Hoofdstuk 11

 

Ondanks de aandrang om direct naar beneden te klimmen, dwong Joyce zichzelf nog even stil te blijven zitten. Het was zo donker dat ze vrijwel niets kon onderscheiden.

Het is waarschijnlijk bewolkt, dacht ze. Ik kan zelfs geen sterren zien.

Ze stak haar armen uit om te voelen waar ze was. Haar handen raakten stenen aan. Nadat ze had geprobeerd of niet een van die rotsblokken loszat, hield ze zich daaraan vast en rolde ze zich om op haar knieën.

Op dat moment voelde ze een snerpende pijn in haar rechterenkel. Ze hapte naar adem en het zweet brak haar uit. Toen de pijn minder was geworden, betastte ze de enkel.

Hij voelde dik aan. Ze had hem verstuikt. Dat was waarschijnlijk gebeurd toen ze neerkwam. Ze kon er geen gewicht op laten rusten. Dat betekende dat ze nog langzamer naar beneden zou kunnen klimmen dan ze had gedacht. Maar ze móest naar beneden.

Joyce pakte de rots weer vast en trok zich op. Met haar goede voet tastte ze rond tot ze vaste ondergrond voelde. Ze haalde diep adem en liet zich voorzichtig zakken.

Ze had er geen idee van tot hoe hoog ze was geklommen toen ze die duw had gekregen, maar ze bleef hopen dat ze de spleet in de rots zou kunnen terugvinden. Helaas moest ze al snel tot de conclusie komen dat haar dat niet zou lukken. Die spleet was vast niet erg ver weg, maar in het donker zou ze hem nooit vinden.

Iedere beweging die Joyce maakte, veroorzaakte een kleine aardverschuiving van kiezels en zand. Ze werd bijna gek van dat geluid. Als zij het kon horen, kon hij het ook horen. Ze bewoog zich, wachtte tot het geluid stopte, probeerde haar adem in te houden en luisterde of ze nog iets anders hoorde. Ze hoorde niets, maar ze wist dat dit niets hoefde te betekenen. Hij was er nog, daarvan was ze overtuigd. Hij wachtte en hoorde alles wat ze deed. Hij moest haar wel horen, want ze maakte genoeg lawaai.

Of stond hij soms aan de voet van de wand te luisteren naar haar pogingen om geen geluid te maken? Wachtend tot zij beneden zou zijn.

Als dat het geval was, wist Joyce dat ze niet veel kans had. Ze bleef zitten en rustte uit, stof inademend. Intussen probeerde ze te bedenken wat ze moest doen. Ze kon niet omhoogklimmen. Ze kon ook niet blijven zitten. Zelfs als hij beneden was, moest ze verdergaan. Ze zou gek worden als ze hier bleef zitten.

De tocht leek eindeloos te duren. Ze gleed, rustte uit, zocht met haar voeten naar steunpunten. Ze wachtte tot de pijn in haar enkel weer was gezakt. Het was niet mogelijk om recht naar beneden te gaan. Drie van de vier keer vond haar voet geen steun, dan moest ze weer opzij schuiven tot ze een veiliger route had gevonden. Ze had geen idee waar ze was. Ze wist alleen dat ze naar beneden moest.

Tijdens een van haar rustpauzes merkte Joyce dat er iets was veranderd. Ze tilde haar hoofd op, omdat ze het zat was om telkens stof in te ademen. Toen zag ze het. De lucht was veranderd. Het was nog steeds donker, maar niet meer zo aardedonker als eerst. Het werd ochtend. Het zou langzaam gaan, maar geleidelijk zou het licht worden. Licht genoeg voor Joyce om te kunnen zien waar ze was… en om gezien te worden.

Ze moest proberen sneller te gaan. Ze had een hekel aan het donker gehad, maar nu besefte ze dat het haar enige bescherming was. Helaas kon ze zich niet vlugger voortbewegen. Haar hart bonsde hard genoeg, maar de rest van haar lichaam ging niet sneller. Ze vestigde haar ogen op de rotsen en probeerde niet te denken.

Na een paar minuten voelde Joyce een plat oppervlak aan haar linkerkant. Ze wist niet hoe groot het was, maar aan haar rechterkant was alleen maar lucht. Ze stak haar linkervoet uit en liet zich een stukje zakken. Opeens voelde ze vaste grond onder zich. Misschien was dit de rots waarop ze eerst had gezeten. Als dat zo was, dan moest die geul links van haar zijn. Als ze die eenmaal had gevonden, kon ze vlot naar beneden lopen. Oh nee, dat zou niet lukken met haar verstuikte enkel. Ze zou moeten kruipen. Maar dat zou niet zo erg zijn, ze zou in ieder geval veel sneller gaan.

Het was nog steeds vrij donker en toen Joyce zich omdraaide en naar de overkant van de rots begon te schuiven, voelde ze de hoop in zich opborrelen. Ze wist zeker dat hij op haar wachtte, maar als het haar zou lukken de voet van de rotswand te bereiken voor het echt licht werd, had ze misschien een kans.

Ze schoof weer een meter opzij en wachtte even. Haar enkel deed verschrikkelijk veel pijn en haar goede been was verkrampt doordat het steeds haar hele gewicht moest dragen. Ze strekte het been en wreef er fanatiek over.

Opeens hoorde ze iets. Dit geluid had zij niet veroorzaakt. Ze liet zich geruisloos zakken en luisterde.

Daar was het weer. Er kwam zand naar beneden, gevolgd door een regen van kiezelsteentjes. Dat geluid kende ze maar al te goed. Dat had ze zelf ook de hele tijd gemaakt. Deze keer kwam er iemand anders aan.

Automatisch zochten Joyce’s handen naar een losse steen. Ze vond er een die perfect was. Hij was ruw en ongelijk en paste precies in haar hand. Toen wachtte ze weer.

Opnieuw hoorde ze het geluid van vallende steentjes.

Toen hoorde ze een stem, die haar naam riep: “Joyce? Joyce!”

Ze liet haar hoofd zakken. Haar ogen vulden zich met tranen. Deze keer had hij niet eens de moeite genomen om zijn stem te verdraaien. Nu herkende ze die stem… het was David!

“Joyce?”

Ze hield zich muisstil, luisterde alleen ingespannen. Hij was ergens rechts van haar, niet links, waar die geul was. Maar ze wist dat ze moest wachten tot hij dichtbij was… tot ze de steen kon gebruiken.

“Joyce!” Zijn stem klonk vol angst.

Mooi, dacht ze. Misschien denkt hij dat hij me kwijt is. Laat hèm nu maar eens bang zijn.

Voorzichtig bewoog ze zich in de richting van zijn stem. Toen ze de rand van de platte rots bereikte, schoof ze zo ver mogelijk naar achteren, ze zette zich schrap met haar goede voet en wachtte.

Het duurde niet lang. Er vielen weer steentjes en even later hoorde Joyce zijn ademhaling. Het werd al lichter en ze zag hem bewegen. Hij klom in haar richting.

“Joyce? Ben je hierboven? Als je kunt, geef dan antwoord.”

Toen zijn hoofd op gelijke hoogte was met het hare, gaf Joyce haar antwoord. Haar arm hield ze al naar achteren. Ze liet de steen met een uiterste krachtsinspanning op zijn hoofd neerkomen. Ze gaf een gilletje toen de steen zijn hoofd raakte, maar David maakte geen enkel geluid meer. Hij viel op de grond. Er liep een straaltje bloed over zijn voorhoofd.

Nu was ze eindelijk in veiligheid. Opeens voelde Joyce zich zo uitgeput dat ze zich bijna niet meer kon bewegen… ze sloot haar ogen…

Maar ze moest verder. Ze moest nog helemaal naar beneden klauteren, naar haar auto strompelen en naar de politie rijden. Ze dwong zichzelf haar ogen te openen.

Voor het eerst was ze weer in staat vormen te onderscheiden. Ze zat inderdaad op de rots waar ze naartoe was geklommen om haar aanbidder te ontmoeten. Het werd nu snel lichter. Als ze rechtop ging zitten, zou ze misschien haar auto al kunnen zien.

Joyce hield haar gezicht afgewend van David, schoof naar de rand en keek naar beneden. Daar was haar auto, maar nauwelijks zichtbaar. Toen ze de auto zag, kreeg ze hernieuwde moed. Ze glimlachte zelfs even. Ze zou het halen!

“Daar ben je dus!”

Niets had Joyce erger aan het schrikken kunnen maken. Ze gilde van pure Schrik en keek wild om zich heen. David?

“Hier, Joyce.”

Het was Dean Latham. Hij stond in de geul aan de andere kant van de rots. Zijn kalme ogen keken haar rustig aan.

“Wat…?” Joyce’s stem was schor. Ze probeerde te slikken. “Wat doe jij hier?”

“Ik ben op zoek naar jou.”

“Maar…” Ze moest opnieuw slikken. “Waarom? Ik bedoel, wat…?” Joyce schudde haar hoofd. Had ze haar verstand ergens op die rotswand verloren? Ze kon zich niet eens lang genoeg concentreren om een zin uit te brengen.

“Praat maar niet,” zei Dean tegen haar. “Het is waarschijnlijk beter als je niets zegt.”

“Maar ik moet praten,” zei Joyce uiterst moeizaam. “Je weet niet… of wel? Je moet wel. Waarom zou je anders naar me zijn komen zoeken?”

“Wat weet ik niet?”

“Wat er is gebeurd!” Joyce wees naar David. De steen waarmee ze hem had geslagen, had ze nog steeds in haar hand. Ze bleef hem vasthouden, ondertussen proberend een samenhangende zin te formuleren. “Hij zat achter me aan. Hij probeerde me te doden. En dat zou zijn gelukt als ik…”

“Als je hem niet op zijn hoofd had geslagen?” Dean glimlachte. Zijn stem klonk koel. “Arme David.”

,Arme…?” Joyce voelde de verontwaardiging in zich opborrelen. Zijn sympathie was volkomen misplaatst. Zij was degene die door een hel was gegaan. Om over Diana maar niet te spreken!

Dean stapte op de rots en keek haar aan.

Joyce fronste haar wenkbrauwen. Hij reageerde wel heel erg kalm op de mededeling dat zijn vriend bijna iemand had vermoord. Het was mogelijk dat hij geschrokken was. Maar hij zag er niet geschrokken uit. Hij zag er eigenlijk juist tevreden uit, blij. Tevreden met zichzelf, alsof hij zojuist een moeilijk probleem had opgelost.

Ze fronste opnieuw haar wenkbrauwen. Joyce had het niet eerder opgemerkt, maar nu zag ze dat Dean helemaal in het zwart gekleed was. Hij droeg een zwarte broek, een zwarte trui en zwarte schoenen. Alleen zijn gezicht en zijn haren waren niet zwart. Evenmin als zijn handen, die tot vuisten waren gebald.

Joyce’s hoofd werd helderder, terwijl ze naar Dean keek. Haar gedachten waren vol vragen. “Ik snap er niets van,” bracht ze uiteindelijk uit.

“Wat snap je niet?”

“Waarom jij op zoek bent naar mij. En hoe je wist waar je moest zoeken.” Ze wees weer naar David. “Waarom je niet erger van streek bent over hem. Waarom je je helemaal geen zorgen lijkt te maken. Of waarom je niet opgelucht bent over het feit dat…”

“Dat het voorbij is?” Hij glimlachte weer. “Maar het is nog niet voorbij,” zei hij toen. “Nog niet. Snap je het nog steeds niet?” Zijn stem was geleidelijk veranderd. Nu klonk hij precies als degene die ze hier had willen ontmoeten, degene die de boodschappen had ingesproken op haar antwoordapparaat. Het was de zachte stem van haar geheime aanbidder!

Nu begreep ze alles. De zwarte kleren, zijn plotselinge, onverklaarbare verschijning, zijn koele reactie. Het was Dean die haar naar boven had gelokt. Het was Dean die haar had geduwd en die had gewacht tot het aanbreken van de dag om haar weer te kunnen vinden. Joyce’s ogen werden groot toen ze besefte dat ze nog altijd in gevaar was.

“Ik zie dat je het nu allemaal begrijpt,” zei Dean. “Ik had waarschijnlijk niet tot dit tijdstip moeten wachten. Het zou gemakkelijker zijn geweest voor jou. Maar ik denk dat ik het gewoon tot het einde wilde uitspelen.”

Terwijl hij sprak, stond Joyce langzaam op.

Dean keek haar aan. De beleefde glimlach veranderde niet. “Voor het geval je het je afvraagt,” zei hij. “Ik heb Diana niet geduwd. Ze viel per ongeluk. Het ging allemaal perfect, totdat jij begon te praten over wat je die avond had gehoord.”

Joyce probeerde niet te luisteren. Zijn stem leidde haar af. Hij leidde haar af van haar eigen gedachten… en ze moest nadenken!

“Arme David,” zei hij weer. “Het spijt me echt voor hem. Hij had er geen idee van waar hij zich mee bemoeide.”

Joyce hield hem onafgebroken in de gaten. Ze moest klaarstaan als het moment daar was.

“Maar nu maakt hij het gemakkelijker voor me,” ging Dean verder. “Iedereen weet dat jullie het heel goed met elkaar konden vinden… eerst. En er zijn genoeg mensen die hebben gehoord hoe je op straat tegen hem hebt geschreeuwd.” Hij deed een stap in Joyce’s richting. “Ze zullen nu denken dat het paartje ruzie had. Jullie ontmoetten elkaar en kregen ruzie. Het ging er nogal heftig aan toe…”

Dean kwam nog dichter bij haar staan.

“Ze zullen denken dat dit ook een ongeluk was. Een tragisch ongeluk.” Hij lachte geluidloos. “Drie ongelukken binnen een week. De rotswand zal een poosje een slechte naam hebben. En er zal een tijdlang niemand meer klimmen. Maar daarna zal alles langzaam weer normaal worden. De mensen vergeten zo snel.”

Kom dan, kom dan, dacht Joyce. Nog een klein beetje dichterbij.

Dean keek haar aan en zuchtte, alsof ze een vervelend kind was dat hem maar niet met rust wilde laten. Hij deed nog een stap. Even keek hij de andere kant op.

Nou, Joyce.

Hij wilde nog iets zeggen, maar Joyce gaf hem de kans niet. Ze zwaaide haar arm naar achteren, zette zich af met haar goede voet en dook naar hem. Ze bracht de steen met al haar kracht in de richting van zijn hoofd.

Dean hief zijn arm op om haar arm af te weren. Zijn ijsblauwe ogen stonden niet langer kalm, maar waren groot van verbazing.

Joyce probeerde zijn graaiende hand te ontwijken, maar haar enkel hield haar gewicht niet en ze viel hard op haar knie. Ze duwde zichzelf met haar handen weer omhoog en probeerde snel op te staan, klaar voor het gevecht.

Maar het gevecht was al voorbij. Dean had zijn evenwicht verloren. Terwijl Joyce overeind krabbelde, hoorde ze iemand scherp inademen. Dat was het enige geluid dat Dean maakte toen hij achterover van de rots viel…