Hoofdstuk 10
Tegen de tijd dat Joyce de auto de hobbelige weg aan de voet van de rotswand op draaide, was de zon al bijna onder. Ze wist echter dat het nog wel even zou duren voor het helemaal donker was. Ze zouden meer dan genoeg tijd hebben om met elkaar te praten en elkaar een beetje te leren kennen.
Ze parkeerde de auto, stapte uit en keek om zich heen. De rotswand was nu niet meer zo bloedrood. De kleur was vervaagd tot een zacht lichtroze, met paarse schaduwen die werden veroorzaakt door overhangende rotsblokken.
Het had wel iets weg van een film, vond ze. Een verlegen jongen heeft eindelijk genoeg moed bij elkaar geraapt om het meisje te ontmoeten, dat hij al zo lang van een afstand bewondert. Daarvoor kiest hij de meest romantische plaats uit die hij kan bedenken, met zacht zonlicht en een briesje… Joyce schudde haar hoofd en glimlachte. Ze liet een beetje te snel haar hoofd op hol brengen. Ze moest hem eerst maar eens ontmoeten. Daarna zou ze wel zien of dit inderdaad Hollywood-materiaal was.
Ze zocht de plaats die hij had beschreven en vond die met gemak. Ze had verwacht dat hij hier al zou zijn, maar ze zag niemand. Had hij zich verstopt, of was hij van gedachten veranderd?
Het was een plateau, bijna precies in het midden van de rotswand. Het was ruim vier meter hoog, maar de plek was gemakkelijk te bereiken. Hij had haar verteld dat ze het niet kon missen en dat was ook zo. Maar ze miste iemand die op die rots op haar zat te wachten.
Hij had besloten om niet te komen. Nee, dat had hij niet! Hij was gewoon opgehouden, of zo… Ze kon niet geloven dat hij niet zou verschijnen. Maar zelfs als dat wel zo was, gaf het nog niets. Ze voelde zich op haar gemak, wat nogal vreemd was, gezien haar angst voor de rotswand. Misschien kwam het gewoon door het tijdstip. Of wellicht was ze zo moe dat ze geen energie meer over had om zich nog ergens zorgen over te maken.
Wat het ook was, ze besloot naar het plateau te klimmen en daar te wachten. Maar niet te lang.
Ze bereikte de platte rots binnen een kwartier. Ze klom op dezelfde manier als de vorige keren: ieder rotsblok ontwijkend en langs de geulen omhooglopend.
Haar maag had zich gelukkig helemaal hersteld en begon nu te knorren. Ze wenste dat ze iets meer had gegeten dan wat kaas en een appel.
De rotsen waren nog steeds warm van de zon. Als ze nu ook nog zacht waren geweest, was Joyce gaan liggen en had ze haar ogen dichtgedaan. Eén enkele dag was gewoon niet lang genoeg voor alles wat zij vandaag had moeten doormaken. Maar daar wilde ze nu niet aan denken. Ze wilde helemaal nergens meer aan denken en afwachten wat haar geheime aanbidder haar allemaal te vertellen had.
Ze had geen horloge om. Toen ze van huis was weggereden, was het bijna half zeven geweest. Hij had haar om zes uur gebeld. Binnen een uur, had hij gezegd. Dat uur was nu bijna voorbij. Ze zat met haar benen over elkaar op de warme rots en keek naar beneden. Haar auto was de enige in de omtrek. Het was een roestbruine schim tussen de steeds langer wordende schaduwen.
Ze legde haar hand over haar ogen en deed die even dicht. Het was riskant. Ze had nog nooit zittend geslapen. Maar de warmte van de rotsen en de zachte wind brachten haar tot rust, zodat ze zich slaperig voelde worden. Haar hoofd zakte steeds verder naar beneden. Met een schok keek ze op. Als ze hier nog langer bleef zitten, viel ze echt in slaap en dan zou ze waarschijnlijk naar beneden vallen.
Ze stond op en rekte zich uit. De rots was groot genoeg om op te ijsberen, dus deed ze dat maar een poosje. Toen ging ze weer zitten.
Het werd steeds donkerder. Het was nog steeds vredig, maar wat haar betrof, hield die vredigheid op zodra het echt donker was. Als hij nu niet binnen een paar minuten verscheen, ging ze weg.
“Joyce?”
Kon hij soms gedachten lezen? Ze stond weer op. Ze had hem niet zien aankomen. Toch kon ze vrijwel het hele gebied overzien. “Hier ben ik,” riep ze. “Waar ben jij?”
Ze hoorde een zacht geluid dat op lachen leek. “Hier, boven je.”
Joyce draaide zich om en keek op, maar ze zag niets. Halverwege stak er een stuk rots uit en dat belemmerde haar het uitzicht. Ze haalde haar vingers door haar haren en wenste dat ze een kam had meegenomen.
“Maak je maar geen zorgen,” riep hij. “Je ziet er geweldig uit.”
Joyce liet haar handen zakken. Ze voelde zich een beetje betrapt. “Waar kom je vandaan?”
“De top.”
Natuurlijk, dacht ze, de platte bovenkant van de wand. Er is daarboven zelfs een weg. Misschien woont hij daar ergens. “Dit is niet eerlijk,” zei ze lachend. “Ik kan jou niet zien. Waarom kom je niet naar beneden?”
“Ik heb een nog veel beter idee. Waarom kom jij niet naar boven?” vroeg hij. “Het is makkelijker om naar boven te komen, dan om naar beneden te gaan.”
Joyce had daar haar twijfels over. “Ik kan niet goed klimmen,” aarzelde ze. “En het wordt al donker. Ik kan het niet goed zien.”
“Het zal best gaan,” verzekerde hij haar. “Ik klim ondertussen naar beneden en dan ontmoeten we elkaar halverwege, goed?”
Het was vreemd, dacht Joyce. Zij moest bijna schreeuwen, maar zijn stem was nog steeds precies dezelfde zachte, vriendelijke stem die ze op het antwoordapparaat had gehoord. Ze kon die stem ook nog steeds niet herkennen. Maar ze wilde zien wie het was, dus ze kon net zo goed gaan klimmen. “Goed,” antwoordde ze. “Vertel me maar welke kant ik op moet. De rots hierboven heeft geen treden.”
Weer klonk er een zacht geluid. Deze keer was het echt een lach. “Loop maar naar de zijkant van de rots, naar de geul,” zei hij. “Je kunt die geul een poosje omhoog volgen, voordat je aan het betere klimwerk moet beginnen. Tegen die tijd heb ik je wel bereikt. Het is echt niet moeilijk, Joyce, geloof me.”
Joyce had weinig trek in ‘het betere klimwerk’, maar besloot zo ver te klimmen als ze kon. “Oké,” riep ze. “Ik ben onderweg.”
“Ik ook,” antwoordde hij.
Joyce liet zich van de rots in de geul glijden. Die was ruim tien centimeter breed en lag vol met kiezels. Maar hij had gelijk: de geul liep vrij ver door naar boven. Af en toe riep ze iets naar hem, om zich ervan te verzekeren dat hij inderdaad op weg was. En iedere keer riep hij terug dat hij echt naar haar toe kwam.
Ze was zo geconcentreerd aan het klimmen dat ze niet merkte dat het langzamerhand echt donker begon te worden.
Toen de geul eindigde, keek ze op. Ze zag een loodrechte rotswand. Het leek wel of daar geen einde aan kwam. Die steile rots kon ze echt niet beklimmen!
Alsof hij haar gedachten weer had gelezen, zei hij: “Het is lang niet zo erg als het lijkt, Joyce. Als je iets naar rechts gaat, zie je een soort gat in de rots, een spleet. Daar zijn genoeg steunpunten voor je voeten.”
Joyce deed wat hij had gezegd en vond de spleet. Maar die lag volkomen in de schaduw. De hele omgeving leek nu wel in de schaduw te liggen.
“Kom op, Joyce,” zei hij. “Ik heb je bijna bereikt. Nog even en ik kan je helpen.”
Hij heeft gelijk, dacht Joyce. Zijn stem klonk een stuk dichterbij. Toen zag ze dat de rots inderdaad niet zo steil was als ze eerst had gedacht. “Dit bedoelde je zeker toen je het over ‘het betere klimwerk’ had?” vroeg ze.
“Je doet het geweldig,” zei hij. “Je bent er bijna.” Joyce begon zich haast op haar gemak te voelen, ten een van haar voeten weggleed. Ze hapte naar adem en hield de rots met beide handen vast. Ze vond weer een steunpunt voor haar voeten en hervond haar evenwicht.
“Gaat het?”
“Ja.” Joyce slikte een paar keer. “Maar, luister eens, ik vind dit helemaal geen pretje,” zei ze. “Ik geloof dat ik weer naar beneden wil. Ik zou me een heel stuk prettiger voelen met vaste grond onder mijn voeten.”
“Maar je bent er bijna!”
“Bijna is niet helemaal. Ik vind dit niet prettig!” zei ze nog eens. “Ik kan wel hier wachten tot jij verder naar beneden bent geklommen. Of misschien kan ik weer naar beneden klimmen en jij naar boven. Dan kunnen we elkaar ergens anders ontmoeten. In de snackbar bijvoorbeeld. Die heeft tenminste een vloer.” Ze probeerde het als een grapje te laten klinken, opdat hij niet zou denken dat ze laf was. Maar hij lachte niet.
“Kom op, Joyce. Niet opgeven.” Zijn stem was nog steeds zacht. Zacht en vol aanmoediging.
“Ik geef het niet op,” zei Joyce. Ze begon zich een beetje te ergeren. “Ik vind het naar om hier in het donker te klimmen, dat is alles. Ik ben niet hier om te klimmen. Ik ben gekomen om jou te ontmoeten.”
“Doe dat dan!”
“Waarom?” Joyce kon het bijna niet geloven. Ze hadden elkaar nog nooit gezien, en nu hadden ze al ruzie. “Tegen de tijd dat ik boven ben, is het helemaal donker, en dan kan ik je gezicht toch niet zien. Ik ga weer naar beneden.”
“Nee, niet doen! Je kunt nu niet meer stoppen, Joyce.” Hij schreeuwde nu. Zijn stem was niet langer zacht en mysterieus, maar schor van wanhoop. “Ik rekende op je!”
De woorden echoden tegen de rotsen. Joyce deed haar ogen dicht en ze hoorde ze opnieuw… maar niet als echo. Een herinnering. De herinnering aan een paar avonden geleden, toen ze midden in een onweersbui op de rotswand was geweest. Ze had hard om David geroepen, telkens opnieuw, totdat ze uiteindelijk een antwoord had gehoord. Tenminste, dat had ze gedacht.
‘Ik rekende op je!’ DM waren de woorden die ze had gehoord! Woorden, uitgeschreeuwd in woede, met een stem die schor was geweest van kwaadheid en angst. Maar die woorden waren niet tegen haar gericht. Ze waren voor Diana bestemd geweest. Precies dezelfde woorden, geroepen door precies dezelfde stem.
“Jij!” Onwillekeurig kwam dat woord naar buiten tijdens het uitademen. Ze had het niet willen zeggen.
Maar hij had het gehoord. “Wat, ik? Wat bedoel je, Joyce?”
“Niets. Ik… niets.” Hij is het geweest, dacht Joyce. Hij was bij Diana die avond, en hij was degene die Joyce al die keren had gebeld en had gedaan alsof hij gek op haar was. Hij had Diana daar laten liggen, om te sterven. Nu zat hij achter Joyce aan, omdat ze hem had gehoord.
Ineens herinnerde ze zich alles.
“Oh, Joyce.” Hij kreunde bijna. “Je weet het, nietwaar? Je hebt het je herinnerd.”
Joyce gaf geen antwoord. Ze zocht met haar voet naar een steunpunt. Razendsnel probeerde ze te bedenken hoe ze weer naar beneden moest gaan. Waar was die richel? “Wat heb ik me herinnerd? Ik weet niet waar je het over hebt.”
Je kunt niet ontsnappen, Joyce. Daar is het nu te laat voor. Ik ken deze plaats precies en jij niet.”
Joyce hoorde een beweging boven zich en wist dat hij naar beneden kwam. Ze kon hem niet zien. Ze kon bijna niets onderscheiden. Eindelijk vond ze een gat voor haar tenen en ze liet zichzelf zakken.
Er kwam een regen van kiezelstenen naar beneden. Hij kwam eraan.
“Als je je niets had herinnerd, had ik je niets gedaan,” zei hij. Zijn stem was nu nog dichterbij. “Ik wilde er alleen maar achter proberen te komen wat je wist. Ik had gemerkt dat je er was, die avond, maar ik hoopte dat je me niet had gehoord. Je hebt me dus wel gehoord. Daarom heb ik al die andere dingen gedaan: die slang, die motoraanval en die vette straathond van je. Ik wilde je bang maken, zo bang dat je zou weggaan.”
Dezelfde persoon, dacht Joyce. De verlegen, vriendelijke jongen aan de telefoon was dezelfde persoon als degene die haar had geterroriseerd. En zij had niet eens aan die mogelijkheid gedacht. Ze klemde haar kiezen op elkaar en zocht naar het volgende steunpunt voor haar tenen. Wanhopig strekte ze haar been zo ver naar beneden als ze durfde.
“Maar het heeft niet geholpen,” zei hij. “Je ging niet weg. Dat is echt verschrikkelijk jammer, Joyce.”
Voordat Joyce kon opkijken, voelde ze een sterke hand op haar schouder.
Haar ‘aanbidder’ gaf haar een harde duw en ze viel achterover…
Er kietelde iets in haar gezicht. En het bleef maar kietelen.
Peaches?
Joyce tilde haar hand op en veegde over haar wang. Ze voelde dat er iets van haar wang in haar shirt gleed. Opeens was ze klaarwakker… in het aardedonker.
Meteen wist ze het weer. Ze was ergens op de rotswand, en het zand en stof van die wand kriebelden nu in haar gezicht. Ze veegde het zoveel mogelijk weg en sloot haar ogen. Ze voelde zich gebroken. Ze zat bijna rechtop, met haar rug tegen een harde steen. Haar rug deed zeer en brandde. Eén kant van haar hoofd bonsde, haar handpalmen schrijnden en haar elleboog deed zeer. Maar die pijn werd niet erger als ze zich bewoog; waarschijnlijk had ze zich alleen gestoten. Toen ze was gevallen, was ze met haar rug langs de wand geschraapt.
Wat was ze dom geweest! Waar had ze gezeten met haar gedachten? Ze had zichzelf laten verleiden door een zachte stem en was die stem zelfs hier naartoe gevolgd. Ze was die stem gevolgd ondanks het feit dat ze zichzelf een paar minuten daarvoor had voorgehouden dat ze niemand kon vertrouwen, zelfs Sally niet!
Nou, ze wist nu in ieder geval zeker dat Sally hier niets mee te maken had. De identiteit van haar ‘aanbidder’ was echter nog steeds een mysterie. Ja, ze had zijn stem gehoord, maar dat betekende niets. Hij had hem waarschijnlijk verdraaid. Iemand die hem goed kende, zou er niet door op een dwaalspoor zijn gebracht, maar zij kende hier niemand goed. Ook David niet.
Joyce bewoog zich even, maar de rotsen en het zand onder haar bewogen mee. Het was zo donker. Er was zelfs geen maan. Als ze maar niet verder zou vallen!
Haar mond en keel zaten vol stof en zand. Als dat niet het geval was geweest, had ze geschreeuwd. Want daar had ze behoefte aan: schreeuwen tot er iemand kwam om haar te helpen.
Ze bewoog zich weer, heel voorzichtig. Ze hoorde stenen naar beneden vallen. Het klonk ontzettend hard, maar misschien kwam dat wel omdat het verder doodstil was. Het enige andere geluid dat ze hoorde, was haar eigen ademhaling. Die was dan wel onregelmatig, maar ze ademde tenminste. Ze leefde nog!
Wist hij ook dat ze nog leefde? Dacht hij soms dat ze, net als Diana, in coma lag? Nee, dat risico kon hij niet nemen. Als hij had gezien dat ze nog leefde, had hij zijn werk wel afgemaakt.
Hij kon haar dus niet zien. Hij wist het niet zeker. Hij was niet in staat geweest naar haar toe te komen. Hij wachtte dus. Hij wachtte tot er voldoende licht was om haar te kunnen zien. Dan zou hij komen.
Joyce legde haar hand voor haar mond om niet te gaan gillen. Ze moest zich beheersen. Maar ze moest hier ook weg zien te komen, naar beneden! Ze wist niet hoe laat het was. Het kon nog uren duren voor de zon opkwam, Of maar een paar minuten. Ze had er geen idee van hoe lang ze buiten bewustzijn was geweest. Ze moest mi weg zien te komen. En dat moest ze doen zonder dat hij haar kon horen.