Hoofdstuk 9
Toen ze nog maar een paar meter verwijderd was van de telefooncel, hoorde ze in de verte het geluid van een motor.
Ze bleef staan en keek achterom. Ze stond klaar om de bestuurder naar de kant van de weg te gebaren.
Het geluid zwol aan en Joyce ging midden op de weg staan. Zo kon de bestuurder haar al vroeg zien en zou hij meer dan genoeg tijd hebben om af te remmen.
Eindelijk kreeg ze de auto in het oog. Of… nee, het was geen auto, het was een motor.
Nou ja, als het maar rijdt, dacht Joyce. Ze hief haar armen op en begon te zwaaien.
De motor kwam dichterbij.
Hij was zwart, zag Joyce nu. De berijder droeg een zwarte helm, die wel iets weg had van de helm van een ruimtepak. Ze kon niet zien of de bestuurder een man of een vrouw was. Dat kon haar eigenlijk ook niet zoveel schelen, als hij of zij maar stopte.
Er gingen nog een paar seconden voorbij voor Joyce begreep dat de berijder helemaal niet van plan was om te stoppen. Hij kwam heel snel op haar af, zonder vaart te minderen. Joyce wist zeker dat hij haar had opgemerkt, maar hij bleef gewoon doorrijden.
Terwijl Joyce snel naar de kant van de weg liep, voelde ze een golf van woede in zich opkomen. Ze kon het wel uitschreeuwen!
En ze schreeuwde ook, maar niet van woede. Ze had nog maar net de kant van de weg bereikt, toen ze zich omdraaide en zag dat die motor recht op haar afkwam. Joyce gilde van angst. Ze sprong naar achteren en botste tegen de telefooncel. Daarbij schaafde ze haar arm aan een metalen rand.
De motor zwenkte en een regen van steentjes spatte op. Daarna scheurde hij weer door.
Het was opzet geweest. Daarover was geen twijfel mogelijk. Joyce leunde tegen de telefooncel. Haar knieën knikten en haar hart bonsde zo erg in haar oren dat ze pas vrij laat besefte, dat het geluid van die motor weer dichterbij kwam.
Hij kwam terug!
Ze keek bang om zich heen. Haar ademhaling ging gejaagd. Toen voelde ze het warme glas van de telefooncel tegen haar rug. Zonder na te denken, schoot ze naar binnen en deed ze de deur achter zich dicht.
Opnieuw werd het geluid van de motor steeds luider. Joyce kon zien dat de berijder recht op de telefooncel afstuurde. Ze deed haar ogen dicht en liet zich op de ongelijke cementen vloer zakken. Haar knieën drukten tegen haar borstkas. Toen het gebulder een hoogtepunt had bereikt, vlogen Joyce’s ogen open. Net op tijd om te zien dat de motor uitweek, zodat hij de cel op een paar centimeter miste. Toen reed hij weg in de andere richting.
Zou hij nog terugkomen? Hoeveel tijd had ze als dat gebeurde? Joyce kwam overeind en keek in de richting waarin de motor was verdwenen. Daar zou hij ook weer vandaan komen… als hij terugkwam. Ze zocht in haar zakken naar haar telefoonkaart. Toen ze die motor had gehoord, had ze hem daarin gestopt, omdat ze dacht dat ze hulp zou krijgen. Haar hand beefde en de kaart viel op de grond. Ze zakte weer op haar knieën en pakte de kaart op.
Toen hoorde ze de motor opnieuw.
Ze kon het niet. Ze kon niet in deze glazen kist blijven wachten tot die maniak weer op haar kwam afstuiven, als een gigantisch zwart insect op zoek naar een prooi. Ze moest eruit, ze wilde naar dat beboste stuk land achter haar vluchten. Daar zou hij haar niet kunnen volgen. Daar had ze meteen naartoe moeten gaan.
Terwijl het geluid van de motor toenam, pakte Joyce de deurknop en duwde. De deur ging niet open. Ze duwde nog een keer, harder nu, maar weer tevergeefs. Ze huilde bijna van frustratie. De deur zat klem. Ze zat in de val.
Nog vier keer moest Joyce doodsbang toekijken hoe de motor recht op haar af kwam razen. Ze probeerde het niet te zien, maar niet kijken was op de een of andere manier nog erger dan wel kijken. Ze probeerde de telefoonkaart in de gleuf te duwen, maar haar handen waren nat van het zweet en trilden zo hevig dat het niet lukte. Eindelijk herinnerde ze zich dat ze geen kaart nodig had om het alarmnummer te bellen. Maar nu begon de bestuurder van de motor cirkels te draaien om de telefooncel en het gebulder van de motor maakte het onmogelijk ook maar iets te horen.
Uiteindelijk gaf Joyce het op en ze ging op de grond zitten. Haar hele lichaam was gespannen en trilde. Buiten ging de motorrijder verder met zijn krankzinnige spel. De zon scheen fel op de glazen wanden van de cel, die niet werd geventileerd. Het was bijna ondraaglijk heet. Ze dacht aan Peaches, die hulpeloos in de gloeiend hete auto had gezeten.
Opeens besefte ze dat de motor was verdwenen. Ze tilde haar hoofd op en luisterde. Er klonk geen enkel geluid meer, op haar eigen hijgende, raspende ademhaling na. Ze wachtte nog even en toen er niets gebeurde, toen het gejank van een motor wegbleef, stond ze langzaam op.
Voorzichtig stopte ze de kaart in de gleuf en ze draaide het nummer van het benzinestation dat, heel prettig, op een sticker stond, die op de telefoon was geplakt.
In gesprek. Joyce kon wel huilen. Ze gooide de hoorn neer. Hij kon nog steeds terugkomen. Misschien wachtte hij alleen tot ze zou denken dat ze in veiligheid was. Het zweet droop langs haar lichaam en het was zo benauwd in de telefooncel dat ze moeite had met ademhalen.
Joyce greep de deurknop en wenste uit alle macht dat de deur open zou gaan. Haar klamme handen gleden weg en ze viel tegen het hete glas achter haar.
Opschieten. Ze moest opschieten. Ze moest naar buiten en hulp gaan halen. Ze pakte haar kaart en draaide opnieuw.
“Bills Texaco.”
“Ik…” Joyce slikte. Haar keel zat bijna dicht.
“Ja?” De man klonk ongeduldig.
Joyce’s woorden kwamen eruit als onzeker gefluister. “Ik heb hulp nodig. Ik zit vast.”
“Kunt u niet harder praten?”
“Ik… kan niet.” Joyce snikte het uit en hield de telefoonhoorn vast alsof haar leven ervan afhing.
“Ik kan u niet helpen als ik u niet kan verstaan.”
Joyce probeerde zich te beheersen, maar het leek wel alsof ze haar lichaam niet meer onder controle kon houden. Ze wist niet eens meer hoe ze moest blijven ademhalen. Het was zo heet… zo heet.
Ze liet de hoorn uit haar handen glijden en stak haar handen weer uit naar de deurknop. Ze moest eruit! Haar handen gleden opnieuw van de knop en ze veegde ze af aan haar broek. Ze moest volhouden! Ze pakte de knop nogmaals vast en duwde. Haar hoofd voelde alsof het zou openbarsten en ze hoorde een schor, ritmisch geluid, alsof er een dier gromde. Ze besefte dat zij dat geluid maakte. Snel veegde ze haar handen langs haar broek af, pakte de knop en duwde nu met haar hele lichaam tegen de deur. Ze stootte allerlei klanken uit, terwijl ze met al haar kracht tegen de deur beukte. Toen, met het afschuwelijke geluid van metaal dat over metaal schuurt, ging hij open.
Joyce verloor haar evenwicht, stootte haar hoofd tegen de glazen wand en viel half op de drempel en half op de vieze vloer van de telefooncel. Ze was te moe om zich te bewegen. Ze deed haar ogen dicht en liet de koele lucht over zich heen stromen.
Maar ze moest verder naar buiten. Opstaan en naar buiten. Ze deed haar ogen open en drukte zichzelf omhoog. Toen hoorde ze een stem: “Hallo? Wat gebeurt er allemaal? Bent u wel in orde… Hallo?”
Joyce haalde diep adem, ging op haar knieën zitten en pakte de hoorn weer op.
Het was laat in de middag toen Joyce eindelijk de auto voor het huis parkeerde. Ze zette de motor af en stak haar hand uit naar het portier.
Peaches zit al de hele dag binnen, dacht ze. Die moet er hoognodig uit. Toen bedacht ze dat Peaches helemaal niet thuis was en ze zakte terug in de stoel.
Uitgeput deed ze haar ogen dicht. Haar hoofd bonsde en haar kleren waren nog steeds vochtig van het zweet. Ze had een douche nodig, een paar aspirines en iets kouds om te drinken. Maar op dit moment was ze alleen maar in staat om stil te blijven zitten.
Ze had de man van het benzinestation gevraagd om eerst naar de telefooncel te komen. Ze durfde niet naar haar auto te lopen en nog een ontmoeting met die krankzinnige motorrijder te riskeren. Daarom was ze bij de hete, stinkende telefooncel gebleven. Toen de jeep daar arriveerde, wist Joyce zeker dat ze Bills Texaco de rest van haar leven dankbaar zou blijven.
De man had nogal vastgeroeste ideeën over van alles en nog wat, die hij haar allemaal vertelde en waaraan Joyce absoluut geen aandacht besteedde. Ze vertelde hem niet wat er was gebeurd. Ze had als verdoofd in de jeep gezeten en had van tijd tot tijd geknikt. Hij zou haar aanraden de politie te bellen en ze wist dat ze dat eigenlijk zou moeten doen. Maar later pas, nadat ze was thuisgekomen en alle deuren achter zich op slot had gedaan. Pas als ze echt in veiligheid was.
Nu ze voor het huis zat, deed Joyce haar ogen dicht. Met grote tegenzin bedacht ze dat ze daar naar binnen moest gaan, waar ze weer alleen zou zijn. Ze had zich daar onveilig gevoeld vanaf het moment dat ze naar Rimrock waren verhuisd. En de politie? Wat zou die zeggen als zij vertelde dat ze dacht dat het voorval met die motorrijder niet op zichzelf stond? Dat het was begonnen met een onthoofde slang. Dat iemand probeerde haar bang te maken. En met succes.
De politie zou willen weten waarom ze dat dacht en op dit moment had Joyce daar geen antwoord op. Maar het was waar, dat wist ze zeker. Ze had het vanaf het begin moeten beseffen.
Ze zette haar vingers tegen haar slapen en masseerde die in een poging het kloppen minder te laten worden. Ze zei tegen zichzelf dat ze moest uitstappen, maar haar lichaam weigerde mee te werken. Ze voelde dat ze langzaam in slaap doezelde, dus toen ze muziek hoorde, dacht ze dat ze droomde. Ze deed haar ogen open, maar de muziek hield niet op. Hoewel, het was niet echt muziek. Het waren een paar noten die, bijna pijnlijk mooi, door de lucht zweefden.
Joyce liet zich uit de auto glijden en liep naar het huis, verbaasd en als betoverd door het geluid.
Toen ze de voordeur bereikte, zag ze een mobile. Zes lange, dunne, metalen buisjes die aan een rond stukje hout hingen en zacht bewogen in de wind. Het hing op dezelfde plaats als waar de mand met bloemen had gehangen en Joyce wist precies wie de gever was. Voor de eerste keer tijdens deze eindeloos lijkende dag herinnerde ze zich dat ze een aanbidder had.
Ze raakte de mobile aan en veroorzaakte zo een nieuwe golf van klanken. Daarna deed ze de voordeur van het slot en ze liep naar binnen om te zien of hij ook had opgebeld.
Er stond wel een boodschap op het bandje van de telefoonbeantwoorder, maar die was van haar vader. Alles was opgelost en de volgende avond om zes uur zouden haar moeder en hij op het vliegveld zijn.
Misschien zou het volgende telefoontje van haar aanbidder zijn. Ze was nu thuis, dus misschien kon ze hem eindelijk persoonlijk spreken. Meer dan wat ook, had Joyce de behoefte om met iemand te praten.
Als een slaapwandelaar liep ze naar boven. Ze trok haar vieze kleren uit en stapte onder de douche. Ze herinnerde zich dat ze pas een paar uur geleden ook onder de douche had gestaan. Het voelde echter alsof er bijna een week voorbij was gegaan. Ze had nog steeds hoofdpijn toen ze uit de badkamer stapte, dus nam ze een aspirine in. Daarna trok ze haar oudste spijkerbroek aan, die het lekkerst zat, en een ruimvallend, donkergroen T-shirt. Ze sloeg een handdoek om haar natte haar en liep naar beneden.
Als mam nu hier was, zou ze je aanraden iets te eten, dacht Joyce. Ze liep naar buiten, naar de auto, en haalde de boodschappen eruit. Ze gooide al het vlees weg en dwong zichzelf wat kaas en een appel te eten. De appel kreeg ze niet helemaal op. Ze had honger, dat wel, maar ze was te onrustig om te eten.
Het was helemaal niet iemand die grappen uithaalde, onschuldige, ongevaarlijke grappen. Het was iemand die haar de stuipen op het lijf wilde jagen, die haar zo bang wilde maken dat ze… Ja, wat? Dat ze weg zou gaan? Daar had ze eigenlijk de meeste behoefte aan. Als het aan haar lag, ging ze hier weg en kwam ze nooit meer terug.
Maar waarom? Waarom wilde iemand haar dat aandoen? Wat had ze gedaan, dat iemand zo’n hekel aan haar had? En wie was die persoon?
Het huis was veel te stil. Ze werd steeds nerveuzer, dus ze trok de handdoek van haar haren en ging voor het huis zitten. De zon begon al te zakken, maar zolang het nog licht was, voelde ze zich veilig genoeg. Ze zat op de treden voor het huis, minder dan een meter verwijderd van de deur, voor het geval ze snel weer naar binnen wilde. Ze luisterde naar het kalmerende getinkel van de mobile.
Denk logisch na. Zet je gedachten op een rijtje. Dat hadden haar ouders, de leraren haar altijd voorgehouden. Natuurlijk hadden zij het over opstellen en uittreksels gehad, niet over van haat vervulde maniakken, maar dat deed er niet toe. Joyce trok haar vingers door haar natte haren en probeerde haar gedachten te ordenen.
De slang. Het was begonnen met de slang. Wat had ze gedaan voordat de slang was afgeleverd? Ze was zich aan het herstellen van een bijna slapeloze nacht. Die nacht alleen in huis, toen Peaches buiten iets had gehoord. Daarvoor had ze haar ouders naar het vliegveld gebracht. Wat was er verder nog gebeurd? Ze had over Diana’s ongeluk gehoord.
De lucht was nog steeds warm, maar Joyce huiverde toen ze het zich herinnerde.
Ze was naar de snackbar in de stad gegaan. In het begin was iedereen vrolijk geweest en hadden ze grapjes gemaakt, terwijl ze hun hamburgers aten. Joyce huiverde weer. Toen was Brad gekomen, en de vrolijke groep had te horen gekregen dat Diana van de rotsen was gevallen. Joyce had iedereen verteld dat ze een gil had gehoord. Brad was furieus geweest over het feit dat ze zich Diana’s woorden niet kon herinneren. Die kon ze zich nog steeds niet voor de geest halen. Was hij zo kwaad geweest dat hij haar dit allemaal zou willen aandoen? Alleen omdat ze zich iets niet kon herinneren? Het zou Diana niet meer helpen, ook al wist ze wat Diana had geroepen.
Joyce huiverde weer en sloeg haar armen om haar knieën. Die afschuwelijke gebeurtenissen waren begonnen op de dag dat ze iedereen over de gil had verteld. De schreeuw. Ze kneep haar ogen dicht en probeerde het weer te horen. Niet de woorden, maar het geluid, het gevoel. Het was niet moeilijk dat gevoel opnieuw tot leven te brengen. De wind, de donder en de bliksem, haar eigen angst, en haar geroep om David. Ze kneep haar ogen nog stijver dicht. Er was een felle bliksemschicht geweest, ze had gegild en toen had ze iemand horen roepen. Daarna had ze iemand horen gillen… iemand anders.
Joyce’s ogen vlogen open, maar ze zag alleen de donkere, nat geregende rotsen van de wand. De mobile maakte nog steeds zijn betoverende geluid, maar alles wat ze hoorde, was het schreeuwen en de gil. En de stemmen. Niet één stem, twee stemmen. Ze had twéé stemmen gehoord! De een had iets geroepen en de ander had gegild. Twee mensen!
Diana was niet alleen geweest. Toen was Diana gevallen en degene die bij haar was, wist dat, maar had haar laten liggen, wetend dat ze gewond was. Wetend dat ze misschien zou sterven.
Joyce’s hart ging sneller kloppen. Ze begon te blozen van angst. De volgende dag kwam jij en je vertelde aan iedereen wat je daarboven had gehoord, zei ze tegen zichzelf. Degene die bij Diana was geweest, had ieder woord gehoord. Toen was hij er bang voor geworden dat je je meer zou gaan herinneren. Diana lag in coma, dus zij zou niets zeggen. De enige persoon over wie hij zich zorgen hoefde te maken, was Joyce Fowler, met haar grote mond. Het enige dat hij hoefde te doen, was haar zo bang maken dat ze zich niets zou herinneren. Zo bang maken dat ze aan niets anders kon denken, dan aan wat haar overkwam.
Nou, dat had bijna gewerkt. Joyce had haar uiterste best gedaan om die avond op de rotswand te vergeten. Ze had zelfs geprobeerd zichzelf ervan te overtuigen dat er een of andere stomme brugklasser achter die ziekmakende grappen zat. Maar degene die erachter zat, was niet stom en hij was doodserieus.
Opeens sprong Joyce op, niet langer in staat om stil te blijven zitten. Ze was zo bang dat ze het liefst weg had willen rennen. Maar waar kon ze naartoe? Naar wie kon ze toe rennen? Ze was alleen, precies zoals hij wilde.
Hij? Brad? Joyce dacht weer aan de grote, gespierde footballer. En aan de wanhoop op zijn gezicht toen ze zich niet kon herinneren wat ze had gehoord. En aan het bezoek dat hij haar had gebracht, toen hij haar had verteld dat hij Diana haatte. Toen was Joyce ook bang geweest, door de felle schittering in zijn ogen en de manier waarop hij naar haar keek.
Maar die angst was niets in vergelijking met wat ze nu voelde, nu ze wist dat er iemand achter haar aan zat. Iemand die gek was van woede, zo gek dat hij Diana naar beneden had geduwd. Het was mogelijk dat Brad die persoon was.
Sally dacht dat Brad die slang had gebracht. Sally was echter degene die ermee naar binnen was gekomen. Ze had gezegd dat ze de doos voor de deur had gevonden, maar het was best mogelijk dat ze hem zelf had meegebracht. De volgende ochtend, op de rotswand, had ze zich heel vreemd gedragen, alsof ze verwachtte dat er iets zou gebeuren. Was het mogelijk dat zij ervoor had gezorgd dat die rotsblokken naar beneden kwamen, niet wetend dat het bijna verkeerd zou aflopen voor haarzelf?
Joyce schudde haar hoofd. Dat was moeilijk te geloven. Maar het was ook ongelofelijk dat dit allemaal echt gebeurde. Als ze zich veilig wilde voelen, moest ze erachter zien te komen wie haar dit aandeed.
Joyce liep heen en weer. Haar hersenen werkten op volle toeren. Haar gedachten schoten langs alle mensen die ze kende, totdat ze uiteindelijk bij Dean terechtkwamen. Dean Latham. Ondanks de knipoog die ze van hem had gekregen, vermoedde Joyce dat hij een kouwe kikker was. Hij had zo kalm, zo rationeel, zo logisch geklonken toen hij had verteld hoe je geluiden verkeerd kon interpreteren.
Joyce had ermee ingestemd omdat ze dacht dat hij alleen aardig probeerde te zijn. Ze had zich echter helemaal niets verbeeld, dat wist ze nu zeker. Misschien had Dean haar iets willen voorspiegelen. En vandaag was hij in de stad geweest, ze had hem gezien. Het was mogelijk dat hij de raampjes van de auto had dichtgedraaid. Als hij Diana een duw had gegeven, of haar alleen had achtergelaten nadat ze was gevallen, wilde hij natuurlijk weten wat Joyce had gehoord.
Er was nog iemand die het wilde weten, herinnerde Joyce zich toen. Haar gedachten richtten zich ten slotte op David. Ze had de gedachte aan hem telkens van zich afgezet. Ze had niet willen toegeven dat het mogelijk was dat hij het had gedaan. Maar het was wel degelijk mogelijk. Hij was net zo gespannen, en net zo wanhopig geweest als Brad. Hij wilde net zo graag dat ze zich alles zou herinneren. Hij was samen met haar op de rotswand geweest. De tijd dat ze niet bij elkaar waren geweest, had hij Diana misschien wel ontmoet…
Joyce schudde haar hoofd weer. David niet, zei ze tegen zichzelf. Hij niet. Maar waarom niet? Alleen omdat hij haar had gekust? Omdat ze meteen verliefd op hem was geworden, een kwartiertje nadat ze hem had ontmoet?
En hoe zat het met hun tweede ontmoeting, toen hij was teruggekomen naar de snackbar? En met de derde ontmoeting, toen hij haar naar de stad was gevolgd?
In beide gevallen had ze gemeend dat hij opnieuw toenadering tot haar wilde zoeken, al was daar niet veel van terechtgekomen. Nu besefte ze dat er nog een andere reden kon zijn voor zijn gedrag. Wilde hij haar dwingen om zich alles te herinneren? Hij kon best een geheim hebben, een dodelijk geheim.
“Je kent hem nauwelijks,” zei ze hardop. “Je kent ze geen van allen echt goed.”
Het ging intussen wat harder waaien. De mobile klingelde harder. Joyce luisterde ernaar, dankbaar voor het geluid, wensend dat het nog harder klonk. Zo hard dat het al het andere uit haar gedachten zou verdrijven. Ze wilde niet zo denken; iedereen als verdachte beschouwen, en ze wilde zich niet zo bang voelen. Als ze dit aan iemand zou vertellen, zou diegene denken dat ze gek was. Een halfuur eerder zou ze het nog eens zijn geweest met die diagnose, maar nu niet meer. Niet nu ze zich die tweede stem had herinnerd, nu ze wist dat er iemand bij Diana was geweest. Nu kon niemand haar er nog van overtuigen dat ze gek was. Maar ze kon het ook aan niemand vertellen.
Weer voelde Joyce de drang in zich opkomen om weg te rennen. Het gaf niet waar naartoe. Maar ze kon nergens heen. Had ze maar een vriend of vriendin, een plaats waar ze zich veilig kon voelen, al was het maar voor kort, tot ze had besloten wat ze moest doen. Haar ogen brandden, haar keel was droog. Ze sjokte naar de keuken, waar ze twee glazen water dronk. Toen boog ze zich voorover omdat haar maag in opstand kwam. Ze hoefde gelukkig niet over te geven. Maar ze voelde zich zo licht in haar hoofd, dat het haar moeite kostte zonder vallen de woonkamer te bereiken. Daar liet ze zich op de bank vallen.
Eindelijk hield het draaierige gevoel op en kon ze weer om zich heen kijken. Door de ramen zag ze dat de rotswand in een rode gloed baadde. Ze wendde haar hoofd af en ineens viel haar oog op het lichtje van het antwoordapparaat, dat brandde. Terwijl zij daar voor het huis had gezeten, verdiept in haar afschuwelijke, maar logische gedachten, had er iemand opgebeld en een boodschap ingesproken.
Ze stond op, liep naar de secretaire en drukte op het knopje.
“Joyce? Vond je de muziek mooi? Toen ik die mobile zag en het geluid hoorde, moest ik aan jou denken. Ik hoop dat je ervan geniet. Daarom bel ik nu…”
Het bleef even stil. Joyce staarde naar de telefoon en voelde dat ze zich langzaam een beetje begon te ontspannen. Zijn stem was zo vriendelijk, zo warm, dat ze begon te wensen dat die haar de hele nacht gezelschap zou houden. De hele nacht? Kon ze echt nog een hele nacht alleen in dit huis doorbrengen, nu ze bijna alles wist?
“Nee, dat is niet zo.” Zijn stem klonk nu krachtiger.
“Dat is niet waarom ik bel. Tenminste, het is niet de enige reden. Ik denk… ik ben bang dat je deze telefoontjes en de kadootjes een beetje raar begint te vinden. Ik hoop het niet, maar ik kan het je niet kwalijk nemen als dat wel het geval is. Het is geen grapje, Joyce, maar de toestand wordt nu wel een beetje belachelijk.”
Het bleef weer even stil en Joyce hoorde zijn ademhaling. Zij haalde ook diep adem.
“Dus… zou je me willen ontmoeten? Het is bijnazes uur. Als je vanaf nu binnen een uur thuiskomt, zou je me dan willen ontmoeten? Ik weet wel dat ik eigenlijk naar je huis zou moeten komen, maar ik moet om half acht op mijn werk zijn en dat ligt precies in de tegenovergestelde richting, bijna in Mount Harris.” Hij haalde nog een keer diep adem en lachte zacht. “En ik… eh… je bent er nu waarschijnlijk wel achter dat ik nogal verlegen ben. Zouden we elkaar eerst een keer op een rustig plekje kunnen ontmoeten? Misschien vind je me helemaal niet aardig. Maar als dat wel het geval is, beloof ik dat ik de volgende keer naar je huis zal komen.” Het bleef weer heel even stil, toen ging hij verder: “Er is een plek die ik heel mooi vind. Het is op de route naar mijn werk Je zou kunnen komen en we zouden elkaar eindelijk persoonlijk kunnen spreken.”
Hij ging verder met de beschrijving van die plaats. Terwijl ze luisterde, besefte Joyce dat hij het over de rotswand had.
Toen hij klaar was met het geven van aanwijzingen, haalde hij nog een keer diep adem. “Ik hoop dat je komt, Joyce,” zei hij. “Ik zal op je wachten. Als je het niet haalt, maak je dan geen zorgen, ik begrijp het wel. Maar ik hoop echt dat je het haalt.”
De boodschap was afgelopen. Joyce haalde het bandje uit het apparaat om het te bewaren. Voor het geval ze nog een keer naar de stem wilde luisteren. Maar niet nu!
Ze ging op zoek naar haar tas, haalde haar portemonnee eruit en stopte die in de zak van haar spijkerbroek. Daarna rende ze het hele huis door. Ze deed alle lichten aan en zette de radio zo hard aan, dat iedere toevallige voorbijganger zou denken dat er een feest gaande was. Toen rende ze de deur uit.
Ze had op de vlucht willen slaan, maar nu had haar aanbidder haar op een idee gebracht: het vliegveld in Mount Harris. Daar zou ze naartoe gaan en de nacht doorbrengen en wachten op de vlucht van haar ouders. Er waren wel meer mensen die de nacht op het vliegveld doorbrachten.
Maar onderweg, dacht ze, zou ze stoppen bij de rotswand. Een rustige plaats en een rustig gesprek met een verlegen jongen met een vriendelijke stem. Iemand die om haar gaf, bij wie ze zich veilig kon voelen. Iemand die zo vriendelijk was, dat hij had gezegd dat hij het wel zou begrijpen als ze niet kwam. Dat was precies wat ze nu nodig had, iemand die haar kon kalmeren, een rustige persoon die haar aardig vond.
Ze was zelfs niet bang voor de rotswand als haar geheime aanbidder daar ook zou zijn.