Hoofdstuk 6
Joyce voelde dat haar maag zich omdraaide. Ze schreeuwde. Het was een korte, hoge gil. Toen gooide ze de doos door de kamer.
Die raakte een van de hoge ramen en viel toen met een zachte plof op de grond.
Joyce draaide zich vliegensvlug om, rende naar de keuken en dronk wat water. Ze moest het glas met allebei haar bevende handen vasthouden.
Sally stond vlak achter haar. Ze staarden elkaar even aan en kokhalsden allebei. Sally herstelde zich het eerst. Ze haalde diep adem en zuchtte toen. “Dat is wel een heel erg ongewoon kado,” zei ze. “Het meest smakeloze dat ik ooit heb gezien. Leuke aanbidder heb jij!”
Joyce schudde haar hoofd. “Het kan haast niet van hem zijn. Gisteren heeft hij me bloemen gegeven.” Ze liep terug naar de woonkamer en wees naar de vaas op de schoorsteenmantel. Een paar bloemen hingen slap, maar de meeste hadden de nacht overleefd. “Zie je wel?” zei ze. “En hij heeft ook weer gebeld. Hij klonk net zo aardig als de eerste keer. Het moet iemand anders zijn.”
“Je zult wel gelijk hebben. Iemand heeft een grap met je uitgehaald,” gaf Sally toe. “Maar diegene heeft wel een vreemd gevoel voor humor.”
“Hij is geschift, bedoel je zeker?” Joyce huiverde van afgrijzen. Ze keek nog een keer naar de doos.
Peaches stond ernaast en besnuffelde de doos enthousiast. “Peaches, hou daarmee op!” Ze zei het heel streng en de hond sloop geschrokken weg.
“Heeft hij weer gebeld?” vroeg Sally, in een poging het onderwerp van gesprek te veranderen. “Wat zei hij? Hij heeft zeker nog niet verteld wie hij is?”
“Nee.” Joyce keek nog steeds naar de doos. Was Brad teruggekomen en had hij dit achtergelaten?
Sally keek ook naar de doos. Plotseling lachte ze. “Nu ik erover nadenk… het is een goede manier om iemand te laten weten hoe je over hem denkt.”
“Dat is het niet. Het is smakeloos!” riep Joyce. “Hoe kun je hierom lachen?”
“Sorry,” zei Sally. Ze lachte niet meer, maar haar ogen sprankelden nog wel. “Ik kan er niets aan doen. Ik lach altijd op de verkeerde momenten.”
Joyce hoorde haar nauwelijks. De rillingen liepen nog steeds over haar rug. “Wie zou me zoiets willen aandoen?” vroeg ze zich hardop af.
“Niemand. Ik bedoel, niemand die ik ken,” antwoordde Sally. “Alle mensen met wie ik heb gepraat, zeggen dat ze je erg aardig vinden, dat je er leuk uitziet en zo. Dat betekent niet dat we over je hebben geroddeld, hoor,” voegde ze daar snel aan toe. “Maar je weet hoe het gaat. Als er een nieuweling verschijnt, moet je wel een beetje over haar of hem praten.”
Joyce knikte. “Dus ze zeiden alleen aardige dingen? Zelfs Brad?” Ze haalde een keer diep adem en vertelde Sally eindelijk over zijn bezoek. Ze gaf niet te veel details prijs, maar vertelde haar dat hij heel erg van streek was geweest. “Ik wilde het eerst niet zeggen, maar nu… Denk je dat hij het heeft gedaan?”
“Brad…” zei Sally bedachtzaam. “Hij denkt nog steeds dat jij die avond op de rotswand iets hebt gehoord. Dean en Karen en de rest blijven zeggen dat hij dat uit zijn hoofd moet zetten. Maar hij is heel erg koppig. Na wat hij gisteravond heeft gedaan, denk ik dat het best mogelijk is dat hij het is geweest.”
“Maar het is niet logisch,” zei Joyce. “Waarom zou hij een dode slang voor me achterlaten?”
“Iemand die zoiets doet, denkt niet logisch na. En Brad staat toch al niet bekend om zijn intelligentie.” Sally keek Joyce onderzoekend aan. “Heb je daarboven echt iets gehoord?”
“Ik dacht het wel.” Joyce’s gedachten sprongen terug naar dat moment op de rotsen. “Nee, ik weet het zeker,” zei ze toen. “Ik blijf het maar in gedachten herhalen. Ik heb er de afgelopen nacht zelfs van gedroomd. Maar telkens als ik dat gedeelte bereik, hoor ik wel de stem, maar niet wat die stem zegt.”
“Hoe klonk die stem?”
weet het niet.” Joyce schudde haar hoofd. “Het klonk hard, als geschreeuw.”
“Boos? Bang?” wilde Sally weten.
Joyce vroeg zich af waarom Sally zo aandrong. “Wat maakt het uit?” vroeg ze op verdedigende toon. “Diana schreeuwde en viel. Het gebeurde bijna tegelijkertijd. Er was niets wat ik kon doen.”
“Nee, maar Brad denkt van wel,” merkte Sally op. “Zoals ik al zei, hij is erdoor geobsedeerd, dus misschien denkt hij dat jij iets had kunnen doen. En heeft hij daarom die slang voor je deur gezet om je te laten weten hoe hij over je denkt.”
Joyce huiverde. Ze herinnerde zich hoe Brads sterke handen over de tafel naar haar hadden gereikt, hoe hij zich de vorige avond voorover had gebogen. Hij was zo kwaad geweest. Was hij nog steeds zo kwaad dat hij zoiets zou doen? “Denk je echt dat hij het was?” “Het is een mogelijkheid,” antwoordde Sally.
“Wacht!” Joyce knipte met haar vingers. “Misschien is het iemand uit een lagere klas. Het heeft heel veel weg van een grap van een brugklasser, vind je ook niet?” Opeens voelde ze zich weer een beetje minder moedeloos. Een brugklasser kon ze wel aan.
“Nou ja, alles is mogelijk,” zei Sally, “maar ik denk toch dat het Brad is geweest.”
Joyce vond het vreemd dat ze Brad zo graag de schuld wilde geven. Ze waren toch vrienden? “We zullen het wel nooit te weten komen,” zei ze. “Maar ik geloof liever dat het een slechte grap was.”
“Je doet maar.”
“En nu we het toch over slechte grappen hebben…” Joyce knikte in de richting van de doos. “Zou je me willen helpen om dat op te ruimen?”
“Je bent een geweldige gastvrouw, weet je dat?” lachte Sally. “Maar ik doe het wel. Zolang dat ding dood is, ben ik er niet bang voor.”
Ze liep naar de keuken en kwam terug met een stuk van de keukenrol. Ze draaide de doos om en gebruikte het papier om de twee stukken van de slang weer in de doos te vegen.
“Zo,” zei ze, terwijl ze het deksel weer op de doos deed. “Ik moet toch weg, dus ik prop dit wel in de afvalcontainer naast de garage.”
“Wacht eens.” Sally liep al naar de voordeur en Joyce ging snel achter haar aan. “Je hebt me niet verteld wat je kwam doen.”
“Ik wist dat ik iets was vergeten!” riep Sally uit. “Ik ben hier naartoe gekomen omdat mijn moeder de telefoon bezet houdt met een van haar marathon-gesprekken. Ik wilde vragen of je zin had om mee te gaan paardrijden.”
“Nu?”
“Eh, nou, je zult je waarschijnlijk eerst moeten aankleden,” bracht Sally naar voren, kijkend naar Joyce’s badjas. “Maar wel vlug, ja. Ik heb maar ongeveer een uur de tijd. Daarna moet ik allerlei dingen gaan doen.”
“Ik zou het heerlijk vinden,” zei Joyce. Ze had er alles voor over om uit huis te kunnen zijn.
Opeens hoorde ze een bestelwagen de oprit oprijden. Ze keek naar buiten en draaide zich weer om naar Sally. “Maar ik kan niet. De schilders zijn er.”
Sally zag de bestelwagen nu ook en lachte. “Nou, je kunt ze koffie en versgebakken ratelslang aanbieden. Als ze dat horen, zijn ze zo vertrokken!” zei ze en ze liep weg.
Joyce bood McPherson en Zoon de ratelslang niet aan, maar de koffie wel. Ze verwachtte dat het aanbod zou worden afgeslagen. Het werd echter aangenomen. Ze volgden haar de keuken in en gingen aan de tafel zitten alsof dit de normale manier van zakendoen was.
McPherson senior blies in zijn koffie en leunde achterover. “Zo, jongedame, met wie moeten we praten?”
“Praten? Oh,” zei Joyce. Ze besefte dat hij verwachtte haar ouders te spreken te krijgen. “Met mij. Ik zal u laten zien wat er moet worden gedaan. Dan kunt u mij een prijsopgave doen.”
McPherson junior was ongeveer vijfentwintig jaar, schatte Joyce. Ze merkte dat hij zijn ogen sinds zijn binnenkomst op haar badjas had gericht. “Je bent hier dus nog steeds alleen?” vroeg hij.
Joyce schraapte haar keel. “Ja. Tenminste, nu wel,” voegde ze daar snel aan toe. Die man maakte haar nerveus. Waarom had ze ook koffie aangeboden? “Luister eens, er komt straks iemand langs. Waarom komt u niet mee, dan laat ik zien wat er moet gebeuren.”
Zonder op antwoord te wachten, liep Joyce naar de gang. “Dit,” zei ze, terwijl ze de muren aanwees. Ze ging verder naar de woonkamer. “En dit.” Ze liep terug en wees naar de trap. “En de gang boven.”
De twee schilders liepen naar boven.
Halverwege draaide de jongere man zich om, hij keek haar aan en lachte even. “Kom jij niet mee?”
Joyce schudde haar hoofd en bleef bij de voordeur staan.
“Oh ja, je verwacht bezoek.” Hij lachte weer, alsof hij haar leugentje doorzag, en volgde zijn vader de trap op.
Joyce wenste dat er nu iemand zou komen. Een vertrouwd gezicht zou meer dan welkom zijn.
Binnen een paar minuten waren de McPhersons weer beneden. De oudste gaf een prijs op.
Joyce knikte. “Dat lijkt me wel goed,” zei ze, hoewel die prijs belachelijk hoog scheen. “Ik zal het doorgeven aan mijn ouders en het u morgen laten weten.”
“Wacht niet te lang,” zei de jongste van de twee tegen haar, terwijl hij zijn ogen weer over haar badjas liet glijden. “We kunnen jullie over tien dagen inpassen, maar na die tijd wordt het moeilijker.”
“Dat risico moeten we maar nemen,” antwoordde Joyce. Ze trok de deur wijd open en stapte opzij om hen uit te laten. “Bedankt voor uw komst.”
“Geen dank, hoor,” zei McPherson junior.
Joyce deed de deur achter hen dicht en leunde er even tegenaan. Daarna rende ze naar boven, waar ze een douche nam. Dat deed haar zo goed dat ze helemaal niet meer aan de slang dacht, totdat ze haar haren stond te föhnen. Ze rilde, maar haar maag bleef rustig.
Eenmaal beneden nam Joyce Peaches mee naar buiten. Even later bracht ze haar weer naar binnen en gaf haar wat popcorn, omdat ze de vorige avond zo tegen haar had geschreeuwd. Peaches had het verdiend. Tenslotte had ze iets gehoord en had ze bijna de hele nacht op wacht gezeten. “Wacht maar tot pap dit hoort, Peaches,” zei Joyce. Ze aaide de hond, terwijl die de popcorn naar binnen schrokte. “Dan zal hij wel geen grapjes meer maken over hoe dik en lui je bent. En als hij dat wel doet, herinneren we hem gewoon aan ‘de nacht dat je de slang rook’.”
Joyce’s maag kwam weer in opstand, maar deze keer was het niet de gedachte aan dat afschuwelijke pakketje. Terwijl ze de bak van de hond vulde met brokken, bedacht ze dat ze in de laatste zestien uur niet bijzonder veel had gegeten… Het was al middag, het was dus geen wonder dat haar maag protesteerde.
Nou, er is voldoende in huis: soep en ingeblikte groente, dacht ze droog. Er waren ook nog een paar diepvriespizza’s, die waarschijnlijk zouden smaken naar karton met oregano. En niet te vergeten: de pindakaas! Ze had in geen van deze dingen trek, dus besloot ze naar de stad te rijden en iets te gaan kopen.
Het was goed om even het huis uit te zijn. Joyce zette de radio aan en draaide het raampje open. Ze genoot van de wind, die door haar haren speelde.
Het was, zoals altijd, stil op deze weg en haar gedachten dwaalden af. Ze weigerde aan de slang te denken of aan Brad of aan wat voor onaangenaams ook. In plaats daarvan bedacht ze wat ze wilde eten en overwoog ze haar haren te laten knippen. Ze dacht ook aan haar geheime aanbidder.
Ze was halverwege Rimrock toen ze de auto achter zich pas opmerkte. Een oude, blauwe Toyota. Ze kende die Toyota! Het was Davids auto. Had hij haar gevolgd of was dit puur toeval?
Zoals gewoonlijk was het niet moeilijk om een parkeerplaats te vinden. Ze kon de auto zelfs recht voor de supermarkt parkeren. De Toyota kwam naast haar tot stilstand. Joyce stapte uit, evenals David.
“Ik heb nog geprobeerd je te bellen,” zei hij, terwijl hij naast haar kwam lopen.
Geen: ‘Hallo, hoe gaat het?’ constateerde ze. Geen gepraat over koetjes en kalfjes. “Ik denk dat ik…” Waar? Ze had het huis sinds gistermiddag niet verlaten. “Oh, ik stond zeker onder de douche. Maar we hebben een antwoordapparaat.” Daar had echter geen boodschap op gestaan toen ze vertrok.
“Ik weet het, maar ik heb niets ingesproken. Ik heb een hekel aan die dingen.”
Populaire, maar ouderwetse David met zijn donkere ogen, dacht ze. “Waarom heb je me gebeld?” Zij kwam ook meteen terzake.
David stak een hand in de zak van zijn spijkerbroek en haalde iets tevoorschijn. Een armband, geweven in vrolijke kleuren. “Die vond ik vanochtend in mijn auto,” zei hij, terwijl hij haar de armband toestak. “Ik neem aan dat hij die avond van je pols is gegleden.”
Er was geen enkele reden om te vragen welke avond hij bedoelde. Joyce herinnerde zich nu dat ze die armband had gedragen. Ze had hem nog helemaal niet gemist. “Bedankt,” zei ze en ze deed hem om. Ze glimlachte naar hem.
Ze had al vrij vaak een complimentje gekregen over haar glimlach. Men zei dat ze dan een kuiltje bij haar mondhoeken kreeg, hoewel zij het nog nooit had gezien. Volgens haar moeder lichtte haar hele gezicht op, zodat de mensen wel móesten teruglachen.
Joyce had altijd al gedacht dat haar moeder gewoon bevooroordeeld was, maar nu wist ze het zeker, want David lachte niet terug. “Ben je… eh… nog naar Diana geweest?”
“Ik ben naar het ziekenhuis geweest,” antwoordde hij. “Maar alleen haar familie mocht haar zien.”
“Is haar toestand nog steeds hetzelfde?”
Hij knikte.
“Wat erg.” Dat klonk heel zwak, maar Joyce kon niets anders bedenken.
David scheen helemaal niet te luisteren naar haar poging een gesprek gaande te houden. Hij keek haar weer net zo aan als de vorige dag in de snackbar, alsof ze fascinerend, maar ook angstaanjagend was.
Joyce hield het zo lang vol als ze kon en begon toen zenuwachtig te lachen. “Zit er soms iets op mijn tanden?” vroeg ze ten slotte. “Als dat zo is, zeg het dan, dan haal ik het weg.”
Deze keer lachte David wel en er flikkerden lichtjes in zijn donkere ogen, die haar aankeken. “Nee, je ziet er goed uit, Joyce.”
“Nou, gelukkig maar. Je staarde me zo aan. Ik kreeg bijna het gevoel dat ik onder een microscoop lag.” “Sorry…” Hij haalde een hand door zijn haar. “Ik heb nog eens nagedacht.”
Joyce wachtte af.
David keek naar de lucht, alsof hij regen verwachtte, maar de lucht was helder. Eindelijk ging hij verder. “Over die avond.”
Daar gaan we weer, dacht Joyce. Ze vond niet dat ze hem de schuld kon geven, maar ze had nu geen behoefte om daarover te praten.
“Weet je nog, toen ik je vond, of toen jij mij vond. Dat je zei dat je een schreeuw had gehoord? En later, in de snackbar zei je het weer. Brad bleef er maar op doorgaan en je veranderde van gedachten. Je zei dat het de wind was geweest. Dat beweerde je ook toen ik terugkwam, toen je zat te eten.”
“Dat is niet precies wat ik heb gezegd,” bracht Joyce naar voren. “Ik zei dat ik het waarschijnlijk nooit zeker zou weten. En vlak daarvoor had Dean gezegd dat het waarschijnlijk de onweersbui was geweest. Dat heb ik niet bestreden omdat ik er geen behoefte aan had een pak slaag te krijgen.”
“Oké. Goed.”
“Goed?”
“Ja, je bent dus niet van gedachten veranderd, je trok je gewoon terug uit de discussie.” Davids ogen waren spleetjes geworden en zijn stem klonk gespannen.
Joyce had het gevoel alsof ze onder een schijnwerper stond. “Wat is daar goed aan?” wilde ze weten.
“Het betekent dat je inderdaad iets hebt gehoord,” antwoordde hij. “En ik wil weten wat dat was. Het is net een puzzel, snap je? Er ontbreekt nog maar één stukje, en dat stukje heb jij.”
Joyce lachte weer zenuwachtig. David was zo gespannen dat ze bijna bang van hem werd. “Ja, ik heb een schreeuw of een gil gehoord. Maar ik kan me niet herinneren wat het precies was. Ik heb het wel geprobeerd, maar het lukt me gewoon niet.” Ze speelde met de geweven armband. “En… ik weet dat dit harteloos klinkt, maar dat meen ik niet zo… wat maakt het uit wat ik precies heb gehoord?”
“Het is…” Ongeduldig schudde hij zijn hoofd. “Luister, ik kan er nu niet verder op ingaan. Maar het zou een groot verschil kunnen maken.” Opeens stak hij allebei zijn handen uit, alsof hij haar schouders wilde pakken en door elkaar wilde schudden. Hij deed het niet, maar Joyce zag dat hij het wel wilde.
“Dat snap ik niet,” zei ze. Ze voelde zich niet op haar gemak, maar haar nervositeit verdween langzaam en maakte plaats voor irritatie. “Ze heeft waarschijnlijk‘help’ geroepen, of zoiets. Wat het ook was, ze riep het vlak voordat ze viel en niemand had iets kunnen doen, tenzij je naast haar had gestaan.”
“Dat probeer ik ook te…” Hij schudde zijn hoofd weer. “Je snapt het niet, Joyce.”
“Nou, leg het me dan uit. Ik ben niet achterlijk!”
“Dat kan ik niet!” Deze keer pakte David wel haar schouders vast. “Ik wil dat je probeert het je te herinneren. Het is belangrijk!”
Joyce trok zich los en deed een stap terug. “Eerst Brad en nu jij,” zei ze. “Het spijt me dat ik het onderwerp ooit ter sprake heb gebracht. Ik wil me niet schuldig voelen over iets wat helemaal mijn schuld niet is!”
“Dat is niet…”
“Laten we het maar gewoon vergeten,” onderbrak ze hem. “Ik wil er niet meer over praten.” Ze draaide zich om en wilde weglopen, maar ze bedacht zich. “Ik heb toen iets gehoord, maar ik kan me niet meer herinneren wat. Ik wilde dat we helemaal niet naar boven waren gegaan.” Joyce draaide zich weer om en rende naar haar auto. Ze zag nog net een groepje jongelui op hen afkomen. Het waren Karen en Dean, en een meisje dat ze niet kende. Ze had daarnet staan schreeuwen tegen David en ze zag aan hun gezichten dat ze hadden gehoord wat ze had gezegd. Met een vuurrood hoofd liep ze terug naar de auto. Laat David maar uitleggen waarom ik midden op straat stond te schreeuwen, dacht ze.
Als de hoofdstraat van Rimrock niet geasfalteerd was, zou ze zijn weggereden in een grote stofwolk. Nu moest ze zich tevreden stellen met het laten bulderen van de motor, voordat ze optrok. Ze wilde hem geen voldoening geven door achterom te kijken, maar ze keek wel voorzichtig in haar achteruitkijkspiegel. Daar stond hij, met zijn handen in zijn zakken, pratend met de anderen.
Waarschijnlijk vertelt hij hun de een of andere leugen, dacht ze. Oh, hij was zo slim. Al die schattige gebaren die hij eerst had gemaakt… naar de lucht kijken… zijn hand door zijn haren halen… hij had alles gedaan, behalve verlegen met zijn voeten schuifelen. En de hele tijd had hij op haar gevoel zitten werken. Ze moest zich schuldig gaan voelen over Diana. Hij was natuurlijk gemakshalve vergeten dat hij degene was geweest die het eerst had beweerd dat de onweersbui haar parten had gespeeld toen ze elkaar die avond aan de voet van de rotswand weer hadden gevonden. Nu ze wisten wat er met Diana was gebeurd, wilde hij dat Joyce zich herinnerde wat ze had gehoord, zodat hij kon zeggen: ‘Hadden we maar…’
Nou, jammer dan. Ze had er genoeg van om te proberen zich te herinneren wat ze had gehoord. Ze zou juist haar uiterste best doen te vergeten dat ze ooit iets had gehoord!
Joyce’s woede duurde tot ze bijna thuis was. Pas op het laatste, lange stuk weg dat naar hun huis leidde, kalmeerde ze genoeg om te merken dat ze veel te snel reed. Ze nam gas terug, hoewel ze wist dat het niet veel uitmaakte. Op deze weg had ze nog nooit een politiewagen gezien. De eerste auto die ze hier ooit had gezien, was de oude Toyota van David geweest, toen hij haar eerder die dag had gevolgd.
Niet meer zo razend, maar nog steeds kwaad genoeg, reed Joyce de heuvel voor hun huis op. Ze stampte bijna naar binnen.
Peaches zat te wachten. Zoals gewoonlijk zag ze eruit alsof ze net wakker was geworden.
Afwezig haalde Joyce haar hond even aan, daarna liep ze naar de woonkamer. Ze was net van plan zich op de bank te laten vallen toen ze zag dat er een boodschap op het antwoordapparaat stond.
Als ze ooit een bewonderend telefoontje nodig had gehad, was het nu wel! Snel drukte ze op de knop en prettig gespannen vroeg ze zich af wat hij dit keer zou hebben gezegd. Zou hij haar eindelijk vertellen wie hij was, of was hij van plan dit prikkelende spelletje nog wat langer vol te houden?