De pendule sloeg half negen. Aannemer Vellinga liet zich met een diepe zucht neer achter zijn bureau. Zoals wel meer met van nederige afkomst opgeklommen personen, gaf de inrichting van zijn kantoor dat gegeven aardig weer. Veilinga's vader was metselaar, en had met hard werken zijn zoon een goede opleiding kunnen geven. De oude Vellinga was geboren op een boerderij tussen Gouda en Waddinxveen, waar armoe troef was. In de jaren dertig, toen de melk 3 cent deed en 'n goede koe nog geen honderd gulden opbracht, was er voor Vellinga senior geen geld om te studeren. Hij had dan ook al jong de ouderlijke boerderij verlaten, en was metselaar geworden - zichzelf belovend, dat een eventuele zoon het later vooral béter zou hebben dan hij het had gehad. Hij was daarin zover geslaagd, dat zoon Bert de Ulo had gehaald, en met avondcursussen was opgeklommen tot directeur van een goedlopend Rotterdams aannemersbedrijf, dat zelfs twintig medewerkers telde.
De oude pendule op zijn bureau was nog een herinnering aan grootvaders boerderij. En tevens had Bert de agrarische gewoonte geërfd, om 's morgens tijdig op kantoor aanwezig te zijn.
Hij keek vermoeid uit het raam, over de haven, waar het een drukte van belang was, nadat een langdurige staking enkele dagen geleden was beëindigd.
'Ik ben moe, en hoe kan het ook anders', dacht Vellinga bezorgd. Tenslotte was hij de veertig al gepasseerd en zijn vriendin Tine had afgelopen nacht weer heel wat van hem geëist. Toch dacht hij met plezier terug aan de avond en nacht, en grinnikte inwendig hoe hij die twee jonge agentjes te grazen had genomen.
De middag ervoor was een langdurige zakelijke bespreking geëindigd in een bezoek aan één van de vele tapperijen die Gouda rijk is, en had hij zich rijkelijk tegoed gedaan aan de whiskey. 'M'n zwak, die whiskey, maar 'n mens mag toch best wat', had-ie 's avonds laat nog geroepen.
Op weg van Gouda naar huis - een aardig bungalowtje met 'n paar honderd meter grond in Kralingen - had hij op de Lage Gouwe een politie-auto achter hem wel gezien. Maar hij was pas gestopt, toen deze hem luid claxonerend een teken gaf dat ze hém moesten hebben.
De ene agent had hem gevraagd of het zijn auto was. Nou, dat was nogal duidelijk. Want zoals alle aannemers-in-bonus reed hij een zware Mercedes.
Dit exemplaar bezat hij nog slechts enkele weken, zodat de auto met z'n metallic kleur wel moest opvallen. Het gesprek was als volgt verlopen:
De jonge agent: 'U heeft wat gedronken'. En hij had gezegd: 'Zeker, twee whiskey's maar, agent'. De agent: 'U moet toch maar even bij ons in de auto het pijpje blazen'.
Vellinga was wel geschrokken. Hij was nog nooit aangehouden om te blazen, en hij begreep dat het promillage wel eens aan de hoge kant kon zijn. Zijn kalmte en zelfverzekerdheid zouden hem moeten redden, dus was hij rustig in de politie-Porsche gestapt.
De agent had hem gevraagd of hij wel eens eerder de alcoholtest had afgelegd. En hij had eerlijk bekend dat dit nimmer het geval was geweest.
'U moet goed diep inademen, en dan uitademen in het pijpje', had het jonge agentje hem geïnstrueerd. Bert Vellinga was wel zo wijs geweest om aandachtig naar de uiteenzetting te luisteren en zijn plan te maken.
Toen de agent hem het pijpje had gegeven, had hij hoorbaar in de donkere auto adem gehaald, en weer zacht uitgeblazen. Daarna had hij via zijn neus wat lucht verzameld en die in het pijpje geblazen. De agent had het pijpje weer van hem overgenomen, en geconstateerd dat het net op het nippertje was. 'U kunt beter rechtstreeks naar huis gaan, en vanavond niet meer rijden', had hij eraan toegevoegd. Beleefd had hij de agent voor deze raad bedankt en was naar Tine den Ouden aan de Haven gereden, wetend dat zij hem met open armen en benen zou ontvangen.
In gedachten liet hij de verdere nacht nog eens de revue passeren: die Tine kon er wat van; precies waar hij al jaren naar gezocht had. Een slanke blonde vrouw, die nauwkeurig zei waar het op stond, en met hem in bed een ideaal paar vormde.
Pim, die journalist, was nu gelukkig dood. Maar ook toen hij nog leefde had hij zich deze amoureuze pretjes van zijn vrouw moeten laten welgevallen, omdat hij zowel thuis als in bed niet veel voorstelde, en ook door zijn kleine gestalte niet veel kon opbrengen om Tine die bevrediging te geven, waarna zij zozeer verlangde. Hij, Bert Vellinga, met een imponerende en brutale blik in de ogen, had vanaf het eerste ogenblik - nu ongeveer een jaar geleden - dit gemis bij Tine ruimschoots kunnen compenseren. 'En dat leidde ertoe, dat we menig hotelkamer in Amsterdam en Den Haag hebben bezocht', zo peinsde Vellinga over de haven uitstarend, vanuit zijn aannemerskantoor.
Afgelopen nacht had hij, nu Pim toch dood was, voor het eerst bij haar thuis op de Haven in Gouda doorgebracht. Ze hadden wat televisie gekeken, nog een paar whiskey's gedronken en hun ervaringen van het laatste jaar nog eens op 'n rijtje gezet.
Hoe was het ook al weer precies gegaan? Een jaar geleden was hij naar de Caco-bar aan de Peperstraat gereden, omdat hij thuis hooglopende ruzie had gehad. Hij wist dat zijn collega-aannemers uit het Rotterdamse daar ook wel kwamen. Aan de bar in de Goudse binnenstad was het niet druk. Een bekende fotograaf zat, met zijn vriend die zich kapper mocht noemen, te genieten van het diep uitgesneden decolleté van een van de animeermeisjes. Bert kende het vriendenpaar maar zeer oppervlakkig, en hij was dan ook aan de overkant van ze gaan zitten, waar hij een goede kijk had op de binnenkomende gasten. Na z'n derde drankje was de bel gegaan, en had de eigenaar van de Caco-bar open gedaan.
Wie schetste Veilinga's verbazing toen hij daar de oude notaris Appel uit Reeuwijk op z'n paasbest had zien binnenkomen, zijn arm gehaakt om de leest van een slanke blonde vrouw.
Hij kende de notaris goed. Een jaar of wat terug had de notaris nog een paar oude pandjes voor hem in de Goudse binnenstad verkocht aan Marokkanen. Bert wist wel dat die panden niet veel meer waard waren, en door de gemeente binnenkort onbewoonbaar verklaard zouden worden. De notaris en hij hadden de Marokkanen vooral niet ingelicht. En op die manier was Bert Vellinga goed en gemakkelijk van zijn slechte huizen afgekomen.
Hij had wel eens meer horen fluisteren dat de oude notaris ook graag een groen blaadje lustte. Maar nu zag hij met eigen ogen dat Appel een goede keuze had op het gebied van vrouwelijk schoon. De notaris en zijn vriendin waren bij hem komen zitten, en zij had zich voorgesteld als Tine den Ouden. Die avond had hij alleen nog maar belangstelling gehad voor de mooie slanke Tine. En zelfs het schaars geklede negerinnetje, dat topless achter de bar zijn glas vulde, had hem niet kunnen bekoren.
Die avond had hij een paar maal met Tine gedanst, en had hij dit heerlijke lichaam, omfloerst met muskusachtige geuren, dicht tegen zich aan kunnen drukken. Tine had hem ongegeneerd aangemoedigd door tijdens het dansen haar knie wat op te beuren, daarmee zijn dijen beroerend, hetgeen hem nog meer in extase had gebracht. Het was vrij laat geworden, die nacht.
De notaris was met Tine naar diens piashuis ’t Klokhuis gegaan. En Bert was op zijn eentje terug naar Kralingen gereden.
Wel had hij met Tine afgesproken de komende zaterdag met haar naar Amsterdam te gaan om daar de avond gezellig door te brengen. Zó was zijn relatie met de Goudse antiquaire ontstaan, en menig avondje waren ze gezellig samen op stap gegaan. Daarnaast had Tine de los-vaste banden met 'haar' notaris aangehouden. En daarom kon het gebeuren dat ook Bert terecht was gekomen op de feestjes, die de notars in Reeuwijk gaf. Feestjes voor zijn wat oudere vrienden, maar waar ook flink wat jonge meiden voor werden uitgenodigd - 'om de zaak op te vrolijken', zoals Appel het altijd licht-gnuivend uitdrukte. 'Het Klokhuis' leende zich overigens uitstekend voor deze 'feestjes'. Het was nogal afgelegen gesitueerd, en men had geen last van nieuwsgierige buren. Op één van de feestjes had de notaris hem in kennis gebracht met Linda van Dijke.
Bert was graag naar die feestjes gegaan. Niet alleen omdat Tine daar was. Maar ook om met andere makelaars en bouwers van gedachten te wisselen. 'Je hoorde er nog 'ns wat, en soms kon je elkaar leuk de bal toespelen', mijmerde hij.
Enige maanden geleden was het gesprek op zo'n party gekomen op de binnenstad van Gouda. Ze hadden het gehad over de gouden tijden, toen Bloemendaal uit de grond werd gestampt. Allemaal, of ze nu zandstorters, bouwers of makelaars waren, hadden grof geld verdiend aan dat nieuwe stadsgedeelte. Ze hadden inwendig een enorm leedvermaak gehad over het gemak, waarmee ze die reusachtige bouworders hadden weten binnen te slepen. En zij, de kenners uit de bouw, hadden al lang van tevoren aan zien komen dat de bouw van Bloemendaal voor de gemeente Gouda een financieel debacle van de eerste orde zou worden. 'Maar waarom zouden we treuren? De gemeente betaald. En waar de gemeente het geld vandaan haalt, zal ons een zorg zijn', was het gevleugelde gezegde uit die tijd.
Het aardige van dat bouwen in die voormalige polders was dat als de ene wijk klaar was, je de vorige wijk weer kon ophogen - zó slecht was de grondslag. 'En op die manier is er altijd werk aan de winkel', hadden ze op het feestje bij Appel gezegd. Maar nu waren de tijden heel wat slechter geworden. Gouda zat in de financiële problemen. Het Rijk had de duimschroeven aangedraaid. De gemeente moest bezuinigen, en de bouw stond zo goed als stil.
'Waar kon je vandaag de dag nog kantoren, winkels en huizen kwijt?', was het gespreksthema, dat regelmatig op Appel's feestjes terugkeerde.
Zo af en toe hoorde je fluisteren dat Gouda, onder druk van linkse raadsleden, plannen had om de binnenstad wat op te knappen. De activiteiten van een driftig aan de weg timmerende actiegroep, de 'Goudse Siroopwafei' genaamd, waren aan dat plan niet vreemd. Vellinga had zich die avond met makelaar Hofstra en zandvervoerder Kamp teruggetrokken in een van de gezellige zijkamers van 't Klokhuis. Ze hadden gesproken over het feit dat gemeenteraadslid Nico Klavir, een veearts met politieke neigingen, de gedachte had gelanceerd om van het leegstaande 'Doelen'-gebouw aan de Lange Tiendeweg een heus Casino te maken. Ze waren het erover eens, dat dat tenminste een vent was in de gemeenteraad, die goede ideeën had, en wat durfde te maken van dat duffe provinciestadje Gouda.
Maar ja, het Calvinistische en linkse gemeente-gedoe had weinig oren naar die plannen-met-visie. Ze werden alleen wakker als het tegen de gemeenteraadsverkiezingen liep. Maar tóch was het bar interessant om een vinger te kunnen krijgen achter die gemeentelijke plannen om in de binnenstad te gaan bouwen. Hij, als aannemer, kon best wat werk gebruiken. En dat gold ook voor Hofstra en Kamp. En zó moeilijk moest het nu ook weer niet zijn om achter die plannen, uitgebroed door een domme wethouder en zijn o zo gemoedelijke dienst stadsontwikkeling, te komen.
'Ik heb een idee', had notaris Appel bij het zesde of zevende glas geroepen. Hij had zich inmiddels ook bij het gezelschap in de zijkamer gevoegd - alsof hij geldzaken had geroken. De drank had de tongen pas goed losgemaakt, en het ene plan na het andere was op de proppen gekomen. 'Kunnen we de wethouder geen lid van onze Reeuwijkse club maken?', had Appel geopperd. Zijn voornemen was onder een orkaan van gelach 'onhaalbaar en uiterst onverstandig' genoemd, en afgevoerd.
Tenslotte was het Tine, de aantrekkelijke blonde antiquaire van de Haven geweest, die met het beste plan was gekomen. Zij wist te vertellen dat de secretaresse van burgemeester Verborgh al op middelbare leeftijd was. Ze ging altijd, zoals vele nietgetrouwde dames, met een goed salaris, tweemaal per jaar met vakantie - om ver van het burgerlijke Gouda de bloemetjes buiten te zetten. 'Als burgemeester Verborgh zonder secretaresse zit, neemt hij altijd een meisje tijdelijk in dienst. Een meisje van het uitzendbureau. Nou ken ik de bedrijfsleider van dat bureau goed...' Haar betoog werd onderbroken door goedkeurend gemompel van de zakenlieden.
'Het moet een klein kunstje zijn om via dat uitzendbureau een invalster naar binnen te sluizen, die ons welgezind is. Linda van Dijke, bijvoorbeeld. En als zij eenmaal binnen is, moet het gemeentelijk bouwplan gemakkelijk te achterhalen zijn'...
Tine's voorstel was het sein geworden voor een nog grootser opgezet drinkgelag; en de avond was nog opwindender verlopen, dan het plan was.
Linda had een striptease-nummer opgevoerd, dat geweldig in de smaak was gevallen. Speciaal de manier, waarop ze een van haar kousen zeer langzaam had uitgetrokken, had opgevouwen en opgerold tot een op een penis gelijkend voorwerp, had kreetjes van genot opgeroepen bij het gezelschap. Linda het notaris Appel met de kous onder de neus gekieteld. Appel had, op zijn beurt, getracht het jonge meisje te grijpen. Maar zijn zware lichaam, dat de alcohol als een spons had opgezogen, was niet in staat geweest om goed overeind te komen. Met een plof was hij tussen de palmen terecht gekomen, om daar tot de volgende morgen zijn roes uit te slapen. Hij, Bert Vellinga, had vervolgens de honneurs waargenomen, en zich met hart en ziel over ondeugende Linda ontfermd. Tot zijn verbazing had Tine nauwelijks geprotesteerd. Pas later, nadat hij de uitdagende Linda in alles tegemoet was gekomen, had Tine hem weer tot de orde geroepen. 'Mijn plan', had ze gezegd, 'is het waard om zorgvuldig besproken te worden. Er is geld mee gemoeid, heel veel geld... We kunnen met dat nieuwbouwplan in de binnenstad een miljoenenslag slaan'.
Die nacht had ze hem voorzichtig, stapje voor stapje, ingewijd. Ze had hem iets, en daar moest het voorlopig bij blijven, verteld van de eigenlijke activiteiten en oogmerken van de zeer geheime 'Einstein-club'.
Het had Vellinga, de ruwe maar toch nog onbedorven bonk, geduizeld. Vanaf dat moment was hij niet alleen lichamelijk volkomen in de ban van Pim den Ouden's vrouw, maar ook in geestelijk opzicht was hij dit superieure wezen geheel en al toegedaan. Het had hem waanzinnig gelukkig gemaakt: de gedachte dat hij was uitverkoren om metterdaad te helpen de gigantische bouwplannen te realiseren. Tine had hem te verstaan gegeven dat er veel, heel veel, op het spel stond. 'Jij, Bert, kunt een belangrijke rol in dat spel spelen', had ze hem gezegd. 'Maar dan moet je onvoorwaardelijk bereid zijn de opdrachten uit te voren, die ik van 'hogerhand' ontvang...'.
Hij had haar wat slaafs aangekeken. Dat van 'hogerhand' was niet zo goed tot hem doorgedrongen, maar dat zou hij later nog wel te weten komen. Niets ter wereld, had hij haar hartstochtelijk verzekerd, zou hem kunnen beletten haar bevelen op te volgen.
Tine had slechts goedkeurend geknikt, toen hij met theatrale gebaren, vol pathos, had uitgeroepen desnoods 'iedereen' voor haar uit de weg te ruimen. 'Het plan móét doorgaan. Niemand zal ons daarvan afhouden'.
Even was hij geschrokken, toen ze spottend had geïnformeerd of zijn uitlating ook sloeg op Linda ('die ze slechts tot op zekere hoogte vertrouwde - iets stelen, ja - maar ingewikkelder werk, nee - veel te labiel'). En onmiddellijk daarna vroeg ze hem ook of zijn inzet zou slaan op een 'behandeling' van haar man, Pim den Ouden ('een onbenul, die nog steeds niet in de gaten heeft dat ik meer in m'n mars heb dan antiek verkopen en achter het fornuis staan').
'Je hoeft maar te kikken, en ik zet me voor de volle honderd procent in', had hij haar geantwoord, zijn grove vuisten gebald voor haar gezicht schuddend. En Tine wist dat hij inderdaad zou gehoorzamen.
Sindsdien voelde Bert Vellinga zich een soort 'tweede man' in de 'Einstein-club' - die geheimzinnige organisatie, die op het punt stond snel en doeltreffend in Gouda toe te slaan.
Tine had die avond het gevoel
gekregen dat er iets machtigs stond te gebeuren. Iets ingrijpends -
waarbij zelfs mensenlevens op het spel zouden komen te staan.
Klaas Clay