoofdagent. 'Zij beweert vriendin te zijn van de... eh overledene, op wie zij bij de fietsenstalling stond te wachten. Toen mejuffrouw van Dijke niet kwam opdagen, is ze maar eens gaan informeren. Zodoende...'.
Bergsma legde de steen terzijde en probeerde zijn stem zo vriendelijk mogelijk te doen klinken, toen hij vroeg: 'Hoe goed kende u Linda van Dijke?'
'Héél goed', antwoordde Ria, nog wat nasnotterend. Ze nam plaats op de stoel die Schaap haar aanbood en sloeg haar in een strak lederen pantalon gestoken benen over elkaar. 'We woonden samen op kamers'
'Kamers, waar op kamers?'
'Bij de familie Bonkes, u weet wel, de begrafenisonderneming'.
De commissaris knikte, trok 'ns stevig aan zijn Panatella, boog zover mogelijk in Ria's richting en keek haar doordringend aan; 'Hadden jullie geheimen voor elkaar?'
Ria beantwoordde zijn blik met een mateloos verwonderde uitdrukking op haar lieve gezichtje, waar de tranen een verwoestend spoor in de make-up hadden getrokken. 'Wat zou die zak daar nou mee bedoelen?' Dan moest ze opeens weer denken aan dat afgrijselijke nieuws dat ze bij lange na nog niet had verwerkt. Linda... vanmorgen hadden ze nog samen ontbeten, zij het lichtelijk katterig en nagebabbeld over het feest van de vorige avond dat natuurlijk weer veel te laat was afgelopen, maar wel ontzettend goed was geweest. Had diezelfde Linda, met wie zij nu al bijna drie jaar optrok, met wie zij op vakantie ging, aan wie zij alle avontuurtjes in geuren en kleuren vertelde, geheimen voor haar?
'Nou', herhaalde Bergsma zijn vraag een tikkeltje kregelig, 'had u misschien de indruk dat Linda een dubbel leven leidde?'
Hij hoopte hartstochtelijk dat Louise's vriendin nu zou aarzelen, en dat in haar antwoord de mogelijkheid werd opengelaten dat er wel degelijk iets niet pluis was geweest met de levenswandel van de vermoorde. Dat zou immers volkomen passen in het beeld dat Bergsma zich dankzij die mysterieuze steen ging vormen? Maar Ria van Plaswijk zweeg.
Direct daarop bracht de commissaris zijn grofste geschut in stelling. Hij greep de steen, hield deze haast dreigend voor Ria's ogen en siste: 'Kunt u mij zeggen wat dit ding moet voorstellen?'
Hoofdagent Schaap sloeg het tafereeltje ongelovig gade. Hij begreep geen snars van het onbehouwen optreden van zijn superieur; was het nou beslist nodig om op dit moment het duidelijk door verdriet geteisterde meisje met dat stomme ding lastig te vallen? Of paste Bergsma wellicht een stuk ondervragingstechniek toe, dat hij als minder geschoold politieman nog niet onder de knie had?
'Nou, herkent u die steen?', drong de commissaris aan, die inderdaad het ijzer in hete toestand wilde smeden en besefte dat juffertje van Plaswijk nu in een toestand verkeerde waarin ze hoegenaamd geen geestelijke weerstand kon opbrengen.
Hij kreeg gelijk, want Ria barstte niet alleen los in een onbedaarlijke snikpartij, maar knikte ook heftig van 'ja'.
Schaap kuchte nerveus, zich afvragend of hier nog een taak voor hem was weggelegd. Misschien was het arme kind gediend met een kop koffie?
'Zozozo', merkte Bergsma op, 'dan hoef ik dus weer een raadsel minder op te lossen...'.
Even werd hij bewogen door een golfje medelijden, toen hij merkte hoe Ria tevergeefs in de zakken van haar suède jack haar een zakdoek zocht. 'Hier, gebruik maar wat van die dingen van Linda'. En uit de 'puinhoop' op zijn bureau pakte hij de papieren zakdoekjes, die hij in Ria's richting schoof.
Een paar minuten later, nadat ze een slok van Schaap's bruine drab had genomen, bleek het mogelijk weer wat samenhangende zinnen uit te brengen. 'Gisteravond zijn we naar een feestje geweest...'
'Wie zijn wè?'
'Linda en ik'.
Ria aarzelde en sloeg haar vochtige ogen hulpeloos op. Het was alsof ze nu moest gaan klikken, alsof ze iets moest vertellen dat Linda liever niet aan de grote klok zou hebben gehangen. Dan besefte ze geen keus te hebben en stamelde: 'Bij notaris Appel...'.
Bergsma snoof. Daar had je 't al: een fuif of misschien wel een orgie bij een notabele.
'Zozozo', hernam hij lievig, 'Het ging daar zeker nogal wild aan toe? Wie waren de andere gasten en wat heeft die steen met dat feest te maken?' Weer dreigde Ria door tranen overmand te raken, maar een tweede teug van Schaap's drab verrichtte wonderen.
'Het is wel wat uit de hand gelopen', fluister-bekende ze timide, 'we gingen pas om vier uur naar huis'.
'Het doet me deugd dat jullie tenminste nog naar huis gingen', bromde Bergsma - reden voor Schaap om beleefd te grinniken om zoveel gevatheid.
Zenuwachtig schoof Ria op haar stoel, ze slikte en Bergsma merkte voor het eerst hoe haar handen licht trilden.
'Linda en ik hadden daar in de afgelopen maanden bijna elke week een feestje..., altijd op donderdagavond. Er kwamen veel mannen, soms ook vrouwen, uit Den Haag of Rotterdam. Eigenlijk kenden wij alleen de notaris'...
De commissaris zag dat Ria de waarheid sprak - een waarheid die hem overigens welkom was. 'Maar hoe zit dat nu met die steen? Waarom staat daar het cijfer één op geschreven?'
Maar het meisje leek geen aandacht aan zijn vraag te schenken; het was alsof ze daar nog niet aan toe was, alsof ze eerst haar gedachten moest ordenen.
'Het was er altijd erg gezellig. En ook al waren het, geloof ik, allemaal rijke en belangrijke mensen, toch deden ze helemaal niet uit de hoogte en zo', ratelde Ria. 'Vaak kregen we zomaar geschenken...'.
'En hoefde daar geen tegenprestatie voor te worden geleverd?' onderbrak Bergsma haar cynisch.
Ria bloosde. Dan herstelde ze zich. 'Als u bedoelt of we wel eens met iemand vrijden of naar bed gingen, kan ik u zeggen dat dat heus wel eens voorkwam. Maar dat was dan echt uit eigen vrije wil... We werden er beslist niet toe gedwongen...'.
'Nee, dat moest er nog bijkomen ook... Maar vertel eens, wat voor soort mannen kwam bij Appel op die feestjes? Je kent ze dan misschien wel niet bij naam en toenaam, maar je hebt toch wel enig idee hoe ze aan de kost kwamen?'
Even wekte Ria de indruk diep na te denken, alsof ze zich iets moest herinneren dat haar nauwelijks interesseerde. 'Nou u het zó vraagt, dacht ik dat ze stuk voor stuk iets met de bouwwereld te maken hadden. U weet wel, aannemers, handelaren in onroerend goed, architecten en dat soort mensen.'
Bergsma knikte; duidelijk een club van beroepsgenoten. 'Maar hoe brachten jullie dan zo'n hele avond door?'
Er verscheen iets van ontspanning op Ria's gezicht. 'Ach, er werd ontzettend veel gekletst, gegeten en gedronken. Soms gingen een paar jongens wel eens apart zitten - zogenaamd om te vergaderen of zoiets. Daar mochten we nooit bij zijn, maar daar hadden we ook helemaal geen behoefte aan. Tenslotte waren we ook geen échte leden van de club'.
Bergsma wees met een uitgestrekte wijsvinger naar de steen voor hem en zei: 'Maar nu die steen..., heeft die soms wat met die club te maken?' Ria verstijfde, omdat ze besefte nu een vorm van verraad te plegen, die haar beslist niet in dank zou worden afgenomen. Het was stil in de sober ingerichte werkkamer van de commissaris. Dan zei Bergsma plotseling: 'Een één op 'n steen..., wat wil dat zeggen?'
'Einstein', beet Ria hem toe.
'Einstein? Bedoel je die geleerde?'
Ria zuchtte; ze kon nu beter alles verklappen. Tenslotte voelde ze er weinig voor om zonder Linda naar die feesten bij Appel toe te gaan. Alles was nu toch anders geworden.
'Ja', zei Ria. 'Toen ik een keer vroeg hoe ze aan die naam kwamen, kreeg ik te horen dat ze tenslotte een club van 'slimme jongens' vormden, die allemaal verrekte goed wisten waar Abraham de mosterd haalt. Nou, en omdat die Einstein ook een pienter baasje was, hebben ze de club naar hem genoemd. En ieder nieuw lid kreeg zo'n steen van Appel'.
'Wie had dat achter notaris Appel gezocht', snoof Bergsma. Opperhoofd van de één of andere broederschap. Nogal naïef, als je 't hem vroeg. 'En hoe verklaar je zo'n steen in het bezit van je vriendin? Jullie hingen er toch maar zo'n beetje bij..., als een soort gastvrouwen?'
'Dat is een verhaal op zich', antwoordde Ria. 'Ik kwam er ook pas vorige maand achter dat zij wel zo'n ding had, en ik niet'.
'Logisch, dat ik wou weten waaraan ze dat te danken had. Eerst wilde ze het niet vertellen, omdat ze dat aan Appel had beloofd. Maar toen ik het 's avonds laat weer vroeg, heeft ze 't me verteld. Het klonk nogal geheimzinnig en het had iets te maken met een speciale 'opdracht' die Appel haar had gegeven'.
'Bij wijze van beloning of misschien ook wel als voorschot had ze die steen toen gekregen. Dat was iets heel bijzonders, want ze was de enige vrouw in Nederland met zo'n steen. Nou voor mij mócht ze'.
'En weet je misschien ook om wat voor soort opdracht het ging?'
'Nee, dat kon ik niet uit 'r loskrijgen... Misschien moest
ze een vertrouwelijke boodschap voor hem doen - Appel is tenslotte gescheiden en heeft af en toe nog wel eens een avontuurtje'.
Bergsma wierp een blik op Schaap, die ongevraagd af en toe aantekeningen maakte. 'Zou jij zo goed willen zijn om juffrouw van Plaswijk even naar huis te brengen?'
'Maar ik ben op de fiets...'.
'Zoals je wilt', zei Bergsma,
kennelijk met zijn gedachten heel ergens anders. Hij stond op en
vergat zelfs Ria van Plaswijk te bedanken voor haar bereidwillige
medewerking, terwijl hij het vertrek verliet.
Een kwartier later arriveerde commissaris Bergsma, vergezeld door hoofdinspecteur Loddermans, bij het riante piashuis waarin notaris Appel sinds zijn scheiding een toevlucht had gezocht.
Er stond een gure wind en het water van de Elfhoevenplas klotste kil tegen de palen van de steigers. Er brandde geen licht in de woning van Appel, die heel toepasselijk 'het Klokhuis' was gedoopt.
'Alweer zo'n naïef trekje', schoot het door Bergsma heen, terwijl hij het smeedijzeren hek opende. Hoewel er vooralsnog geen teken van leven viel te bespeuren in het huis, belde de commissaris drie maal - lang en doordringend.
'Ik vrees dat we een vergeefse reis hebben gemaakt', geeuwde Loddermans balend van deze klus, die wat hem betrof net zo goed tot de volgende dag had kunnen wachten. Nog geen uur geleden had hij hoog en droog met een goed glas cognac zitten genieten van Studio Sport. 'Maar de ernst van de zaak duldt geen uitstel', had Bergsma hem door de telefoon toegesnauwd. Nou, daar stonden ze dan. Voor joker. Die notaris zou heus niet weglopen.
En wat dat laatste betreft, had Loddermans het volkomen bij het rechte eind. Want toen de beide hooggeplaatste functionarissen na de vergeefse belpartij, polshoogte gingen nemen bij de achterkant van de woning, zagen ze Appel hangen, zacht wiegend in de avondbries.
Morsdood, aan een stuk schoot dat aan de bovenkant aan de balustrade van het balkon, en aan de onderkant rond de dunne nek van de notaris was bevestigd.
'Verdomme', vloekte Bergsma, met bevende handen een sigaar opstekend. 'Hij heeft zich opgehangen'.
Loddermans betastte het lichaam van de man, dat nog warm aanvoelde. 'Verrek', hoorde Bergsma hem mompelen, 'zijn zakken zitten vol met kiezelstenen. Zou hij zich hebben willen verzwaren?'
'Einstein, Einstein, Einstein', dreunde het in 't hoofd van de getergde politiechef, die zich zo kort achter elkaar zag opgezadeld met twee lijken.
'In het eerste geval was er sprake van moord, en in het tweede?'
Hij zuchtte diep en besloot vanuit
het dichtbij gelegen café 't Vaantje om een ambulance te
bellen.
Dick Jonker