2 De familie
Ann stapte haar bed uit, deed haar kamerjas aan en trok de gordijnen open. De klok in de gang sloeg acht uur. Ze liep naar haar toilettafel en ging ervoor zitten. Haar spiegelbeeld ergerde haar. Ze streek met haar vingers over haar jukbeenderen en spande haar gezichtsspieren om dat strakke gevoel kwijt te raken. Afgezien van nu en dan een sluimering had ze niet geslapen. Ze was nog steeds woedend. Moest hij haar nu ook nog teleurstellen in het enige dat ze nog van hem vroeg. Ze zou wat er gisteravond gebeurd was zolang ze leefde niet vergeten en het hem ook niet vergeven.
Er werd op de deur geklopt en mrs. Stringer kwam binnen met een kopje thee.
“Goedemorgen, mevrouw.”
“Goedemorgen, mrs. Stringer.”
Mrs. Stringer begon niet zoals gebruikelijk bij een dergelijke gelegenheid: “En, wat zeiden ze ervan, mevrouw? Hebben ze u gezegd dat ze genoten hebben? Als ze dat niet hebben gedaan, dan moeten ze wel heel kieskeurig zijn.” Vanmorgen zweeg ze.
Zoals altijd wanneer er een diner werd gegeven, was mrs. Stringer gebleven, had tafel gediend en voordat ze naar huis ging nog afgewassen, zodat ze volledig van het voorval op de hoogte was. Het enige dat ze vanmorgen zei was: “Drink uw thee warm op, mevrouw.”
Ann knikte en mrs. Stringer verliet de kamer.
Terwijl ze aan haar thee nipte, luisterde ze of ze al iets aan de andere kant van de overloop hoorde, maar het was er stil. Hij sliep zeker zijn roes uit. Ze nam haastig een slok, brandde haar keel en greep naar haar hals. Op dat ogenblik begon de telefoon te rinkelen.
Ze ging op het bed zitten en nam de hoorn van de haak.
“Ben jij het Ann?”
“Ja May, met Ann.”
“Het leek me goed je direct te bellen. Daarnet is mrs. Orchard binnengekomen en weet je wat ze me vertelde?” Er volgde een pauze en Ann wachtte. May’s stem ging door: “Hij was gisteren echt ziek,
John bedoel ik. Hij is naar het dak gegaan en daar flauwgevallen. De mensen van de flat hebben hem binnengehaald. Het leek me goed je dit te vertellen. Eerlijk is eerlijk, vind je niet?... Ben je er nog?”
“Ja.”
“Nou, dat vertelde ze. Ze woont daar ook en een jongetje ging daarboven iets halen en zag hem liggen. Ze waren allemaal bij elkaar op de hoogste flat voor een verjaarspartijtje of zoiets en zij droegen hem naar beneden. Een van de mannen heeft hem in Johns eigen auto thuisgebracht.”
“O, May...” Ann had nog steeds haar hand aan haar hals. “Maar... maar James zei dat hij naar cognac rook.”
“Ja zeker.” May’s stem klonk nu zeer beslist. “Hij rook inderdaad naar cognac, dat hebben ze hem waarschijnlijk gegeven. Je moet toch toegeven dat hij er vreselijk uitzag. We moesten wel wat denken. Dat sprak vanzelf. Hoe dan ook, zo is het volgens mrs. Orchard gebeurd en die is erbij geweest.”
“Dank je, May... bedankt voor het bellen.”
“Ik kom gauw even langs, lieve, zodra we ontbeten hebben.”
“Ja graag, nogmaals bedankt, May.”
Ze legde de hoorn op de haak en trachtte zich een beeld te vormen van wat ze net had gehoord. Hij was ziek en er was geen mens bij hem geweest. Hij zou al dood kunnen zijn. Ze haastte zich over de overloop naar de deur van zijn kamer. In strijd met haar normale manier van doen, liep ze zijn kamer zonder kloppen binnen. Met de kruk in haar hand bleef ze staan en keek naar het bed. Hij was wakker maar bewoog zich niet toen ze naar hem toekwam. Bij het voeteneinde bleef ze staan en wilde zeggen: “Waarom zei je niet dat je ziek was?” maar ze bedacht zich, hij had het haar immers wel verteld. In plaats daarvan vroeg ze: “Hoe voel je je nu?”
Hij knipperde met zijn ogen en sperde die toen wijd open alsof hij niet had gehoord wat ze vroeg. Ze wist dat het wel het geval was, maar haar bezorgdheid verraste hem.
“Ik zal de dokter waarschuwen,” zei ze.
“Nee, o nee.” Zijn stem klonk zwak en vermoeid. “Ik voel me nu goed, alleen maar wat moe. Ik denk maar dat ik een vrije dag neem. Zou je alsjeblieft Arnold voor me willen bellen?”
“Ja, maar ik vraag de dokter ook te komen.”
“Nee, Ann.” Hij richtte zich op zijn elleboog op, boog wat naar haar toe en vervolgde: “Maak je echt geen zorgen, ik voel me best.”
Ze bracht haar hand naar haar lippen, tokkelde met haar vingers op haar mond en sloeg haar ogen neer. “Het spijt me dat ik... ik begreep niet dat je ziek was geworden.”
Hij keek verwonderd. Ze legde uit: “May heeft daarnet gebeld. Ze vertelde me dat ze je hebben gevonden op het dak van het kantoor. Mrs. Orchard woont blijkbaar in één van die flats ernaast.”
“O!” Hij was weer gaan liggen en kon niet verhinderen dat er langzaam een glimlach over de onderste helft van zijn gezicht gleed al wist hij wel dat deze eigenaardigheid van hem haar irriteerde. De buitenwereld moest haar blijkbaar ervan overtuigen dat hij inderdaad ziek was. Het met eigen ogen aanschouwde bewijs dat hij geen gastheer had kunnen zijn, had ze genegeerd.
Op haar gebruikelijke toon zei ze kortaf: “Je kunt me mijn houding van gisteravond niet kwalijk nemen. Je hebt geen enkele verklaring gegeven en je zag er verschrikkelijk uit. Je had die mensen toch even een berichtje kunnen laten sturen.”
Hij sloot zijn ogen en zei toen zachtjes: “Al goed Ann, al goed.”
“Nee het is helemaal niet goed. Je geeft mij de schuld ervan en dat is niet eerlijk.”
Hij sloeg zijn ogen weer op en na enige seconden waarin hij niet naar haar keek, vroeg hij: “Denk je dat er een kop thee voor me is?”
“Ja... ja, natuurlijk.” Het klonk beleefd alsof ze tegen een logé sprak. “Ik zal je ontbijt boven brengen.”
“Nee, nee, dank je wel. Alleen maar een kop thee.”
Ze bleef hem staan aanstaren. Met een ongeduldige beweging draaide ze zich om en liep de deur uit, maar ze liet de deur zachtjes achter zich in het slot vallen.
Laurie was net op weg naar de badkamer. Ze wenkte hem zwijgend haar te volgen.
“Wat is er?” vroeg hij fluisterend.
“Doe de deur dicht!” zei ze. Ze draaide zich om en keek hem aan terwijl ze met de ceintuur van haar kamerjas speelde. “Hij was... is ziek.”
“Wat?”
“May heeft zojuist gebeld. Hij was blijkbaar naar het dakterras gegaan en is daar flauwgevallen. De mensen uit de flats ernaast hebben hem gevonden.” Ze maakte een heftige hoofdbeweging en zei met stemverheffing: “Maar hij had het moeten uitleggen, hij had het me moeten vertellen. Hij heeft mij een figuur laten slaan.”
Toen Laurie daarop niet reageerde, draaide ze zich om en vroeg: “Vind je ook niet?”
Zijn gezicht stond strak, de zware wenkbrauwen waren samengetrokken. Hij streek door zijn haar voordat hij wat terughoudend reageerde: “Tja... als je er goed over nadenkt heeft hij niet zoveel gelegenheid gekregen, vind je wel? We stonden hem allemaal aan te staren alsof we nog nooit een dronken vent hadden gezien.”
“Nou, je hebt hem toch ook nooit dronken gezien!”
“Nee, dat is waar.”
“Neem je mij kwalijk... wat er is gebeurd?”
“Nee, nee, dat doe ik zeker niet.” Hij liep vlug naar haar toe en sloeg zijn arm om haar schouder. “Doe niet zo dom, lieverd. Natuurlijk doe ik dat niet. Ik had hem zelf wel kunnen afranselen toen hij niet op tijd voor het diner verscheen waarvan jij juist zoveel werk had gemaakt.”
“Het was James, James die zei dat hij dronken was. De hele situatie bracht hem in zijn element, het gaf hem houvast.”
“Houvast?” Het was net of hij het gesprek van gisteravond weer opvatte toen Val had gezegd: “Arme tante Ann. Het was haar beurt om punten te scoren.”
“Hoe dan ook,” ze rekte haar dunne hals en stak haar kin in de hoogte, “vanmorgen heeft hij ontdekt dat hij ernaast was. Ik hoop dat hij er een kater aan overhoudt.”
Laurie gaf haar een schouderklopje en keerde zich van haar af met de woorden: “Ik geloof dat ik maar eens even bij hem ga kijken.”
“Ja, doet dat.”
Op de overloop bleef hij even staan. Het was waar wat ze had gezegd: die oude Wilcox had gedaan of hij een troef in handen kreeg gespeeld toen zijn vader dronken leek en eruitzag of hij had gevochten. Hij had het waarschijnlijk opgevat als het begin van de steile weg omlaag. Hij kon om zo te zeggen zijn commentaar op zijn club al horen: “Zonde en jammer, maar ik heb het al tijden zien aankomen, ’t Is altijd een rare snijboon geweest, die Emmerson. Stille wateren, nou ja, je mag wel zeggen steelse wateren. En daar was alle reden voor want hij is al jaren een stille drinker. Nu weet iedereen het dan... Ik heb te doen met Ann, een prachtvrouw, geweldig. Ze is er een van Cooper, Bailey en Cooper, weet je wel, de scheepsbouwers. Ja zeker die Coopers zijn natuurlijk ook achteruitgegaan, al weer jaren terug zijn ze uit het bedrijf gestapt, maar desondanks waren het hier in de omgeving destijds toch mensen van aanzien. En wat heeft ze gedaan? Ze trouwde met Emmerson, de zoon van een boer. O ja, een keurige boerderij, maar ten slotte waren het toch maar pachters van haar vader. Dat gaat altijd mis, dat heb ik al zo vaak gezien.”
Laurie wreef krachtig over zijn slaap alsof hij de stem van Wilcox tot zwijgen wilde brengen en drukte zijn vingers even tegen zijn oogleden. Hij wist niet hoe hij het had vanmorgen. Vannacht had hij slecht geslapen, was pas tegen tweeën in slaap gesukkeld want hij had over een ander lid van de familie Wilcox ingezeten. Hij had over Valerie en zichzelf nagedacht, gekke gedachten, vreemde, verontrustende gedachten. Hij haalde diep adem, liep langzaam naar de deur van zijn vaders kamer, klopte zachtjes en stapte naar binnen.
Hij voelde zich niet op zijn gemak, even verlegen als wanneer hij destijds als jongen met deze man trachtte te praten. Dat was een vreemde kant van hun verhouding. Wanneer ze niet bij elkaar waren dan kon hij over hem als zijn vader denken en praten zonder overdreven geïrriteerd te raken, maar wanneer ze zoals nu in elkaars nabijheid waren, overheerste een gevoel van antipathie, van kwalijk nemen en vooral ook de wetenschap dat hij hem als man verachtte.
“Hoe voelt u zich?”
“O,” John glimlachte tegen zijn zoon, de stereotiepe glimlach, die nooit verder kwam dan zijn mondhoeken, “ik voel me best. Er is niets aan de hand.”
“Behoefte aan vakantie?”
“Twee maanden geleden pas gehad.” De glimlach bleef.
“Ik bedoel, een lange vakantie, een maand of zes.” Hij hoorde hoe kortaf het klonk. Zo ging het nu altijd.
“Ja, ja.” John knikte. “Ik zal het er eens een jaar van nemen.” Hij trachtte grappig te zijn en bij ieder ander zou Laurie erop ingegaan zijn en gezegd hebben: “Nou, daar hebt u echt behoefte aan, neem een jaar. Dat kunt u toch makkelijk doen. De zaken zullen heus niet achteruitgaan omdat u er niet bent.” In plaats daarvan zei hij beleefd: “Kan ik iets voor u halen?”
“Nee, dank je wel.”
“Ik zou maar de hele dag in bed blijven.”
“Ja, dat was ik ook van plan.”
“Ik kom nog wel eens even binnen wandelen.”
“Graag.”
Op de overloop trok Laurie alsof hij het benauwd had aan de kraag van zijn badjas en ging toen de badkamer binnen. Hij zou verschrikkelijk graag medelijden met zijn vader hebben, maar dat had hij gewoon niet. Kwam dat omdat er in hemzelf iets ontbrak? Zou uit het feit dat de man niet de juiste snaar in hem kon raken, niet de band kon oproepen die er tussen vader en zoon hoorde te zijn - een goede vader, want volgens de regels van het boekje was hij dat - blijken dat de fout bij hemzelf lag?
Hij gooide zijn badjas uit en keek naar zijn naakte lichaam in de spiegel en niet voor de eerste keer was hij dankbaar dat hij niet het evenbeeld zag van de man aan de andere kant van de gang. Hij was een halve decimeter korter dan zijn vader die een meter tachtig mat. Hij had geen buikje en nergens ook maar een onsje vet te veel. De symmetrie van zijn brede schouders en smalle heupen viel op, zijn hele lichaam was stevig, krachtig. Hij had haar op zijn borst en op zijn benen, blond haar hoewel zijn hoofdhaar dat oorspronkelijk ook blond was geweest, in zijn puberteit lichtbruin was geworden en nu zelfs wel donkerbruin kon worden genoemd. Hij deed zijn mond een klein stukje open en voelde met zijn vingers de zware baardgroei op zijn ene wang en vervolgens op de andere. Hij kon nooit begrijpen waarom hij met zo’n knappe moeder niet iets van haar trekken had geërfd, maar de feiten lagen er nu eenmaal. De vorm van zijn gezicht was identiek aan die van zijn vader en ook de meeste trekken leken op elkaar hoewel die bij zijn vader resulteerden in een zachte wat slappe uitdrukking terwijl ze hem juist iets strijdlustigs gaven. Voor dat laatste was hij in ieder geval dankbaar.
Hij hoorde de gong voor het ontbijt en hij zag voor zijn geestesoog Stringy onder aan de trap staan met de gong in haar handen. Hij staarde nog steeds naar zijn spiegelbeeld toen hij hardop zei: “Als ik eenmaal getrouwd ben, zal ik dat niet meer horen.” Hij kon zich voorstellen hoe ze haastig in de keuken een ontbijt naar binnen zouden slokken. Valerie zou dan in haar Mini wippen en naar school gaan terwijl hij de bus zou nemen naar zijn kantoor want ze zouden er geen twee auto’s op na kunnen houden. Vermoedelijk zou hij ook de boel moeten opruimen voordat hij uit huis ging. Dat beeld trok hem totaal niet. Zijn leven onder de leiding van zijn moeder was ordelijk en verzorgd. Ze leefden als maar weinig mensen dat nu nog konden doen. Wanneer hij eenmaal dit huis zou hebben verlaten, zou zijn levenspatroon drastisch worden gewijzigd. Valerie mocht dan schimpen op “diners om acht uur”, hijzelf hield daarvan en van alle luxe die daarmee samenhing. Misschien was dit niet zo belangrijk als wat hem gisteren bij de schuur duidelijk was gemaakt, maar het speelde toch mee.