Hoofdstuk 12
Joyce verwachtte eigenlijk dat ze hysterisch zou worden. Of dat ze toch minstens in huilen zou uitbarsten. Het was voorbij. Ze had een eindeloze, gruwelijke nacht achter de rug en dingen gedaan, die de voorzichtige Joyce Fowler van een paar dagen geleden nooit zou hebben gekund. Moest er nu geen reactie komen? Het was zelfs mogelijk dat ze iemand had gedood. Ze moest toch iets voelen, behalve deze leegte?
Ze hoorde iemand kreunen. Ze keek opzij en zag dat David overeind probeerde te komen. Joyce liet de steen, die ze nog steeds in haar hand had, vallen en strompelde naar hem toe. Ze voelde een enorme opluchting toen haar ogen zich eindelijk vulden met tranen. Nu pas kwamen haar emoties los.
“Je leeft nog!” zei ze. “Ik ben zo blij dat alles goed met je is.”
“Au!” David raakte voorzichtig zijn hoofd aan en kromp in elkaar toen hij de enorme bult voelde.
Joyce kromp ook in elkaar. “Het spijt me,” fluisterde ze. “Ik dacht dat je… ik wist niet meer…”
Hij stond al naast haar en sloeg zijn armen om haar heen. Joyce voelde dat hij trilde en onregelmatig ademhaalde, en ze begreep dat zijn emoties ook loskwamen.
Zo bleven ze even staan, zonder iets te zeggen.
Ten slotte maakte Joyce zich los uit zijn armen en ze wees naar beneden. “Daar ligt Dean,” zei ze. “Hij is gevallen. Ik weet niet of hij nog leeft.” Ze slikte en voelde dat haar knieën knikten. Haar reactie kwam nu pas goed.
Met een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht liep David naar de rand van de rots en hij keek naar beneden. Even later zei hij: “Hij leeft nog. Ik kan hem zien bewegen, maar ik weet niet of hij al helemaal bij bewustzijn is.”
“We moeten een ziekenauto bellen,” zei Joyce.
David knikte. “Ik heb mijn vaders auto gepakt.” Hij glimlachte zwakjes. “Daar zit een korte-golfradio in. Die zal ik gebruiken om een ziekenauto op te roepen.” Hij hielp haar te gaan zitten. “Ik ben binnen een paar minuten terug.”
Joyce schoof naar de rand van de rots en keek hoe hij naar zijn auto liep. Die had ze nog niet eerder opgemerkt. Hij stond naast de hare.
David zat niet lang in de auto. Al snel haastte hij zich terug. Hij had iets groots en zachts bij zich, waarschijnlijk een deken. Ze zag hem naar Dean lopen en naast hem knielen. Toen wendde ze haar blik af.
Ze kon Davids stem horen. Dean was nu bij bewustzijn, dacht ze. Ze keek echter nog steeds niet naar hen. Ze wilde Dean niet zien. Ze wilde hem nooit meer zien.
Een paar minuten later hoorde ze David terugkomen. Ze keek op en zag dat hij moeite had zijn tranen in te houden. Dean en hij waren vrienden geweest, herinnerde ze zich. Misschien geen hele goede vrienden, maar ze kenden elkaar al een hele tijd. Ze vond het niet vreemd dat David van streek was. Erachter komen dat iemand die je al jaren kent, heel anders is dan hij zich al die tijd heeft voorgedaan, doet verschrikkelijk veel pijn.
Tegen de tijd dat David haar bereikte, was hij weer helemaal tot rust gekomen.
“Is hij… hoe gaat het met hem?” vroeg Joyce.
“Ik weet het niet zeker. Ik geloof dat hij een been heeft gebroken,” zei David. “Ik heb hem verteld wat er is gebeurd en dat er een ziekenauto onderweg is.”
Joyce beefde nog steeds.
David ging naast haar zitten en sloeg zijn spijkerjack om haar schouders. Ze keken elkaar aan en begonnen toen tegelijk te praten.
“Wat is er gebeurd?”
“Jij eerst,” zei David.
Joyce sprak zorgvuldig en probeerde niets te vergeten. Ze vertelde hem over de slang, over Peaches en over de motoraanval. Over hoe ze er uiteindelijk achter was gekomen dat er iemand achter haar aan zat omdat ze iets had gehoord op de avond van de speurtocht. Ze vertelde hem ook over de bewonderende telefoontjes en de kadootjes en hoe blij die haar hadden gemaakt. En hoe vol verwachting ze de vorige avond was geweest, na dat laatste telefoontje. “Ik voelde me zo alleen,” zei ze. “Ik vertrouwde niemand meer.” Ze keek naar de wond op zijn voorhoofd, en gelukkig glimlachte hij geruststellend. “Ik was zo bang en verward dat ik niet meer kon denken. Als ik wel logisch had kunnen nadenken, was ik hier nooit naartoe gekomen. De gedachte dat het een en dezelfde persoon was, is nooit bij me opgekomen.”
“Dat idee zou waarschijnlijk bij niemand zijn opgekomen,” zei David. “Tenminste, niet bij normale mensen.”
“En dan zijn stem!” ging Joyce verder. “Ik had Dean weleens horen praten, maar niet vaak genoeg. Hij verdraaide zijn stem door de telefoon en ik herkende hem gewoon niet. En ik dacht dat hij mijn geheime aanbidder niet kon zijn omdat hij zo veelbetekenend naar me knipoogde.”
“Hoe bedoel je?”
“Dat deed hij toen we in de snackbar zaten, vlak nadat we hadden gehoord wat er met Diana was gebeurd,” zei Joyce. “Mijn geheime aanbidder was verlegen en iemand die zo’n knipoog gaf, kon nooit verlegen zijn.”
“Dean is niet verlegen,” wist David. “Hij was altijd nogal afstandelijk. ‘Koud’ kan ik nu beter zeggen. En hij knipoogt nooit. Het moet een onderdeel van zijn plan zijn geweest. Om jou om de tuin te leiden.”
“Nou, dat is dan gelukt,” antwoordde Joyce. Ze huiverde en David sloeg een arm om haar schouders.
“Ik weet dat je uitgeput bent,” zei David, “maar we moeten gaan. Denk je dat je het haalt?”
Joyce knikte en stak haar armen in de mouwen van het spijkerjack.
Ze vorderden langzaam. Ze waren halverwege toen de ziekenwagen er aankwam. David hielp haar om te gaan zitten en liep vervolgens snel naar beneden.
Joyce deed haar ogen dicht, terwijl de verpleegkundigen zich om Dean bekommerden. Even later stond David alweer naast haar en hielp hij haar overeind.
“Ik heb ze verteld dat jij alleen je enkel hebt verzwikt en dat je niet mee hoefde in de ziekenauto,” zei hij tegen haar. “Ik dacht dat je het misschien…” Hij gebaarde naar de witte auto, die nu snel wegreed.
Joyce huiverde bij de gedachte dat ze met Dean in één ziekenauto had moeten zitten. “Bedankt,” zei ze, met een zwak lachje. “Daar had ik helemaal niet aan gedacht.”
Terwijl ze verder liepen naar de auto’s schoot Joyce iets te binnen.
“Hoe wist je waar je me kon vinden?” vroeg ze. “En waarom zocht je me? Waarom was je eigenlijk niet verbaasd toen ik je over Dean vertelde?” Dat had ze zich net pas herinnerd. Ze had haar gedachten nog niet op een rijtje.
“Wil je niet weten waarom ik me zo vreemd heb gedragen?” vroeg David.
“Ik wil alles weten,” zei Joyce.
“Oké.” David haalde diep adem. “Ik moet bij het begin beginnen. Diana is bijgekomen uit haar coma.”
“Echt waar?” Joyce was oprecht blij voor Diana. “Dat is geweldig, David. Wordt ze weer helemaal de oude?”
“Waarschijnlijk wel,” zei hij. “Maar goed, ze heeft verteld wat er is gebeurd. Dat Dean en zij ruzie hadden en dat ze is gevallen.”
“Dean zei al dat het een ongeluk was, maar ik geloofde hem niet,” zei Joyce.
“Hij heeft haar misschien niet geduwd, maar hij heeft haar daar wel achtergelaten. Hij is gewoon weggegaan. Diana weet dat nog niet,” zei David. Hij klonk bedroefd en een beetje boos. Even bleef het stil. “Dean is een computer-genie.”
“Ja, dat vertelde Sally.”
“Hij is heel slim en zijn familie is van het soort dat van doordouwen houdt. Je moet de beste zijn, de hoogste cijfers halen, je moet naar de beste universiteit, enzovoort.”
“Was hij dat dan niet?” vroeg Joyce. “De beste, bedoel ik.”
“Volgens Diana gingen zijn cijfers achteruit. Waardoor dat kwam, weet ik niet. Misschien had hij gewoon genoeg van school. Het zag er in ieder geval naar uit dat hij niet zou worden toegelaten op een van de beroemde universiteiten. Maar hij is niet alleen bezeten van computers, hij kan ook van alles met die dingen. Hij kwam erachter hoe hij kon inbreken in het systeem van de school.”
“Ik snap het al,” zei Joyce. “Tienen zonder moeite.”
David knikte. “Diana kwam erachter en hij smeekte haar om het niemand te vertellen. Ze zei dat ze eerst medelijden met hem had en dat ze beloofde niets te zeggen. Maar toen kreeg men er op school lucht van en ze begonnen vragen te stellen. Diana werkt af en toe op de administratie en het zou niet lang duren voor ze erachter kwamen wat hij had gedaan, en dat zij er indirect bij betrokken was.”
“Dus besloot ze om het te vertellen?”
“Ja, maar eerst wilde ze dat aan hem uitleggen. Of ze wilde hem ervan overtuigen dat hij alles moest opbiechten,” zei David. “Maar het was of zijn wereld verging. Hij werd gewoon gek. Hij schreeuwde dat het hem zou ruïneren, dat hij op haar had gerekend.”
‘Ik rekende op je.’ Joyce dacht dat ze die woorden nooit zou kunnen vergeten.
Ze bereikten de auto’s en David hielp haar in de zijne. Hij zei dat hij later zou teruggaan om haar auto op te halen.
“Ik moet vanavond mijn ouders ophalen van het vliegveld,” zei Joyce. “Om zes uur. Ze verwachten dat ik er zal zijn.”
“Je zult er zijn. Ik breng je wel,” zei hij tegen haar.
Joyce leunde achterover en glimlachte. “Eindelijk,” zei ze, “iets anders dan rotsen om op te zitten. Maar vertel me nu eindelijk eens waarom je plotseling zo… ik weet het niet, zo afstandelijk werd. Je gedroeg je alsof je een hekel aan me had, nadat je had gehoord wat er met Diana was gebeurd. Je begon door te vragen over wat ik had gehoord. Wat was er aan de hand?”
David zag er verward uit, alsof hij het zelf niet precies wist. “Die avond, van de speurtocht… weet je nog? Ik had Diana een lift gegeven. Ze maakte zich ergens zorgen over, dat zei ze tegen me. Maar ze vertelde niet wat het was. Ze zei alleen dat ze er een oplossing voor moest vinden en dat het niet eenvoudig zou zijn. Daarna ging ze weg met Dean. Wat er toen is gebeurd, wist ik tot voor kort niet. Ik durfde het bijna niet toe te geven, Joyce, maar ik kan net zo goed eerlijk zijn. Ik heb een paar keer gedacht dat jij het was.” Hij slikte krampachtig en ging toen haastig verder. “Diana is niet bepaald erg aardig, en ze was ronduit onbeschoft tegen jou toen jullie elkaar ontmoetten. Ik dacht dat jij misschien naar boven was geklommen, dat je haar was tegengekomen en dat jullie ruzie hadden gekregen of zoiets. Ik wist dat je haar niet zou hebben geduwd, maar ik dacht…”
“…dat het misschien een ongeluk was geweest?” maakte Joyce de zin voor hem af.
David knikte. “Alles bleef echter wijzen op Dean,” vervolgde hij snel. “En ik wilde het niet geloven.” Hij sloeg met zijn hand op het stuur. “Ik bedoel… hij is een vriend, was een vriend. Ik weet het niet meer. Je verdenkt een vriend er niet zo snel van, dat hij iemand die gevallen is, aan haar lot zou overlaten. Ik kon gewoon niet meer logisch nadenken. Het was, denk ik, makkelijker om jou ervan te verdenken. Ik verwacht niet van je dat je het begrijpt, maar ik bleef maar tegen mezelf zeggen dat ik je helemaal niet zo goed kende.”
“Dat deed ik ook,” biechtte Joyce op. “Toen ik eindelijk in de gaten had dat iemand me angst probeerde aan te jagen, verdacht ik iedereen, zelfs Sally. En ook jou,” voegde ze er met een blik op zijn voorhoofd aan toe. “Ik neem het je echt niet kwalijk, David,” vervolgde ze. “Ik vertrouwde jou ook niet. En het is toch waar? We kennen elkaar niet echt goed.”
“Nee, dat is zo,” stemde hij in.
Ze zeiden allebei even niets.
Toen ging David verder: “Maar goed, Diana kwam bij en vertelde ons over Dean. Toen voelde ik me verschrikkelijk schuldig. Ik ging naar je huis toe om het je te vertellen, maar meer nog omdat ik met je wilde praten en me wilde verontschuldigen.”
“En ik was niet thuis,” zei Joyce. “Maar waarom ben je naar me gaan zoeken?”
David leunde achterover en lachte even. “Ik heb bij jullie ingebroken.”
“Wat? Dat meen je toch niet?”
“Nee, hoor. Je had vergeten de deur op slot te doen.”
“En jij bent zo naar binnen gelopen? Niet dat ik dat erg vind,” zei Joyce snel, “maar waarom deed je dat?”
“Omdat het huis baadde in een zee van licht en het leek dat er een feest in volle gang was,” legde hij uit. “Ik wist dat je ouders niet thuis waren en er kwam niemand naar de deur toen ik belde. Daarom besloot ik op onderzoek uit te gaan.”
“Het is maar goed dat mijn hond er niet was.”
“Hoezo? Zou die me hebben gebeten?”
“Nee.” Joyce lachte nu hardop. “Ze zou eerder zijn flauwgevallen van pure schrik.” Opeens dacht ze aan iets anders. “Je bent toch niet mijn kamer binnengegaan? Het is er een enorme bende. Zeg alsjeblieft dat je mijn kamer niet hebt gezien.”
Nu lachte David. “Nee, ik ben alleen in de huiskamer geweest en die zag er netjes uit. Ik zag dat er een boodschap op het antwoordapparaat stond en ik dacht dat die misschien een aanwijzing zou bevatten over waar je zou kunnen zijn.”
“Dat was het geval en jij kwam direct hier naartoe,” zei Joyce. Toen bedacht ze iets. “Wacht eens. Je bent gisteravond naar mijn huis gegaan. Je was hier pas tegen zonsopgang. Ik wil niet zeuren, maar…”
“Waarom duurde het zo lang voor ik hier was?” maakte hij de zin voor haar af. “Ik wist niet wie je had gebeld. Ik dacht dat je een vriend had.”
“Ik woon hier nog maar pas. Hoe kan ik nu al een vriend hebben?”
Hij keek haar aan. Zijn ogen fonkelden. “Het komt weleens voor.”
“Ja, dat zal wel.”
David lachte naar haar. “Ik ging dus naar huis,” vervolgde hij zijn verhaal. “Iedereen belde iedereen over Diana en Dean. Brad heeft gebeld, Karen heeft gebeld, en als Sally thuis was geweest, zou ik nu waarschijnlijk nog aan de telefoon hebben gezeten. Waarom weet ik niet, maar ik besloot Dean te bellen. Ik wist niet of hij het wist. Dat Diana wakker was geworden uit haar coma, bedoel ik. Ik vond dat iemand het hem moest vertellen, zodat hij zich zou kunnen verontschuldigen of zoiets.” Hij lachte weer, maar nu bedroefd.
“En hij was niet thuis.”
David knikte. “Niemand wist waar hij was. Toen besefte ik dat hij degene moest zijn, die jou wilde ontmoeten en ben ik meteen hiernaartoe gekomen.”
Dat was het. Er was niets meer te vertellen.
David startte de auto, maar voordat hij wegreed, pakte hij haar hand. “Ik had eerder met je moeten praten,” zei hij. “Als ik je had verteld wat me bezighield, had ik je…” Hij zuchtte. “Dan had ik je dit allemaal kunnen besparen. Begrijp je wat ik bedoel?”
“Ja.” Joyce hield zijn hand stevig vast. “Maar ik begrijp ook waarom je niets hebt gezegd. Gelukkig is alles nu voorbij. We moeten het verleden vergeten. Van nu af aan kijken we alleen nog maar vooruit!”
“Op één voorwaarde,” zei hij. David boog zich naar haar toe en veegde wat stof van haar gezicht. Daarna kuste hij haar zacht op haar voorhoofd. “We hebben allebei gezegd dat we elkaar niet zo goed kennen. Laten we elkaar dan beter leren kennen, goed?”
“Goed,” antwoordde Joyce.
David liet de auto optrekken.
Terwijl ze wegreden, keek Joyce achterom, naar de rotswand. De rotsen joegen haar nu geen angst meer aan. Snel draaide ze haar hoofd af toen ze zich haar eigen voorstel herinnerde: ‘Van nu af aan kijken we alleen nog maar vooruit!’ De voorwaarde die hij had gesteld, aanvaardde ze maar al te graag. Ze wilde David goed, héél goed leren kennen!