1 Het onmogelijke
Ann lag in bed en Laurie zat ernaast en hield haar hand vast. Na enkele minuten trok ze met een ongeduldige beweging haar hand uit de zijne, haalde uit haar gebalde vuist een fijn batisten zakdoekje, streek dat glad op de zijden sprei, frommelde aan het kantje en vouwde het weer op tot een vierkantje.
Hij sloeg haar zwijgend gade, beet op zijn onderlip, sloot even zijn ogen alsof hij diep nadacht en zei toen met vriendelijke aandrang: “Luister nou eens, lieverd, u moet me vertellen waarover u piekert. Ik heb u nog nooit zo gezien.”
Ze gaf niet rechtstreeks antwoord en toen ze iets zei was het net of ze een lesje opdreunde. “Ik heb het je toch al gezegd, ik voel me overmoe. Na die verkoudheid voel ik me wat erg moe, verder is er niets aan de hand. Ik kan toch wel eens een paar dagen in bed blijven.”
Laurie stond op en liep naar het raam. Hij keek neer op de tuin, naar de tulpen en narcissen die in groepjes bij elkaar stonden en terwijl hij daar stond hoorde hij Valeries auto de oprit oprijden. Hij kon hem nog niet zien, maar hij kende het geluid van de motor en haar wijze van slippen in het grind als ze remde. Hij draaide zich om, liep terug naar het bed en zei nog steeds vriendelijk: “Laat ik maar eerlijk bekennen dat ik vandaag bij de dokter ben geweest.”
“Dat je wat?” Ze kneep het zakdoekje weer tot een bal. “Daar had je het recht niet toe!”
“Iemand moet het toch doen en als ik het niet doe, wie anders dan wel?”
“Dat mag je niet zeggen.” Haar toon was zo scherp dat hij zijn ogen opensperde en zijn kin in de lucht stak. Hij verwonderde zich dat zijn gevolgtrekking dat zijn vader geen moeite zou doen, haar zo had geprikkeld en nu ook zelf scherp zei hij: “De dokter heeft me verteld dat u helemaal geen kou hebt gevat, maar dat u last van uw zenuwen hebt. Dat verwonderde me op zichzelf niet, maar wel dat hij aanduidde dat u ergens over piekert. U zult niet beter worden zolang u uw hart niet lucht! Hij zei dat dit al maanden aan de gang is.”
Het was onvoorstelbaar, maar ze keek hem haast vijandig aan, verbeeldde hij zich. Hij liep vlug om het bed heen, ging weer op de stoel zitten, greep haar hand en fluisterde: “Lieverd, ik maak me zorgen over u. Zo bent u nog nooit geweest, u was altijd zo kalm, zo redelijk. Wat is er? U kunt het mij toch wel vertellen? Wat is er aan de hand?” Ze hield haar hoofd gebogen en haar ogen gesloten toen ze met trillende lippen antwoordde: “Er is niets aan de hand, Laurie, niets, geloof me, ik ben alleen maar overmoe.” Ze bewoog haar hoofd even, toen hief ze het op, keek hem aan en glimlachte, een moeizame glimlach. “Ik word er niet jonger op en ik denk dat ik bezig ben met... wat ze de moeilijke jaren in het leven van een vrouw noemen.”
Hij keek haar aan. Misschien, ja misschien had ze gelijk, al zou je zo zeggen dat die periode al enige jaren geleden was begonnen. Hij zou ook gedacht hebben dat iemand als zijn moeder iets dergelijks op de haar eigen, waardige, gereserveerde manier zou verwerken.
Het geluid van vlugge zachte voetstappen op de trap drong tot hen door en toen ze haar hoofd naar de deur keerde, zei hij: “Dat is Val, zij brengt werk mee vanavond. Ik heb ook stapels te doen en we dachten dat we het beneden samen zouden kunnen doen.”
Ze reageerde er niet op en toen er op de deur werd geklopt, riep hij: “Binnen” en stond op.
Valerie glimlachte tegen hem en hij tegen haar, toen liep ze naar het bed en zei: “Hallo, tante Ann! Hoe voelt u zich vandaag?”
“Veel beter, Valerie, dank je wel.” Haar toon was beleefd.
Valerie zei: “Het is een prachtige dag geweest, jammer dat u niet uit kon. Denkt u erover morgen op te staan?”
“Misschien wel.” Ann keek Laurie aan en zei: “Als je naar beneden gaat, wil je dan mrs. Stringer vragen boven te komen. Ik zou haar graag even willen spreken.”
Het verzoek was tevens een manier hen weg te krijgen. “Goed, dat zal ik doen.” Hij sloeg zijn arm om Valeries schouder en leidde haar naar de deur waar ze zich naar het bed omdraaide en zei: “U zult zeker wel willen gaan slapen, zodat ik meteen maar afscheid neem. Wel te rusten, tante Ann.”
“Wel te rusten, Valerie.”
Ze liepen zwijgend de trap af en toen hij de deur van de studeerkamer voor haar openhield, zei hij: “Ik ben zo terug, even mrs.
Stringer waarschuwen.”
Toen hij in de kamer terugkeerde, had Valerie een sigaret opgestoken en ze hield hem haar koker voor. Hij stak de zijne aan voordat ze weer iets zeiden. Toen begon Valerie zoals ze zo vaak deed als ze tot zaken wilde komen, raadselachtig: “Er moet iets gebeuren.”
“Er moet iets gebeuren? Waarmee?”
“Met je moeder natuurlijk.”
“Ja, dat weet ik, ik ben vandaag bij de dokter geweest.”
“Wat zei die?”
Hij streek door zijn haren en wachtte even voordat hij antwoord gaf omdat hij zich afvroeg of hij haar zou vertellen wat de dokter had gezegd.
“Nou, wat heeft die gezegd?”
“Hij zei dat hij dacht dat haar iets dwars zat, haar iets hinderde.” Ze liet haar hoofd achterover vallen en blies rook naar het plafond. “Dat moet je mij vertellen!”
“Wat bedoel je?”
“Luister nou eens, Laurie.” Ze sloeg de as van haar sigaret naar een asbak en lette er niet op dat die op papieren op het grote bureau terechtkwam. “Die ontwijkende tactiek van jou ergert me op zijn zachtst gezegd. Je doet altijd zo onnozel wanneer het je moeder betreft.”
“Wat bedoel je met onnozel?” Het was overduidelijk dat hij zich ergerde.
“Precies wat ik zeg.” Ze boog zich wat naar hem toe en fluisterde: “Je moet wel blind zijn als je niet ziet wat er gaande is. Vanavond nog zei ik tegen moeder: “Het kan me allemaal niets schelen, maar iemand moet iets doen, belofte of geen belofte” en ik vertelde haar dat ik van plan was er met jou over te praten.”
Hij stond op en keek haar aan terwijl hij zijn sigaret uitdrukte. “Vertel het dan,” zei hij kalm.
Valerie haalde diep adem waarbij ze haar schouders optrok. Rustig vroeg ze: “Wou jij werkelijk beweren dat je aan de sfeer hier in huis na Kerstmis niets hebt gemerkt?”
Hij zou tegen haar kunnen zeggen “Niet meer dan anders”, hoewel hij als hij eens goed nadacht moest toegeven dat er wat was veranderd en dat kon samengevat worden in dat ene feit dat zijn vader meer en zijn moeder minder sprak. Gek was dat, maar zo lagen de zaken eigenlijk. Overigens had het verder niets te betekenen. De situatie in huis was verder niet veranderd, maar dat wist hij alleen, Valerie niet, noch haar oude bemoeizieke vader, noch haar moeder, al was dat de hartsvriendin van zijn moeder.
“Er is maar één manier, Laurie, om je dit aan je verstand te brengen en dat is recht voor je raap. Jouw wapenrusting mag je wel met een bijl aanvallen, wil je succes hebben. Of je weet het en je wilt het in de doofpot stoppen of je bent stekeblind voor het feit dat je moeder ziek is omdat je vader er een ander op na houdt.”
Het duurde enige seconden voordat hij uitriep: “Vader wat? Wat zei je daar?” Hij boog zich naar haar toe alsof hij haar verkeerd had verstaan.
“Precies wat ik zei. Ga zitten voordat je tegen de grond slaat.” Ze duwde met haar vingertoppen tegen zijn borst zodat hij op een stoel neerviel.
“Herinner je je hoe vrolijk je vader op kerstavond was? Weet je nog dat hij over die stier vertelde, die stier in Argentinië? Hij heeft die mop tweemaal verteld en hij lachte zoals ik hem nog nooit heb horen lachen. Herinner je je dan niet dat je moeder de hele avond als een standbeeld erbij heeft gezeten. Je weet het niet, je wilde het niet tot je laten doordringen, het ongebruikelijke feit dat je vader moppen vertelde. Mijn vader zei altijd dat er een landmijn voor nodig was om jouw vader in beweging te krijgen, maar die avond lachte hij en maakte hij anderen aan het lachen en die landmijn was een vrouw, degene die hem verzorgde toen hij ’s avonds ziek werd. Weet je nog dat hij die avond terugkwam met zijn boord en das los, dat hij vergat op tijd voor het diner te komen? Vader had die avond gelijk wat hem betrof... Hij was stomdronken.”
“Wacht even, draaf niet zo door.” Hij had zijn gezicht afgewend, bijna verstopt in zijn schouder en hij maaide met een gebalde vuist om zich heen. “Het zijn allemaal veronderstellingen, je zoekt naar iets om iets anders te verklaren. Het zijn allemaal gissingen.”
“Luister.” Ze trok aan zijn arm en dwong hem haar aan te kijken. “Op die kerstavond vroeg moeder hierboven op de slaapkamer tante Ann waarom ze de Chanel niet had gebruikt en jouw moeder vroeg waarover ze het had. Toen kwam het allemaal uit. Millie, weet je - onze Millie - woont samen met een zekere miss O’Neill. Ze hebben een flat op de eerste verdieping van Greystone Buildings 10 en zij, die miss O’Neill, was toevallig bij Danes’ toen je vader daar een fles Chanel kocht die bijna tien pond kostte. Ze vertelde aan Millie dat ze had gezien dat je vader parfum had gekocht en Millie vertelde moeder in alle onschuld dat ze wist wat mrs. Emmerson als kerstgeschenk van haar man kreeg. Een fles parfum, een grote fles Chanel. Moeder vroeg tante Ann natuurlijk naar het parfum en je moeder was zo overdonderd dat ze zich blootgaf. Ze liet moeder plechtig beloven dat ze het niet aan vader of mij zou vertellen. Dat deed ze in het begin ook niet, niet voordat ze begonnen was Millie uit te horen en erachter kwam dat je vader minstens eens in de week op zaterdagmorgen een bezoekje brengt aan mrs. Cissie Thorpe. Mrs. Cissie Thorpe is een typiste die de zaterdagochtenden vrij heeft. In het begin zochten ze er niets achter, omdat hij haar kwam bedanken voor haar zorgen op die avond dat hij ziek werd, maar toen het een vaste gewoonte werd... wel het zijn ook maar mensen, zoals Millie zegt en ze begonnen toen te kletsen en te snuffelen. Miss O’Neill die zaterdags ook vrij is, gaat naar boven op bezoek bij haar vriendin en ontmoet daar dan toevallig je vader en het grappige van de situatie is dat hij niet via de trap in die bovenste flat belandt en dat hij ook niet langs die weg verdwijnt, zodat ze veronderstellen dat hij over het dak komt. Als ze nog meer bewijzen nodig gehad hadden, dan waren die wel door een oud echtpaar dat de flat eronder bewoont geleverd want die ouwe heer was niet alleen boven geweest en had je vader ontmoet, maar hij en zijn vrouw hoorden hen zaterdagsochtends praten en, zoals dat oude wijfje zei “ze waren maar niet meer naar boven gegaan om hen niet te storen... ha, ha.”
Valerie liet de gekscherende toon varen. Ze stond op, sloeg haar armen om Laurie heen en zei: “Dat spijt me. Je moet het niet zo opvatten, maar ik moest het je wel vertellen en wel zo dat je het moet geloven omdat” - ze trok hem dicht tegen zich aan - “jij de feiten niet onder ogen wilt zien, je verstoppertje speelt.”
Laurie streek het zweet van zijn bovenlip en vroeg toen kalm: “Hoe zei je dat ze heet?”
“Een zekere mrs. Thorpe. Millie noemt haar Cissie en als je het mij vraagt dan zegt die naam alles. Een handelsreiziger van de parterre-flat bezoekt haar regelmatig. En als ik het goed begrijp dan kwam de jonge Holloway - je weet wel van die groothandel op het marktplein - vroeger ook regelmatig aan de deur.”
“Ik kan het niet geloven.” Hij schudde langzaam zijn hoofd en sprak als in gedachten: “Hij een vriendinnetje? Dat is onbestaanbaar. Uitgerekend hij!”
“Ja zo heb ik ook gereageerd toen ik het voor de eerste keer hoorde want je kunt niet om het feit heen dat hij één van de sufste wezens... O, dat spijt me, Laurie, ik kan me maar niet indenken dat hij je vader is. O, ik weet het wel, je lijkt op hem en dat is juist zo vreemd. Je hebt dezelfde trekken, maar God zij dank lijk je daardoor toch niet op hem. Het is dan ook niet zozeer zijn uiterlijk als wel zijn manier van doen wat hem zo volkomen kleurloos maakt... Het laatste nieuws is dat de vrouw in moeilijkheden verkeert...”
“Wou je zeggen...?”
“O nee. Althans niet voor zover ik weet. Nee, dat niet. Het is haar zoon. Hij heeft al eerder terechtgestaan - destijds had hij al met vader te maken - en nu moet hij voorkomen in verband met het zich vergrijpen aan een meisje en dat terwijl hij nog maar tien is. Het is wel een stelletje rotjongens. Ik zou niet graag in zijn schoenen staan als hij de volgende week voor mijn dierbare vader moet verschijnen, want die is erg vol van deze kwestie en als hij ter verdediging van tante Ann kan toeslaan, zal hij dat zeker niet laten. Net zoals hij zegt, je hoeft een kat niet perse te verdrinken om er vanaf te zijn.”
Laurie stond op en duwde haar zachtjes van zich af. Hij sloeg geen acht op wat ze zei over het zoontje van die vrouw. Hij dacht aan zijn moeder boven die op de grens van een zenuwinstorting was. Dat had de dokter gezegd. “U moet haar overreden weg te gaan, een lange vakantie te nemen,” had hij gezegd. “Zijn er thuis moeilijkheden? Ik bedoel...” maar voordat de dokter had kunnen uitspreken, had hij hem verzekerd dat er geen sprake was van dergelijke moeilijkheden. “Zie dan uw vader zover te krijgen dat hij met haar samen vakantie neemt, een bootreis maakt. Dat zal haar eroverheen helpen. Zie haar van huis en alles wat daarmee samenhangt weg te krijgen. Dat doet dikwijls wonderen.”
Zijn vader ertoe krijgen met haar een bootreis te gaan maken! Hij liep zonder iets te zien naar de deur. Valerie vroeg: “Waar ga je heen?”
Hij keerde bij haar terug en ging zitten. De verslagenheid, de schok was bezig over te gaan, maar daarvoor in de plaats kwam een gevoel van kwaadheid, woede. Het ontbrandde ergens diep in hem alsof het was aangestoken. Wat er binnen in hem plaatsvond, was op zijn gezicht te lezen, waarvan het zweet afdroop. Het was net of Valeries stem uit een andere kamer kwam toen ze zei: “Luister nou eens, raak daar nou niet zo van streek van.” Toen ze zijn voorhoofd afwiste, duwde hij haar ruw van zich af en zei: “Houd op! Laat dat!” Ze deed een stap achteruit en haar stem klonk nijdig toen ze zei: “Je hoeft het mij niet betaald te zetten. Behandel me niet zo. Ik heb het je verteld omdat ik dacht dat het voor je bestwil was.”
“Dat zou je dan eerder gedaan moeten hebben, maanden geleden toen je het voor het eerst hoorde.”
“Mijn moeder had beloofd...”
“En ze hield die belofte hè?”
“Luister nou, dat hoef je mij niet in te peperen, Laurie, begrijp dat goed.”
In plaats van dat haar toon hem waarschuwde, verergerde die alleen maar zijn woede en hij keerde zich tegen haar met de woorden: “Als zij te weten komt” - hij wees met zijn duim omhoog - “dat jouw vader het weet en dat jij het weet, wordt ze krankzinnig. Waarom kon tante May het niet voor zichzelf houden of het mij onder vier ogen vertellen?”
“Luister Laurie,” haar stem klonk koel en redelijk, “mijn vader is bij de rechtbank, hij is gewend aan geheimhouding.”
“Hu!”
“Praat niet op die toon over vader, Laurie.”
“Doe dan ook niet of hij onfeilbaar is omdat hij bij de rechtbank is, je zei nog geen minuut geleden dat hij van plan is het dat kind in te peperen, het zoontje van die vrouw te laten boeten voor iets wat hij niet heeft gedaan.”
“Die jongen heeft wel wat gedaan. Hij hielp bij het verkrachten van een meisje. Dat is toch nogal wat hè?”
“Maar jouw vader zal hem daarnaar niet beoordelen, hij zal hem veroordelen omdat de toekomstige schoonvader van zijn dochter een misstap heeft begaan.”
Ze deed een stap naar achteren en haar pittige gezichtje verstrakte. Wel een minuut lang keek ze hem met ijskoude blikken onderzoekend aan en zei toen: “Je bent een ondankbare mieter.”
Ze zei dat woord “mieter” zodanig dat het niet zo ruw klonk, desalniettemin voelde hij dat zijn kaakspieren gingen trekken. Ze gebruikte het woord “mieter” vaak, daar hield hij niet van en ze wist dat hij daar niet van hield. Ze graaide de papieren die verspreid over de lessenaar lagen bij elkaar en liep naar de deur met de woorden: “Ik zie je wel weer eens als je een wat beter humeur hebt.”
Hij hoorde hoe ze in de hal haar jas van de kapstok haalde, maar hij maakte geen aanstalten haar te volgen. Hij bleef voorovergebogen zitten, zijn handen tussen zijn knieën. De razernij in hem groeide. Zijn vader zou de risee van de stad worden, ze zouden allemaal hun gezicht verliezen, maar als dit al maanden aan de gang was en dat moest wel het geval zijn, dan kon het zijn vader blijkbaar niet schelen of iedereen zich vrolijk over hem maakte en blijkbaar ook niet dat hij zijn positie in de stad op het spel zette. Het onder ogen zien van een dergelijke calamiteit bracht zijn moeder echter op de grens van een zenuwinstorting.
Dat zijn moeder de bons kreeg voor het een of andere juffie en een voorwerp van medelijden voor haar vrienden werd, kon hij niet verdragen. Sommigen zouden zeggen: “Arme Ann,” maar diezelfde mensen zouden in stilte genieten van haar afgang en onder diegenen die persoonlijke voldoening zouden smaken door deze situatie rekende hij haar dierbare vriendin, tante May. Het was wel vreemd, maar op dit ogenblik, juist op dit ogenblik, haatte hij de familie Wilcox nog meer dan zijn vader en dat sprak boekdelen. Het was eigenlijk geen openbaring voor hem, het was iets dat hij al tijden trachtte te negeren. Nu moest hij het wel onder ogen zien.
Hij bleef zo zitten wachten, luisteren naar het ogenblik dat zijn vader de sleutel in het slot zou steken. Hij voelde zich ellendig als hij aan die ontmoeting dacht. Hij zou hem willen slaan, hij zag zichzelf het zware pafferige lichaam van zijn vader tegen de muur duwen en hem rechts en links in het bleke gezicht meppen. Waar haalde hij in Gods naam het lef vandaan een vrouw na te lopen...
Om zeven uur was John nog niet thuisgekomen en ook niet om half acht. Laurie was al eindeloos heen en weer gedrenteld van de zitkamer naar de studeerkamer, van de studeerkamer naar de eetkamer en van de eetkamer naar de keuken en van de keuken naar de zitkamer. Hij eindigde ten slotte in de keuken.
“Wat is er, mr. Laurie?” vroeg mrs. Stringer. “Maakt u zich zorgen over mevrouw?”
“Nee, Stringy. Luister eens,” hij keerde zich met een impulsief gebaar naar haar toe en zei: “ik weet dat je nu naar huis zou gaan, maar zou je nog een tijdje willen blijven?”
“Ja, zo lang als u maar wilt.”
“Ik moet nog uit en ik wil moeder niet alleen laten, misschien is het maar een half uur, maar mogelijk ook wel iets langer.”
“Haast u niet. Het hindert niet hoe laat u terugkomt als u mij dan maar thuisbrengt.”
“Dat zal ik doen, Stringy. Dank je wel.”
Zonder zich te bekommeren om een hoed of een jas, haastte hij zich door de zijdeur naar de garage. Hij nam de auto van zijn moeder, reed naar de stad en parkeerde de auto tegenover Greystone Buildings nr. 8.
Naderhand herinnerde hij zich dat hij behalve de behoefte zijn vader op heterdaad te betrappen en tegen hem uit te varen, ook een heimelijke nieuwsgierigheid koesterde naar het type vrouw dat verliefd was geworden op die sullige zware kerel.
Toen hij uit de auto stapte keek hij naar de deur van nr. 8. Die was op slot, dat sloot de mogelijkheid uit dat zijn vader nog op kantoor was. Hij liep naar nr. 10. In de hal zag hij de namen van de bewoners. Die van mrs. Cecilia Thorpe stond bovenaan. Toen hij de trappen beklom, haalde hij zijn neus op voor de etensgeuren die daar hingen. Toen hij bij de laatste trap kwam, wachtte hij even en keek naar boven. Tenslotte liep hij vlug door. Zonder aarzeling drukte hij op de bel.
“Ja?” Ze keek verwonderd alsof ze iemand die ze kende had verwacht.
Hij nam de vrouw in zich op. Ze zag er niet uit als een vrouw, meer als een jong meisje. Ze had lang blond haar in een paardestaart, donkerbruine ogen en ze was lang en erg slank.
“Ja, wie zoekt u?”
“Mag ik me voorstellen, Laurence Emmerson. Ik zou mijn vader graag even willen spreken.”
Uit zijn toon bleek zijn grote vijandigheid en ze maakte de indruk zich als het ware te verweren tegen die toon door zich in haar volle lengte op te richten en te zeggen: “Mr. Emmerson is hier niet.”
“Ik vrees dat uw antwoord niet op waarheid berust. Wilt u hem zeggen dat ik hem moet spreken.”
Haar mond viel open, maar ze merkte het en klemde haar lippen op elkaar.
“Ik zei toch al dat hij niet hier is. Kom binnen en overtuig u.” Ze deed de deur wijd open. “Maar uw toon bevalt me niet, mr. Emmerson.”
Hij bleef staan en nam haar uitdagend op. Die verwachtte ze dus. In ieder geval was hij nu eenmaal hier en hij zou blijven wachten. Hij liep langs haar heen en zij gooide met een klap de deur achter hem in het slot zodat de dreun in de hele flat weergalmde. “Ga dan naar binnen en zoek, toe dan!”
Hij liep naar de kamer, maar bleef op de drempel stokstijf staan. Wat hij zag bewees hem dat Valerie gelijk had gehad. Hij kon nu zelf ook zien welk vlees hij in de kuip had. Ze hield er een exclusieve levensstijl op na. Dit soort zaken kocht je niet van een salaris als typiste.
Ze wrong zich langs hem heen en liep naar het midden van de kamer voordat ze zich weer naar hem toekeerde en zei: “Ik weet wat u nu denkt, mr. Emmerson, maar u hebt het mis, helemaal mis.”
Als antwoord zei hij: “U verwacht mijn vader nog?”
“Ja, ik verwacht hem inderdaad.”
“Dan zal ik ook wachten.”
“Dat moet u vooral doen, maar één ding moet u goed begrijpen en dat is dat u op het verkeerde spoor zit. Ik ga nu niet zeggen dat ik geen flauw idee heb waarom u hier bent, dat weet ik wel, maar u bent er helemaal naast...” Ze keerde zich plotseling van hem af en keek naar een deur aan de andere kant van de kamer waartegen een jongen met zijn rug stond. “Ga gauw weer naar bed en blijf erin.” Toen ze zich weer naar haar bezoeker wendde, zei deze, maar nu fluisterend: “Ontkent u dat mijn vader u bezoekt?”
“Nee, dat doe ik niet. Het heeft geen enkele zin dat te ontkennen, dat weet iedereen hier in de flat. Je kunt in een dergelijk gebouw niets geheim houden, zelfs niet als je dat zou willen en ik kan u verzekeren dat noch uw vader noch ik moeite hebben gedaan iets geheim te houden... Ja, hij bezoekt mij af en toe. Wat hebt u daarmee te maken?”
“Ik veronderstel dat u samen het onderwerp kunst behandelt.” Zijn zachte dreigende toon was op zichzelf al een belediging. Ze voelde dat het bloed naar haar wangen schoot.
“Kijkt u wel uit, ik waarschuw u. Weeg uw woorden want u zult spijt krijgen van hetgeen u van plan bent te zeggen.”
Hij liep de kamer nu wat verder in en keek met een onbescheiden blik om zich heen. Hij zag de speeltafeltjes aan weerszijden van het raam en vervolgens de kleine vleugel die nu gesloten was. Hij draaide zich weer om, ging ongevraagd zitten, keek naar haar op en zei doodbedaard: “Ik ken uw soort en deze omgeving, een val zonder lokaas ogenschijnlijk totdat je binnen bent...”
Cissie bracht haar hand naar haar keel. Ze bevochtigde haar lippen en sloot even haar ogen voordat ze wist uit te brengen: “Als... als u zijn zoon niet was, dan zou ik mr. Glazier vragen boven te komen om u eruit te zetten.”
“Mr. Glazier?” Hij knikte. “Dat is zeker die man die zijn flat op de parterre heeft? Ik heb over hem gehoord.”
“O, mijn God!” Met haar hand nog steeds aan haar hals, keerde ze zich van hem af, liep dwars de kamer door en keek enige minuten de straat af voordat ze zei: “Mr. Emmerson, ik zit in moeilijkheden, ik maak me erge zorgen over mijn zoon. Uw vader zal de kwestie voor me bekijken. Ik verwacht hem hier ieder ogenblik...” Ze keerde zich om naar hem: “Als ik u bezweer dat u ernaast bent, wilt u dan gaan? Ik wil geen rustverstoring. Hij... hij zal het u wel uitleggen.” Ze maakte het voor haar zo karakteristieke weidse gebaar met haar hand. “Eigenlijk is er niets uit te leggen, niets, helemaal niets.” Ze strengelde haar handen voor zich ineen en liep langzaam op hem toe. “Uw vader komt hier inderdaad, we drinken een kop koffie en praten wat...” Ze paste haar voetstappen bij haar woorden aan en haar lichaam wiegde zachtjes heen en weer op dat ritme. “Hij houdt van muziek, antiek en...”
“U hoeft het niet nog eens extra duidelijk te zeggen. Wie denkt u dat ik ben? Zie ik er zo groen uit?”
“Houd op! Houd op!” Deze noodkreet schrikte hem wel even op. Op dat ogenblik klonk er geluid uit de hal alsof er een deur werd gesloten. Daarna hoorde hij voetstappen en toen hij zich omdraaide, stond zijn vader daar in de deuropening.
Hij kwam overeind en keek naar deze grote blozende man, want het gezicht van zijn vader was donkerrood, bijna paars. Het was overduidelijk dat hij een geweldige schok had gekregen en zich daartegen teweer trachtte te stellen.
“Wat doe jij hier?”
Dat was niet de stem van zijn vader. Er klonk een kracht uit die hij nooit in verband zou brengen met deze man hier, maar het was dan ook een ander dan diegene die hij thuis zag. Natuurlijk, in dit huis leidde hij een heel ander leven. Hij was slim geweest en maakte gebruik van twee verschillende persoonlijkheden. Ze zeiden dat hij zo goed was in de rechtszaal, hij was klaarblijkelijk niet voor niets advocaat. Dit spelletje was blijkbaar al jaren aan de gang. Dat verklaarde dan ook waarom dit onloochenbaar aantrekkelijke schepseltje verliefd op hem was geworden.
Hij keek hoe zijn vader langzaam en log de kamer binnenkwam. Hij zag hoe hij zijn zoon negeerde en op haar toeliep. De blikken vol genegenheid die hij op haar wierp had hij nog nooit eerder op dat gezicht gezien, teder, vol liefde, een soort stomme aanbidding. Toen hij hem hoorde zeggen: “Dit spijt me zo, spijt me heel erg!” en haar antwoord tot hem doordrong: “Ik heb getracht het uit te leggen,” knapte er iets in hem. Zijn woede brak naar buiten en alle zelfbeheersing was verdwenen. Met overslaande stem gilde hij tegen hen:
“Het spijt jullie, het spijt jullie dat je betrapt bent. En mijn moeder dan? Ik denk dat u geen flauwe notie hebt dat ze op het punt staat volledig in te storten hè?” Hij wierp woeste blikken op zijn vader. “Ik ben vandaag bij de dokter geweest, u kon dat niet, had andere afspraken. De dokter vertelde me dat ze ergens over piekerde, dat haar iets dwars zat. Zo is ze al weken. Het is zeker nieuw voor u dat ze al tijden op de hoogte is van uw gedrag?”
John deed zijn mond open om antwoord te geven, maar hij merkte dat er geen geluid kwam. Hij voelde iets onder zijn ribben op hol slaan en ook zijn gedachten deden dat. Ann hiervan op de hoogte? Nee, nee dat was niet denkbaar. Ze zou iets gezegd hebben, goedaardig, een tikje sarcastisch misschien en hem duidelijk hebben gemaakt dat ze hechtte aan haar goede naam, haar positie in de stad. Dat zou het enige zijn, dat ze gezegd zou hebben, want dat zou ook het enige zijn dat voor haar van belang was. Maar als ze het dan had geweten, waarom had ze dan niets gezegd? Het op hol slaan werd nog erger en ging samen met pijn, een scherpe pijn die hem voorover deed buigen. Nog steeds keek hij naar Laurie en deed zijn best iets te zeggen. Het laatste wat hij zich herinnerde waren Cissies armen die hem omklemden en haar hoge stem: “O mr. Emmerson, mr. Emmerson!”
“Kijk wat u gedaan hebt! Kijk wat u gedaan hebt!” Ze knielde op de grond en ondersteunde Johns hoofd met haar knieën. Ook Laurie lag op de grond en keek naar het levenloze gezicht van zijn vader.
“U hebt hem vermoord! Vermoord!”
“Kalmeer!” Hij rukte aan zijn vaders vest en legde zijn oor op diens borst. Hij keek haar aan en zei: “Hij is niet dood!”
“Dat heeft hij dan niet aan u te danken.” Haar gezicht schoot naar voren terwijl ze dit tegen hem zei. Toen sprongen de tranen uit haar ogen en biggelden over haar wangen terwijl ze uitriep: “Zit daar niet als een idioot, haal een dokter.”
Gehoorzaam krabbelde hij overeind. Zijn gezicht was wit weggetrokken en hij was bang. Hoewel zijn vaders hart nog klopte, leek de man wel dood. Iedere minuut zou de laatste kunnen zijn. Ze schreeuwde tegen hem: “Er woont een dokter op de Cromwell Road, een paar huizen verderop. Bell, dokter Bell. Ga die halen!” Hij sprong met twee treden tegelijk de trap af waarbij hij een oude man die de trap opkwam bijna van de sokken liep. Hij holde de straat op en Cromwell Road in en stopte voor de deur met het naambordje “arts”.
Het meisje dat open deed zei: “Het spreekuur is voorbij.”
Hij beet haar toe dat zijn vader een hartaanval had in Greystone Buildings. Onwillig ging ze naar binnen en waarschuwde de dokter, die zodra hij Laurie zag, zei: “Hallo! Wat is er? U bent toch de jonge Emmerson hè?”
“Ja, dokter, inderdaad, mijn vader heeft een hartaanval.”
“Waar is hij? Op zijn kantoor?”
“Nee, daarnaast, in één van de flats.”
“Ik ga dadelijk met u mee.”
Enkele minuten later volgde de dokter Laurie de trappen op en stapte hijgend de kamer binnen. Cissie zat nog in dezelfde houding, Johns hoofd op haar knieën.
“Leg hem maar neer,” zei de dokter, “en haal een kussen.”
Een tijdje later keek de dokter van de grond op en zei tegen Laurie: “Bel een ambulance. Noem mijn naam maar en zeg hun op te schieten.”
Angst had Lauries woede nu geheel verdrongen. Weer holde hij de trappen af en bleef pas op straat even staan om zich af te vragen waar een telefooncel was. Toen herinnerde hij zich er een gezien te hebben vlak bij de stallen aan de achterkant van het gebouw.
Nadat hij de ambulance had gebeld leunde hij met zijn elleboog op het telefoonboek en liet zijn hoofd op zijn hand steunen. Wat had hij gedaan? WAT HAD HIJ GEDAAN? Wat had hem bezield om naar haar huis te gaan? Hij had moeten wachten. O ja, nu was hij zich bewust dat hij had moeten wachten. Nu het te laat was om er nog iets aan te veranderen, wist hij dat hij had moeten wachten.
Hij liep langzaam terug naar de flat en klom de trap op. Zijn vader lag nog steeds bewusteloos op de grond. De dokter stond vlak bij het hoofdeinde van de bank en keek op hem neer. Het meisje stond aan zijn vaders voeten, haar handen gevouwen onder haar kin alsof zij bad. Toen hij de kamer binnenkwam, hoorde hij de dokter haar vragen: “Hoe is het gebeurd? Was er een reden voor? Gebeurde het plotseling?”
Ze keek op, niet naar de dokter, maar naar hem en na twee hijgende ademhalingen als het snikken van een kind, zei ze: “Niets. Het kwam zomaar.”
De dokter draaide zich nu om, keek hem aan en vroeg: “Gelukt?”
Hij knikte, maar zei niets.
“Heeft hij vaker dergelijke aanvallen gehad?”
“Ik weet het niet,” zei Laurie, “nee, ik geloof van niet.”
“Jawel, dat heeft hij wel, hij had al eerder een aanval.”
De dokter draaide zich langzaam om naar Cissie. Hij kende haar niet, wist alleen maar dat ze mrs. Emmerson niet was, maar zij scheen meer van deze man op de grond te weten dan zijn eigen zoon. Daar was iets niet in de haak. “Hoe vaak al?” vroeg hij.
“Ik weet er maar één, een erge aanval, maar... maar niet zoals deze.”
“Hoe lang geleden?”
Ze dacht even na en zei toen: “In november van het vorige jaar.”
De dokter haalde zijn wenkbrauwen op, keek weer naar de grond en toen opeens vlug naar het raam: “Daar zijn ze...”
Toen John op de brancard lag volgde de dokter de broeders de flat uit en Laurie liep daar weer achter. Dat wil zeggen dat hij meeliep tot in de hal, daar bleef hij staan en keerde zich om naar Cissie die midden in de kamer was achtergebleven. Hij zag hoe ze haar lippen op elkaar klemde en haar hoofd heen en weer wiegde voordat ze fluisterend wist uit te brengen: “Jij! Jij!”