Hoofdstuk 5
Met een schok werd Joyce wakker. Haar hart klopte nu niet, het bònkte van angst. Ze was op haar zij in slaap gevallen en ze had het boek nog in haar hand. Een hoek prikte in haar wang. Ze drukte zichzelf omhoog en wreef over haar gezicht. Dat was nat van het zweet en haar armen deden pijn, alsof ze met gebalde vuisten had geslapen.
Wat een droom! De rotswand, de wind, en Rebecca en de zee waren allemaal met elkaar verweven geraakt.
Joyce was in Diana veranderd. Ze was niet bewusteloos geweest, maar klaarwakker, hangend aan een rotsblok dat onder haar handen uit elkaar viel. De hele tijd hoorde ze iemand roepen. Ze kon de woorden niet verstaan, maar iets in die woorden joeg haar verschrikkelijke angst aan.
Joyce wreef in haar ogen en schudde haar haren naar achteren. Het was vochtig en zat nu vol klitten. ‘Rebecca’ was geen goede keus geweest. Als ze Diana en die afschuwelijke rotswand uit haar gedachten had willen bannen, had ze een grappig boek moeten uitzoeken en de vreemde, geobsedeerde huishoudster voor een ander tijdstip moeten bewaren…
Er klonk ergens een schuifelend geluid en Joyce’s hartslag, die bijna weer normaal was, versnelde onmiddellijk weer. Ze hoorde de wind nog steeds en er bewoog iets over het dak van het huis.
Waarschijnlijk is het een tak, dacht ze, terwijl ze luisterde of ze weer hoorde schuifelen.
Daar had je het weer! Maar het was geen schuifelen. Het klonk meer alsof er iemand stond te hijgen, waarbij hij probeerde door zijn neus te ademen, om dat geluid te verdoezelen. Iemand… Brad?
Joyce bleef in zichzelf herhalen dat hij haar niet aan het schrikken had willen maken. Maar als hij dat nou wel had gewild? Tenslotte had hij Joyce wel ondervraagd over de gil, voordat hij had verteld dat hij een hekel had aan Diana. Wist hij dat Joyce had gelogen toen ze zei dat ze het met Dean eens was?
Joyce deed haar leeslamp uit, glipte uit bed en liep geruisloos naar de deur. De droom stond haar nog levendig voor de geest. Het geschuifel, of gehijg, bleef maar doorgaan en pas toen ze de trap bijna had bereikt, besefte ze wat het was: een dikke, tamelijk oude hond, die dacht dat er iets was aan de andere kant van de deur en die haar uiterste best deed om het door het dikke hout van die deur te ruiken.
Joyce trok de ceintuur van haar badjas wat strakker aan en liep naar beneden. Ze keek in de keuken. Op de klok boven het fornuis zag ze dat het kwart over twee was. Peaches krabbelde nu zelfs aan de deur. Ze draaide haar kop om en piepte tegen Joyce. Daarna ging ze weer verder met haar hopeloze werk.
Joyce had al vaak gelezen over mensen die koud werden van angst, maar zij werd zo warm, dat het zweet haar aan alle kanten uitbrak. Er was iets, of iemand, aan de andere kant van die deur! Joyce kon zich niet herinneren dat Peaches ooit aan een deur had gekrabbeld. Er was iets buiten en de hond wilde erheen.
Joyce was zo bang, dat haar hartslag in haar oren bonsde. Ze hoopte dat het zou ophouden, want zo kon ze niets horen. Als ze de vijand, wie of wat het dan ook was, niet kon horen, hoe kon ze dan weten wanneer hij op het punt stond haar aan te vallen?
Stop, stop! Niemand valt je aan, dacht ze. Hoe zou dat kunnen? Ze zouden eerst binnen moeten komen en dat kan niet, tenzij jij de deur opendoet. Zelfs Brad is niet sterk genoeg om die deur in te trappen.
In gedachten ging Joyce meteen het hele huis door. De voordeur was op slot. De achterdeur? Ja, ze herinnerde zich dat ze die had gecontroleerd, voordat ze naar de stad ging. Sinds die tijd had ze hem niet meer gebruikt. Hetzelfde gold voor de deur naar de garage. Ze had de garage helemaal niet gebruikt. Maar hoe zat het met de garagedeur? Als het automatische slot nou eens niet had gewerkt?
Het bonzen in haar oren werd ineens nog harder. Toen ze Peaches wilde uitlaten en Brad er was, had ze de deur opengelaten. Misschien was er wel iemand naar binnen geslopen! In dat geval kon het Brad niet zijn. Of toch? Nadat hij was vertrokken, was zij met Peaches nog buiten gebleven. Het was mogelijk dat hij was teruggekomen. Hij, of iemand anders, kon op dit moment hier binnen zijn.
Joyce draaide zich vliegensvlug om. Alles wat ze zag, was de trap en een gedeelte van de woonkamer.
Achter haar jankte Peaches. Het was een hoog, gespannen geluid dat Joyce op haar lip deed bijten, hoofdzakelijk om niet zelf ook te gaan gillen.
De kelder was er ook nog, bedacht ze. Die stond vol met nog onuitgepakte dozen. Een perfecte plaats om je te verschuilen.
Wacht! Joyce draaide zich weer om. Peaches piepte niet meer. Ze zat stil en staarde naar de deur. Haar oren waren gespitst, alsof ze afwachtte wat haar tegenstander aan de andere kant van de deur nu ging doen.
Aan de andere kant van de deur! Als er echt iemand in huis was, zou Peaches nooit bij die deur blijven zitten. Wie of wat er ook buiten was, was in ieder geval buiten.
Dat moet wel, dacht Joyce. Die gedachte maakte dat haar hartslag weer wat rustiger werd. Ze voelde zich niet veilig, maar ze stond ook niet meer op het punt om in paniek te raken. Het bonzen in haar oren nam wat af en ze kon weer andere geluiden horen… gewone geluiden, zoals het zoemen van de koelkast en in de keuken, water dat druppelde. Ze bukte en klopte Peaches op haar kop. Daarna liep ze naar de keuken om de kraan dicht te draaien. Een paar seconden stond ze in het donker, ingespannen luisterend. Ze hoorde niets bijzonders. Maar dat hoefde niets te betekenen. Als er inderdaad iemand om het huis heen sloop, zou hij dat zeker zo zacht mogelijk doen.
Joyce deed een kast open en haalde daar wat blikken uit. Bij ieder geluid dat ze maakte, kromp ze in elkaar. Ze trok een la open en haalde er een handvol bestek uit. Daarna deed ze alles in een boodschappentas.
Peaches zat nog steeds bij de voordeur. Ze hield haar kop een beetje scheef en haar ogen probeerden een gat te boren in het hout.
Joyce liet haar zitten en liep door de gang naar de kelderdeur. Daar bouwde ze een piramide van blikken en bedekte die met een aantal strategisch geplaatste lepels. Aan de voet van de trap richtte ze een andere barricade op, evenals in de keuken en bij de deur die naar de garage leidde. De voordeur bewaarde ze voor het laatst. Nadat ze voorzichtig een vork op een blik groentesoep had gelegd, trok ze Peaches in haar armen en krabbelde haar op haar kop.
De hond beefde van spanning en Joyce’s hartslag versnelde weer. Ze probeerde het opkomende gevoel van paniek te onderdrukken. Het hoeft toch niet iemand te zijn. Het is waarschijnlijk iets. Een dier of een gebroken tak. Morgenochtend kun je het zien en dan zul je er waarschijnlijk om moeten lachen.
Het was bijna drie uur. Nog maar drie uur voor de zon opkomt, dacht Joyce. Dan is deze nachtmerrie weer voorbij. Nog maar drie uur. Dat overleef je wel. Ze was doornat van het zweet, maar durfde niet te douchen.
Joyce haalde Peaches nog eens aan en liep vervolgens naar de woonkamer, waar ze op de bank ging zitten. Haar hart bleef maar bonzen. Ze moest zich proberen te ontspannen om nog iets anders te kunnen horen. Ze trok haar benen op en leunde opzij, haar hoofd rustte op een van de kussentjes. Opeens was ze zo moe dat haar ogen dicht begonnen te vallen. Ze dwong zichzelf ze weer open te doen en staarde naar het antwoordapparaat aan de andere kant van de kamer. Ze kon de rode 1 zien oplichten. Ze had de boodschap van haar geheime aanbidder natuurlijk niet uitgewist. Ze was nu bang om die boodschap af te spelen, bang om een geluid te maken. Maar de herinnering aan zijn stem kalmeerde haar even.
Opeens viel er een vork en Joyce schoot overeind. Ze was haar geheime aanbidder vergeten en haar hart bonsde in haar keel. Haar mond was droog en haar knieën knikten. Welke barricade was het? Waar was dat geluid vandaan gekomen?
Een kussen omklemmend, dwong ze zichzelf om de gang in te lopen. Ze had het licht boven aan de trap aan gelaten en het zwakke schijnsel bereikte net de onderkant van de voordeur. Daar stond de toren van blik en ernaast, op de tegels, lag de vork. De deur was nog steeds dicht en vergrendeld. Peaches was er ook nog steeds. Ze snuffelde aan de vork.
Joyce slikte moeizaam en voelde dat haar bloed weer begon te stromen. Ze moest nog steeds de rest van de nacht zien door te komen, maar ze wist nu tenminste wie voor deze onrust had gezorgd.
Ze legde de vork terug, wees naar de toren en zei een paar keer “Nee” met haar strengste stem.
De hond besteedde nauwelijks aandacht aan haar. Peaches maakte zich alweer zorgen over de deur.
Nadat ze de andere deuren had gecontroleerd en had gezien dat alles nog onaangeroerd was, ging Joyce terug naar de woonkamer. Ze liep naar de bank, bleef staan en pakte de ijzeren pook van het rek. Ze hield hem stevig vast en ging toen zitten om het einde van de nacht af te wachten.
Deze keer werd ze gewekt door de pook, die uit haar hand viel en met een klap op de vloer terechtkwam. Joyce’s ogen vlogen open. Ze knipperde tegen het felle licht in de kamer. Het was eindelijk ochtend.
Ze bleef even zitten, luisterend naar de stilte om zich heen. Het was echter geen volkomen stilte. Ze hoorde een bekend geluid en draaide haar hoofd om. Peaches lag aan het andere einde van de bank en snurkte zacht. Joyce wist niet wanneer de hond zich bij haar had gevoegd. De laatste keer dat ze op de klok had gekeken, was het half vijf geweest en toen had Peaches nog steeds bij de deur gezeten.
Nou ja, niet een van de barricaden was omgegooid, dus wie of wat er ook buiten was, was nog steeds buiten. Of misschien waren ze wel weggegaan. Joyce twijfelde er niet aan dat er inderdaad iets of iemand buiten was geweest. De gedachte dat ze nog een nacht alleen moest doorbrengen in dit huis maakte haar nu al nerveus.
Opeens richtte Peaches zich op, ze spitste haar oren. Niet wéér! dacht Joyce. Alsjeblieft…!
Maar Peaches rolde van de bank en liep naar de voordeur. Op het moment dat ze die bereikte, werd er gebeld. Direct daarna hoorde Joyce roepen. Peaches kwispelde met haar hele achterlijf en gooide Joyce’s toren van blikken om.
Joyce’s nek was stijf, haar ogen prikten en de gedachte aan de afgelopen nacht alleen al was voldoende om haar de koude rillingen te bezorgen. Ze stond op, pakte de pook en liep langzaam naar de deur.
Toen werd er weer geroepen en Joyce herkende nu Sally’s stem.
“Ik hoorde iets vallen!” riep Sally. “Ik hoop dat er niemand gewond is geraakt!”
“Nee, ik ben niet gewond,” riep Joyce terug. “Ik heb alleen de deur gebarricadeerd. Wacht even.” Ze duwde een paar blikken opzij met haar voet. Met veel gerommel rolden de blikken over de tegels. Daarna deed Joyce de deur van het slot.
Sally liep naar binnen met een pakje in haar handen. Het had de afmetingen van een schoenendoos, was verpakt in rood papier en afgewerkt met een witte strik. Ze hield het tegen zich aan gedrukt. Zwijgend bekeek Sally de rollende blikken, het verspreide bestek en Joyce’s vermoeide, verfomfaaide verschijning. “Je hebt kennelijk een nogal wilde nacht gehad,” zei ze toen grinnikend.
Joyce was niet in de stemming voor grapjes. En niet alleen omdat ze zo moe was. Ze was nog steeds bang. Het was inderdaad een ‘wilde nacht’ geweest, maar niet op de manier die Sally bedoelde.
Sally stak haar hoofd om de hoek van de keukendeur. “Tjonge, er staat hier ook een barricade,” zei ze. Ze keek naar de pook in Joyce’s hand en trok een wenkbrauw op. “Wat is er gebeurd? Er heeft toch niemand geprobeerd in te breken?”
“Nee… eh, ik weet het niet. Ik dacht dat het misschien zou gebeuren.” Joyce ontspande haar greep op de pook en haalde bevend adem. Ze vertelde Sally wat er was gebeurd. Ze wilde haar ook over Brad vertellen, maar veranderde van gedachten. Als hij het niet was geweest, wilde ze niet dat Sally over zijn bezoek zou gaan kletsen.
“Ik zou me beter moeten voelen nu het ochtend is,” merkte ze op. “Maar dat is niet zo. Het daglicht lijkt niet veel verschil te maken. Ik ben nog nooit zo bang geweest.”
“Ja, dat begrijp ik,” zei Sally.
Ze liepen naar de woonkamer en gingen op de bank zitten. Peaches sprong ook op de bank en ging tussen hen in zitten. Ze jankte even.
“Het lijkt wel een griezelfilm,” ging Sally verder, terwijl ze de hond achter haar oor krabbelde. “Je weet wel, waarin een meisje alleen thuis is, en het volgende wat je ziet, is dat het hele huis besmeurd is met bloed.”
“Moest je dat nou echt zeggen?” rilde Joyce.
“Sorry.” Sally zag er echter helemaal niet uit alsof het haar speet. “Je had me trouwens best kunnen bellen. De dierenarts kwam pas laat. Als je had gebeld, had je in ieder geval een oorgetuige gehad als de moordenaar inderdaad op je was afgekomen.” Ze hield een denkbeeldige hoorn tegen haar oor. “Joyce! Joyce, waarom schreeuw je zo? Joyce, geef antwoord!”
Joyce staarde haar aan. Waarom bleef Sally er grapjes over maken? Besefte ze dan niet hoe bang ze was geweest? Hoe bang ze eigenlijk nog steeds was? Kennelijk niet. Plotseling wenste ze dat Sally zou weggaan. Maar ze zat zo te zien heel lekker op de bank, met Peaches naast zich, want Joyce zag geen tekenen die wezen op een spoedig vertrek. Ze probeerde haar irritatie van zich af te zetten en wees naar het pakje dat Sally nog steeds vasthield. De hond snuffelde eraan en piepte. “Wat is dat?”
“Dit?” Sally keek even naar de doos. “Oh, dat stond voor de deur toen ik aankwam. Ik weet niet wat het is. Waarom maak je het niet open?” Ze haalde het onder Peaches’ neus weg en stak het uit naar Joyce. “Er zit waarschijnlijk iets heel lekkers in… Oh, maar…” Ze knipte triomfantelijk met haar vingers. “Maar dan heb je gisteravond echt bezoek gehad! Iemand die waarschijnlijk heel erg sexy, maar ook heel erg verlegen is. Daarom spreekt hij boodschappen in op je antwoordapparaat en laat hij kadootjes achter in het holst van de nacht.”
Haar geheime aanbidder! Niet één keer tijdens die lange, verschrikkelijke nacht had Joyce overwogen dat hij het misschien was geweest, daarbuiten. Ze volgde het lint met haar vinger. Haar lippen krulden zich tot een glimlach.
“Nou?” Sally stond op en ging tegenover haar staan. “Blijf er niet zo suf naar zitten kijken, maak open!”
Nu kon Joyce ook haast niet meer wachten. Ze trok de strik los. “Ik vraag me af wat het is,” zei ze, terwijl ze het rode papier eraf trok. “Als ik hem ooit ontmoet, zal ik hem heel hartelijk bedanken. Maar ik zal hem vragen voortaan zijn kado’s niet meer in het holst van de nacht te bezorgen…”
“Schiet nou op,” drong Sally aan. “Ik heb nog niet ontbeten. Misschien zit er wel chocola in, of koekjes.”
“Waarom denk je dat er iets eetbaars in zit?” Joyce gebruikte haar nagel om door het plakband heen te komen, dat het deksel op zijn plaats hield.
“Vanwege die hond,” legde Sally uit. “Ze zit daar gewoon te kwijlen. Je zou haast denken dat er een biefstuk in zit. Tja, misschien is het wel een biefstuk.”
“Dat is niet erg romantisch,” merkte Joyce op. Ze probeerde het deksel eraf te krijgen, wat niet meteen lukte. “Maar het zou wel origineel zijn. Zo!”
Eindelijk was het deksel eraf.
Joyce liet het op de vloer vallen en trok een paar plukken witte tissue tevoorschijn. Ze pakte nog een pluk… en bevroor.
Op de bodem van de doos, op een bed van nog meer witte tissues, lag een ratelslang. Joyce wist zeker dat hij dood was, want zijn afgesneden kop was zorgvuldig op het slappe, levenloze lichaam geplaatst.