HOOFDSTUK ZES

Commissaris Bergsma zat vast in een file bij Zoetermeer. Het verpestte zijn humeur nog meer. Het bezoek aan het departement van Justitie was geen succes geweest. Hoofdambtenaar Spierdijk had hem zo'n beetje zitten vertellen wat van hem verwacht werd. Snel twee moorden oplossen. Dat lag nogal voor de hand. Daarvoor behoefde je geen referendaris 1e klasse in Den Haag te zijn. Bergsma had überhaupt de pest aan de ambtenarij in Den Haag. Gewichtigdoenerij. Denken dat ze het weten en hoog van de toren blazen tegenover een commissaris van politie uit Gouda. Dat durfden zij. Zo gauw de minister of een Kamerlid in hun buurt kwam, deden ze het in hun broek. 'Letterlijk schijthuizen', dacht Bergsma.

Inmiddels was hij een paar honderd meter verder gekomen, maar het verkeer zat nog muurvast. Hij greep de mobilofoon om kontakt te krijgen met zijn bureau. 'Misschien is er wel weer een dooie', dacht hij grimmig.

'Hier Bergsma, geef me mijn secretaresse', zei hij tegen de telefoniste. De stem van zijn secretaresse klonk opgewonden, toen ze hem berichtte dat Loddermans dringend op hem zat te wachten. 'Ik zit verdomme vast bij Zoetermeer', beet Bergsma haar toe. 'Verbind me door met Loddermans'.

'Hier Loddermans, over'.

'Hier Bergsma, over'.

'We hebben weer een lijk', hoorde Bergsma tot zijn verbijstering.

'Wie in Godsnaam nou weer?'

'Een zekere Pim den Ouden. Het heeft allemaal naar mijn mening met de moord in het stadhuis te maken', zei Loddermans.

'Wat is er precies gebeurd?'

'Den Ouden is aangereden door een auto. Vrijwel zeker met opzet'.

'Ik hoop zo snel mogelijk uit deze vervloekte file te komen. Maar wacht op mij. Over en sluiten'.

Na een kwartier bereikte de commissaris de afslag naar Moordrecht. Alle snelheidsbepalingen overtredend scheurde hij met zijn Rover-2600 over de provinciale weg. In de stad gebruikte hij zijn sirene. Hij voelde zich net Kojak of Derrick. 'Maar zijn televisie-collega's losten een moord in een uur op', dacht Bergsma bitter. In de praktijk lag dat helaas wel wat anders.

Op het hoofdbureau zocht hij direct kontakt met Loddermans. Deze bracht hem verslag uit van de bezoeken van Ria van Plaswijk en Karel Appel. 'Het is een vies, goor zaakje, Loddermans', zei de commissaris. 'Het grijpt mij teveel in elkaar. Die vent die zojuist is doodgereden, zou volgens Appel stukken in ontvangst hebben moeten nemen, die door Linda van Dijke door een raam van het stadhuis zouden worden aangereikt. Dit betekent dus dat de vermoorde Linda, de vermoorde notaris Appel en de inmiddels overreden Den Ouden met elkaar te maken hadden.

En waarom had Den Ouden een witte kiezelsteen in zijn hand geklemd? Tussen haakjes, je hebt toch wel opsporing verzocht van die kerel, die is doorgereden?' zei de commissaris korzelig.

'Natuurlijk', antwoordde Loddermans, 'maar er zijn weinig getuigen waar we iets aan hebben. Iedereen lette meer op het slachtoffer dan op de auto. Het enige wat we weten, is dat het een witte Opel was, en dat die door rood licht reed'.

'Staat op het kruispunt van de Singel geen verborgen camera', riep Bergsma enthousiast.

'Verdomd, dat is waar', zei Loddermans.

'Waar zitten je hersens kerel, waarom moet ik daar nu weer op komen. Haal als de verdommenis die film uit de camera. Als hij door het rode licht is gereden, móét zijn kenteken erop staan'.

Tevreden leunde Bergsma achterover. Als hij er niet was, konden ze het politiebureau in Gouda wel sluiten. Daar zat hoofdinspecteur Loddermans nu druk te bellen, alsof hij op dit geniale idee was gekomen.

'Loddermans', zei de commissaris, 'we gaan een bezoekje afleggen aan mevrouw Den Ouden. Wellicht kan zij ons wat wijzer maken'.

Een kwartier later stapten ze beiden het antiekwinkeltje van Tine den Ouden aan de Haven binnen. Het leek op het eerste gezicht meer op een uitdragerij dan op een winkel met antieke spullen. Er stonden een paar oude kastjes voor het raam met daarop twee blauwe vazen.

'Jezus, wat een rotzooi', dacht Bergsma. 'Ik zou het zo bij de vuilnisman zetten'. Maar zijn vrouw verweet hem altijd dat hij geen gevoel voor stijlvolle dingen had. Zij kon eindeloos langs dit soort winkels in de Spiegelstraat in Amsterdam lopen en enthousiast raken over dit soort oude troep, waarvoor dan ook nog een hoop geld moest worden neergelegd.

Hij kon dan geen enkel gevoel voor stijl hebben, maar hij was blij met de moderne boekenkast die hij zojuist had gekocht. Hout met staal - dat was degelijk en praktisch.

Bergsma liet zijn blik verder door de winkel gaan. Nu zijn ogen aan de duisternis gewend waren, zag hij vele kastjes en tafeltjes dicht tegen elkaar aan staan. Bovenop een van deze oude tafels stond een tinnen schaal, en daarop lagen een paar gekleurde stenen, in de vorm van een ei. 'Einstein, Einstein', dacht Bergsma. Hij liep op de stenen af. Op dat moment kwam er van achter uit de winkel een man op hem toelopen. 'We doen vandaag geen zaken', zei deze. 'Meneer den Ouden is zojuist bij een auto-ongeluk om het leven gekomen, en zijn vrouw is erg van streek'.

'Dat begrijp ik', zei Bergsma, 'maar daar komen we juist voor'.

'Dit is hoofdinspecteur Loddermans en ik ben commissaris Bergsma'.

'Mag ik vragen wie ü bent?', vroeg Loddermans.

'Ik ben een huisvriend'.

'Ik begrijp het', zei Bergsma deelnemend', 'u vangt mevrouw Den Ouden een beetje op na het tragische ongeval'...

'Zo zou je het kunnen stellen', antwoordde de man, terwijl hij met een sluwe blik de twee politiemannen opnam.

'Komt u altijd op zo'n hoog niveau de vrouw van een verkeersslachtoffer bezoeken?'

'Niet altijd', zei Bergsma, terwijl hij de man goed bekeek.

'Hoe is uw naam?'

'Ik heet Bert Vellinga'.

'U bent geen Gouwenaar?'

'Nee, ik kom uit Rotterdam. Zal ik u voorgaan naar mevrouw Den Ouden?'

Ze liepen door de winkel naar achteren. Een gordijn verborg een steilen trap naar boven. Op de eerste etage bevond zich het woongedeelte. Bovenaan de trap stond mevrouw Den Ouden.

'Wie zijn dit in Godsnaam, Bert?'

'Politie, Tine'.

'Onze deelneming, mevrouw', zei Bergsma, 'mogen wij u na dit droeve voorval even lastig vallen?'

Ze namen plaats op een leren bank in een luxueus ingerichte kamer. Het hele interieur verbaasde Bergsma. Beneden al die oude troep en hierboven een mooie, moderne inrichting. Bergsma keek verbaasd naar de schilderijen die aan de wanden hingen. Hij kon niet zien wat ze voorstelden, maar ze waren erg kleurrijk. Maar de aandacht van Bergsma werd vooral getrokken door de lage salontafel. Zoiets had hij nog nooit gezien. Het leek op een glazen aquarium op vier koperen poten. In de glazen bak groeiden planten, maar er waren ook kunstmatige watervalletjes in aangebracht. Een pompje verzorgde de watertoevoer. De leren bank stond middenin de kamer in een L-vorm opgesteld. De strakke houten kasten waren speciaal voor deze kamer gemaakt. Dat kón Bergsma wel zien. Zijn blik werd ook getrokken naar een modern kleurig plastiek. Het stelde een kinderlijk-grappig mannetje voor. 'Dat is door Karel Appel gemaakt', zei mevrouw Den Ouden. 'Interesseert het u - u kijkt er zo naar?'

'Karel Appel', zei Loddermans, 'die is zojuist nog bij mij op het bureau geweest. De neef van notaris Appel'.

Op dat moment begon Bert Vellinga hard te lachen. Heel even maar, omdat hij er zelf van schrok, onder deze omstandigheden.

'Nee, dit plastiek is gemaakt door de kunstenaar Karel Appel. Ik denk niet dat u die kent, heren', zei Vellinga.

'Maar waar komt u eigenlijk voor?', vroeg Tine den Ouden plotseling vrij scherp. Bergsma schraapte zijn keel, keek nog eenmaal verbaasd rond waarin hij terecht was gekomen, en zei: 'Wij vermoeden, mevrouw, dat uw man opzettelijk is aangereden'.

'Waarop baseert u dat?', vroeg Tine den Ouder.

'Voorlopig nog op veronderstellingen. Maar de automobilist die hem aanreed, is hard doorgereden. Dat kan een schrikreactie zijn, maar de man heeft zich tot nu toe niet gemeld. Verder weten wij dat uw man op de avond van de moord op Linda van Dijke geruime tijd buiten het stadhuis heeft staan wachten'.

'Hoe weet u dat?', vroeg Tine den Ouden.

'Dat weten wij van de neef van notaris Appel. Tevens weten wij dat uw man bij het stadhuis is geweest, omdat Ria van Plaswijk daar die avond wel een half uur daar met hem heeft staan praten. Onze vraag: 'Weet u waarin uw man betrokken was geraakt? Het is blijkbaar zó belangrijk, dat iemand hem voor deze affaire wilde doden'.

Mevrouw Den Ouden keek naar Bert Vellinga. Deze nam het woord. 'Commissaris', zei hij, 'dit klinkt me al te gek in de oren. Pim was altijd uit op een primeur voor zijn krant, maar ik kan me niet voorstellen dat hij in één of andere misdadig complot terecht is gekomen'.

Mevrouw Den Ouden keek Bert Vellinga met grote ogen aan. Plotseling begon ze te huilen en liep de kamer uit. Vellinga keek de politiemannen aan en zei: 'Is dit nu wel het goede moment om mevrouw Den Ouden lastig te vallen? Haar man is nog geen twee uur dood'.

'Wij proberen de moordenaar van haar man te vinden, meneer Vellinga', antwoordde Bergsma koeltjes. 'En trouwens ook die van notaris Appel en van Linda van Dijke. Wat denkt u wel - wat een opschudding. In één week drie moorden in Gouda. Wij móéten wel praten met mevrouw Den Ouden om wellicht een aanknopingspunt te vinden'.

Bert Vellinga stond op en liep naar de gang. Loddermans en Bergsma keken elkaar veelbetekenend aan. 'Had jij hier zo'n kostbaar interieur verwacht?', zei Loddermans.

'Nee', peinsde Bergsma, 'dit moet veel geld gekost hebben. Wordt er echt zoveel aan die antieke troep verdiend?'

'Vergeet het maar', zei Loddermans, 'ik kom hier vaak langs, maar ik heb zelden iemand in de winkel gezien'.

Ze hoorden inmiddels Vellinga met mevrouw Den Ouden zachtjes op de gang praten. Toen ze binnenkwamen, verontschuldigde Tine den Ouden zich over haar tranen. 'Ik ben er helemaal kapot van, en nu hoor ik ook nog dat u aan een misdaad denkt. Arme Pim. Waar was hij in terecht gekomen?'

'Mevrouw', zei Bergsma, 'kende uw man notaris Appel?'

'Alleen van naam, zoals ik hem ook alleen maar van naam kende', antwoordde ze.

'Kende uw man Linda van Dijke?'

'Ja, die kende ik ook, maar...'

'Hóé kende u haar?'

'Via mijn man. Die nam haar 'n keer mee voor een borrel. Ik heb ze toen wel horen spreken over notaris Appel, maar ik weet niet waarover het gesprek ging. Ik kreeg de indruk dat mijn man het meisje wilde gebruiken voor het verkrijgen van inlichtingen voor een artikel in de krant. Hij was altijd op sensatie uit. Maar het was zielig dat hij nog nooit een verhaal heeft geschreven, dat écht opzien heeft gebaard', zei ze bitter. Op dat moment keek ze naar Vellinga, die een meelijwekkende grijns op zijn gezicht toverde.

'Wat is uw beroep eigenlijk?', zei Loddermans, terwijl hij zich tot Vellinga richtte.

'Ik ben aannemer', mompelde Vellinga. 'Aannemer in Rotterdam'.

Loddermans en Bergsma keken elkaar aan en dachten hetzelfde.

'Kent u de familie Den Ouden al lang?', vroeg Loddermans zoetsappig, die voelde dat hij beet had.

'Hoe lang, Tine?', vroeg Vellinga slijmerig.

'Misschien een klein jaar', zei ze.

Het viel zowel Bergsma als Loddermans op dat zowel de jonge weduwe Tine den Ouden als aannemer Vellinga zich wat behoedzamer gingen opstellen.

'Ik heb de indruk dat u een goede huisvriend bent', zei Loddermans, die al direct aan een dikke verhouding zat te denken. Die twee hebben zeker met elkaar in bed gelegen, dacht hij. De manier waarop ze met elkaar praten en met elkaar omgaan, duidt niet zomaar op een vluchtige vriendschap.

'Nou', dacht Loddermans, 'ik kan vellinga zijn smaak wel volgen. Dit zou mijn type ook wel zijn'.

'Ik ben inderdaad een goede vriend geworden', zei Vellinga gemelijk. 'Is daar iets op tegen?'

'Nee', zei Loddermans, 'uiteraard niet. Maar juist daarom kunt u ons wellicht nuttige inlichtingen geven', voegde hij er sluw aan toe.

'Niet meer dan mevrouw Den Ouden u al verteld heeft. Pim was altijd met zogeheten "fantastische verhalen" bezig, en wij verdiepten ons er niet meer zo erg in, als hij weer wat op het oog had'.

'Wie zijn wij?', vroeg Loddermans.

'Tine en ik'.

'O juist...', zei Loddermans.

'U interesseert zich dus meer voor mevrouw Den Ouden?', stelde Loddermans zo neutraal mogelijk vast.

Maar de vlam was al in de pan geslagen. Vellinga keek Loddermans woedend aan en riep iets te luid dat hij het ongepast vond om op dit moment in dit huis zo'n opmerking te maken.

'Als dit het stijlgevoel van politiemensen in een provinciestadje is', zei hij, 'dan kan ik u zeggen dat u mijn soort niet bent'.

'Het spijt mij, dat ik een verkeerde indruk heb gewekt','gaf Loddermans toe. Maar hij dacht: 'Jij bent mijn soort ook niet, viezerik. Er hangt hier een verkeerd geurtje'.

Commissaris Bergsma vond dat Loddermans zich wat ongelukkig gedroeg. Hij besloot het heft weer in handen te nemen. 'Denkt u', en hij richtte zich tot mevrouw Den Ouden, 'dat uw man iets op het spoor was gekomen dat voor een krantenartikel van belang was? Dat hij daarom kontakt had gezocht met Linda van Dijke?'

'Ik kan het u niet zeggen', zei Tine den Ouden bits. 'Hij deed erg geheimzinnig, maar dat deed hij wel meer'.

Bergsma besloot het over een andere boeg te gooien.

'Meneer Vellinga, heeft u wel eens iets in Gouda gebouwd?'

'Nee, commissaris'.

'Ja, maar hij gaat het binnenkort wèl doen', zei Tine den Ouden met een trotse blik in haar ogen. Haar vriend keek haar vernietigend aan. Die blik ontging Bergsma niet.

'En wat gaat u dan wel bouwen?'

'Nog niets', antwoordde Vellinga bits. 'Ik heb plannen voor de binnenstad, maar er staat nog niets vast'.

'U kende notaris Appel niet, hè?', vroeg Bergsma nog een keer.

'Nee', antwoordde hij, 'ik kende de man niet'.

'Met wie had u tot nog toe kontakt over de bouwplannen', vroeg Bergsma effen.

'Met Bouw- en Woningtoezicht'.

'Met niemand anders?'

'Ja, ik heb er wel eens met de burgemeester over gesproken'.

'Wat bent u van plan te bouwen?'

'Een groot winkelcentrum plus een kantorencomplex...'.

'Waar?'

'Schuin achter de Agnietenkapel, langs de singels'.

'Juist', dacht Bergsma, 'weer zo'n betonnen klomp midden in de stad.

'En hoever zijn die plannen gevorderd?'

'Commissaris, gaat u niet wat ver? U moet drie moorden ophelderen en u zit hier bij een vrouw die zojuist haar man heeft verloren. En dan moet ik vragen beantwoorden over mijn bouwplannen. Ik vind dit banaal'.

'Dat moet hij zeggen', dacht Bergsma. 'Hij wordt ineens piëteitsvol, deze aannemer'.

Hoewel Vellinga modern en duur gekleed was, kon je zien dat hij een opgeklommen metselaar was, dacht Bergsma. Zijn rooie kop verraadde tevens teveel drankgebruik.

Vellinga was niet ouder dan een jaar of veertig, maar was het type dat er toch ouder uitzag. Hij genoot ongetwijfeld van het leven, maar dat ging wel ten koste van zijn gezondheid. Dat was hem wel aan te zien.

Opeens rinkelde de bel van de winkeldeur.

'Ga jij even kijken wie daar is, Bert?', vroeg Tine den Ouden.

Terwijl Vellinga de trap af liep, rinkelde de bel weer. Het geluid van een automotor zwol aan en een auto scheurde weg.

Vellinga kwam de trap weer op. 'Er is niemand meer in de winkel', zei hij.

'Wij gaan weg', zei Bergsma. 'Bedankt voor uw inlichtingen en ik wens u sterkte in deze moeilijke dagen, mevrouw den Ouden'.

Loddermans sloot zich hierbij aan, maar hij dacht dat Vellinga mooie Tine ongetwijfeld zou kunnen troosten.

Ze liepen door de winkel. Plotseling bleef Bergsma staan. 'Stond op deze tafel niet een tinnen schaal met een paar sier-stenen erop?' vroeg de commissaris aan mevrouw Den Ouden.

'Ja', antwoordde ze, 'het waren zes onyx eieren. Ze zijn verdwenen'.

'Weet je zeker dat ze er net nog op lagen?', vroeg Loddermans aan Bergsma.

'Zeker', zei Bergsma. 'Heeft u ze weggehaald, meneer Vellinga?'

'Ik? Hoe kómt u erbij. Wat moet ik met die stenen?'

'Einstein. Einstein', dreunde het door het hoofd van de commissaris. Drie moorden en dan ook nog die vreemde stenen. Was het niet om gek van te worden?

'Dan moeten ze zojuist zijn meegenomen door de bezoekers,

die zo'n haast hadden om weg te komen', merkte Loddermans snedig op.

'Kom, laten we gaan', sprak Bergsma vermoeid.

Ze stapten in de Rover en keken elkaar aan. 'Er klopt geen barst van', zei Loddermans, 'en ik vertrouw die Vellinga ook voor geen cent'.

'Ik ook niet', was Bergsma het met hem eens. 'Hij is volgens mij dik bij dit zaakje betrokken'.

Bergsma voelde zich opgelucht. Er zat eindelijk wat beweging in de zaak. Hij zou die ambtenaren in Den Haag wel eens wat laten zien. Hij voelde zich moe, maar voldaan. Bergsma keek naar Loddermans. Deze zat vermoeid uit het raam te kijken. 'Hij begrijpt er geen barst van', dacht Bergsma. 'Ik zal zelf dit onderzoek tot een goed einde moeten zien te brengen'.

Ze reden over de Markt, pikten een 'verboden stukje' rijbaan mee langs Hotel de Zalm, passeerden 'de Waag' en koersten naar het hoofdbureau aan de Houtmansgracht.

'Loddermans', zei Bergsma plotseling, 'we gaan een kijkje nemen in het piashuis van notaris Appel. 'Is dat huis wel naar behoren onderzocht?'

'Vluchtig', gaf Loddermans toe. 'De notaris hing tenslotte buiten. We hebben ons speurwerk vooral op de tuin gericht. We hebben wèl voetafdrukken en sporen van autobanden gevonden. Daarvan zijn proefafdrukken gemaakt'.

Bergsma pakte de mobilifoon en riep het hoofdbureau op. Terwijl hij langs de Karnemelksloot reed, richting Zwarte-weg, meldde hij aan zijn secretaresse dat hij op weg was naar het piashuis van notaris Appel. Er was nog geen nieuws over de witte Opel, kreeg hij van de andere kant te horen.

Over de Bodegraafse Straatweg raasden ze in de richting van Reeuwijk. De Reeuwijkse Plassen lagen rechts van hen. In de zomer vol met bootjes; nu een somber, donker stuk water.

Via de mobilofoon meldde Loddermans aan de Reeuwijkse politie dat ze een kijkje gingen nemen in het huis van wijlen de notaris. Het huis van Appel stond pal aan het water. 'Dat zal een mooi centje opbrengen op deze stand', zei Loddermans.

Ze reden de auto de oprijlaan op, waar ze werden opgewacht door een ijverige Reeuwijkse agent, met de sleutel van het huis. Te voet gingen ze een eindje door het struikgewas om het huis te bereiken. Het was inmiddels vijf uur in de middag, en het begon al donker te worden. De agent opende de voordeur. Het was er aangenaam warm. De centrale verwarming stond volop aan. Niemand had blijkbaar de thermostaat iets teruggedraaid.

Het huis was luxueus, maar een beetje poenig ingericht. Dikke vloerbedekking lag door het hele huis. Alleen in de hal lagen mooie plavuizen.

Maar het zicht daarop werd weggenomen door een bloemrijk Perzisch kleed. De woonkamer was klassiek gemeubileerd. In de hoek een bar met leren krukken. De flessen stonden zichtbaar in een glazen vitrine op ooghoogte. Loddermans zag dure flessen whiskey en cognac staan. 'Zo', dacht hij, 'hier hebben de feestjes zich dus afgespeeld. Hier heeft Linda naakt voor de notaris gestaan. Hier hebben de zakenrelaties van de notaris zich dus tot in de kleine uurtjes vermaakt'.

Alsof Bergsma de gedachte van Loddermans had geraden, vroeg hij: 'Zouden de feestjes zich hier hebben voltrokken of boven?'

Op de eerste verdieping bevonden zich drie kamers die min of meer in elkaar overliepen. Twee slaapkamers werden gescheiden door een zeer luxe badkamer, met een verzonken twee-persoons bad. Ook de vloer van de badkamer was met

het dikke beige tapijt belegd dat in alle kamers voorkwam. In de grootste slaapkamer stond een rond bed. Het behang was lichtblauw. Franse lelies waren er in overvloed in verwerkt. Een grote ronde spiegel was ingebouwd in een withouten wandmeubel.

'Ik heb me vergist', dacht Loddermans, 'hier zullen de orgiën zich wel hebben afgespeeld. Een mooi interieur voor een degelijke notaris. De mensen moestens eens weten...'. Beide politiemannen gingen naar beneden en namen plaats aan de bar. De Reeuwijkse agent stond keurig in de hal te wachten.

'Heb je geen trek in een glas whiskey, Bergsma?' vroeg Loddermans.

'Zeker', zei Bergsma, 'maar ik wil hier niets drinken. Laten we straks in 't Vaantje maar wat nemen. Ik hou niet van zo'n hoere-interieur'.

'Waarom wilde je persé hierheen?', vroeg Loddermans nieuwsgierig.

'Ik wilde wat sfeer opsnuiven', zei Bergsma gewichtig. Hij had dat weleens gelezen in een boekje van commissaris Maigret, en het leek hem een passend antwoord voor zijn lagergeplaatste collega.

'Laten we dan ook de werkkamer van Appel maar eens bekijken', zei Loddermans.

Dat vertrek was heel anders ingericht. Zakelijk. Hier lag parket op de grond. Een houten bureau stond in de hoek; daarnaast een stalen kast. Loddermans rukte aan de laden. De kast was op slot.

'Ik zou daar wel eens in willen kijken', zei Loddermans. 'Maak hem open', zei Bergsma ferm. 'Aan die kast is tenslotte niet veel verloren'.

Loddermans haalde een sleutelbos tevoorschijn, waaraan verscheidene sleutels maar ook lange metalen pinnen hingen. Hij had een minuut nodig om het centrale slot te openen. Loddermans deed de eerste lade open. Tientallen hangmappen waren er keurig in opgeborgen. Daarin zaten allerlei aktes. De tweede lade zag er net zo uit. De derde lade was echter leeg. Maar toen Loddermans deze verder open trok, rolden er stenen naar voren. Het leken bruine en witte eieren, zo groot waren ze. 'Verdomme', riep Bergsma, 'dat zijn de stenen, die ik zojuist in de winkel van Tine den Ouden heb zien liggen. Precies dezelfde, zo op het eerste gezicht'.

Langzaam liet Bergsma de stenen door zijn handen glijden. Ze voelden glad en gepolijst aan, en hadden mooie kleuren.

Het was precies op dat moment dat ze plotseling een buitenboordmotor van een boot hoorden aanslaan. Het Goudse politieduo sprintte om 't hardst naar het dichtstbijzijnde raam. Uit een sloot naast het piashuis vertrok een bootje met zoveel haast, dat in het matzwarte water van de Reeuwijkse plas een witschuimend spoor werd getrokken. Er leek één man in het bootje te zitten.

'Verdomme, verdomme, Loddermans. Is hier soms een botenhuis ónder de woning?'

De Reeuwijkse agent kwam hen halverwege tegemoet-gerend. 'Heeft u het ook gehoord? Er is ineens een speedboat vertrokken - kennelijk vanuit een ruimte ónder het huis...'.

In de hal van 'het Klokhuis' vonden ze een deur, waar direct achter een trap naar beneden voerde. Het was er aardedonker.

'Waar zit verdomme het licht?', riep Bergsma. 'Haal een lantaarn uit de auto'.

Nog geen halve minuut later liepen ze de trap naar het botenhuis af. Spookachtig scheen de lantaarn op het zwarte water. Er lag geen boot tussen de twee steigers. Maar ineens stiet Loddermans met kracht een vloek uit. 'Jezus, kijk nou eens, er ligt iemand óp de steiger'.

Ze renden erheen. Een vrouw lag aan handen en voeten gebonden. Toen ze de twee mannen zag, richtte zij haar hoofd moeizaam op. Haar mond was dichtgeplakt met een grote pleister. Maar Loddermans herkende haar meteen: het was Ria van Plaswijk.

Ferry Hoogendijk