6 Pat
O, wat was het warm, het leek meer op een echte zomer- dan op een voorjaarsdag. Cissie liet haar boodschappentas en haar handtas op de grond voor haar voordeur vallen, nam de sleutel onder de mat weg, stak hem in het slot en opende de deur. Ze raapte de tassen weer op en stapte naar binnen.
Toen ze bij de deur van de zitkamer kwam wilde ze Pat roepen, maar met half open mond bedacht ze zich. Hij kon onmogelijk binnen zijn nu de sleutel onder de mat had gelegen. Wat was er met hem gebeurd? Het was nog nooit voorgekomen dat hij niet was komen opduiken in het café. Misschien had mr. Bolton het erg druk en had hij hem daarom vastgehouden, maar andere zaterdagochtenden was hij ook altijd druk in de weer. Dan werd het zo tegen kwart over één stiller, het tijdstip waarop ze elkaar in het café troffen.
Ze borg de boodschappen op en liep de badkamer in... Voor de spiegel lichtte ze haar haren van haar voorhoofd. Ze transpireerde, wat was het een warme tocht geweest van de markt en nou juist vanmorgen was die aap van een jongen niet komen opdagen. Wacht maar als hij straks thuiskwam! Ze waste haar handen, maakte haar gezicht opnieuw op en liep terug naar de keuken.
Waar kon hij heen zijn? O, maak je toch niet zoveel zorgen, zei ze tegen zichzelf en schiet op met het eten. Vermoedelijk komt hij zo dadelijk binnenstormen en dan heb je nog niets klaar...
Een uur later stond ze voor het raam en keek de straat af. Vanaf dit punt kon ze Albany Road en Cromwell Street overzien. Langs een van de twee straten moest hij naar huis komen. Vijf minuten later zag ze hem en haar hand schoot naar haar keel want naast hem liep een agent en aan de andere kant een man in een beige regenjas.
“O, mijn God! Dat niet nog eens, nee, nee, Pat, dat niet weer.” Ze merkte dat ze haar gedachten hardop uitsprak.
Ze stond hen op te wachten toen ze op de bovenste verdieping van het trappehuis kwamen en ze begon onmiddellijk te vragen. “Wat is er aan de hand? Waar heb je gezeten?” Ze stak haar hand uit alsof ze hem beet wilde pakken en door elkaar schudden, maar hij bleef als versteend tussen de twee mannen staan. De man in de regenjas vroeg: “Mrs. Thorpe?”
“Ja, ja, ik ben mrs. Thorpe. U weet dat ik mrs. Thorpe ben.” Haar stem schoot uit.
“Mogen we even binnenkomen?”
“Ja zeker, komt u binnen.” Ze ging opzij om hen in de hal te laten en sloot de deur achter hun rug. Toen zei ze: “Loopt u maar door naar de kamer.”
Binnen staarde ze de man zonder uniform aan en vroeg: “Wat is er? Wat is er ditmaal aan de hand?”
“Maakt u zich niet zo bezorgd, we willen alleen maar een paar vragen stellen.”
“Hij kan niets gedaan hebben, echt niet. Hij heeft het beloofd. Hij heeft het toen ook niet gedaan... Pat?” Ze deed een beroep op hem en plotseling stortte het kind zich op haar, sloeg zijn armen om haar middel, keek op in haar gezicht, overwon zijn angst en hijgde: “Ik heb het niet gedaan, mam, ik heb niets gedaan. Ik zweer het, ik zweer dat ik niets heb gedaan. Ik ben de hele morgen bij mr. Bolton geweest. Ik stond te praten toen ze binnenkwamen. Ik heb het niet gedaan, heus niet.”
Ze hield hem een ogenblik stevig tegen zich aan geklemd voordat ze hem weer opzij duwde. Ze keek van de een naar de ander en vroeg: “Wat is het deze keer. Hij is nooit in de buurt van Woolworth of Smith geweest, daar zou ik een eed op willen doen.”
“Gaat u zitten, mevrouwtje.” Dit keer was het de agent.
“Het is dit keer wel wat ernstiger dan Woolworth of Smith, vrees ik,” zei de man zonder uniform met onbewogen stem. “Het heeft nu met een meisje te maken.”
“Een meisje?” Cissie keek de man ongelovig aan.
“Ja, vanmorgen is een klein meisje verkracht in een schuur bij de oude vuilstortplaats, het autokerkhof vlak bij het kinderspeelterrein.”
“Mijn Pat zich vergrijpen aan...” Ze keek van hem neer op haar zoon. “U bent gek... Pat” - haar stem brak - “Dat heb jij toch niet gedaan?” vroeg ze hem smekend.
“Nee, mam, dat zweer ik, ik heb het niet gedaan. Ik weet er helemaal niets van.”
“Ziet u nu wel, ziet u wel. Gelooft u hem niet?” blafte ze tegen de mannen.
De rechercheur keek haar onbewogen aan en zei: “We hebben nog twee andere jongens. Het ging om in totaal vier knapen en bij ondervraging gaven ze toe dat uw zoontje een der hunnen was geweest.”
“Wie heeft dat gezegd? Wie zei dat hij erbij was? Tim Brooks?”
“Ja, inderdaad, het was een jongetje Brooks.”
“Dat wist ik wel, natuurlijk, die jongen haat Pat, hij haat hem en heeft hem al eerder last bezorgd. Hij heeft het hem in de schoenen geschoven. Hij wist wat hij deed.” Ze wrong haar handen.
“Wacht eens even. We hebben meer dan de uitspraak van Tim Brooks dat uw zoon erbij betrokken was... Het meisje heeft een verklaring afgelegd.”
“Heeft ze dan gezegd dat ze hem heeft gezien?” Ze wendde zich tot Pat. “Ze kan niet... o dat heb jij niet...” Haar stem brak weer en hij snikte: “Ik heb het niet gedaan, geloof me, mamma, ik heb het niet gedaan. Heus, echt waar.”
“Ze herkende de gezichten van de jongens niet, mevrouwtje,” zei dc agent nu. “Ze droegen kousen over hun hoofd, zoals gangsters doen.” Hij knikte bedachtzaam. “Maar ze herkende Brooks aan de kleren die hij droeg en aan zijn typische haren. Uw zoon herkende ze aan zijn das.”
Voordat Cissie “Zijn das?” kon herhalen, stak hij zijn hand in zijn zak en haalde er een blauw en rood gestreepte schooldas uit.
“Is deze van uw zoon?” Hij gaf hem haar en zij hield hem op haar beide handen en zei: “Ja, dat is hem, was hem, deze das...”
Ze richtte haar blikken weer op Pat en die riep: “Dat is de das die gegapt is, samen met mijn pullover na de gymnastiek veertien dagen geleden. Weet u nog wel? U liet me teruggaan om het aan te geven en dat heb ik gedaan. Echt gedaan. Sindsdien heb ik niets meer gehoord.”
Cissie draaide de rand van de das om en wees op een paar losse draden. Ze tikte er een paar maal vlug op voordat ze wist uit te brengen: “Kijk eens, zijn naam is eraf gehaald. Ik zet op alles zijn naam in verband met het gappen. Zijn naam is eraf gehaald.”
“Ja, het merkje is eraf gehaald, maar zijn naam staat verderop met inkt op de das.”
Ze keek naar het midden waar de das smaller werd en zag flauw zichtbaar “Patrick Thorpe” staan. Dat had ze tijden geleden er eens op gezet. Daarna had ze merkjes gekocht omdat ze het netter vond en vooral beter voor de overhemden. Ze had al zijn bezittingen gemerkt. Langzaam zei ze: “Het is hem opzettelijk in zijn schoenen geschoven, opzettelijk door Tim Brooks.”
“Ik kan me best voorstellen dat u dat graag wilt denken, mrs. Thorpe, maar als dat zijn bedoeling was dan zou hij dat merkje er juist op hebben laten zitten, denkt u niet? In ieder geval kreeg het meisje toevallig die das te pakken toen ze zich tegen één van die jongens verzette...”
Cissie liet zich in een stoel zakken en sloot haar ogen voordat ze antwoordde: “Is ze...” Ze maakte de vraag niet af, maar zei met gebogen hoofd: “Wat bent u van plan nu te doen?”
“We zouden graag willen dat u mee naar het bureau ging.”
Ze keerde langzaam haar hoofd naar haar zoon. Hij staarde haar met wijdopen ogen uit een spierwit gezichtje aan en had zijn handen om de leuning van een stoel geslagen. Zijn blikken hielden haar vast en smeekten om bescherming. In zichzelf zei ze: “O, mijn God! O, mijn God!” Hardop zei ze rustig: “Ga je gezicht en je handen wassen.”
Het duurde even voordat hij de stoel losliet, toen draaide hij zich om en wankelde naar de badkamer.
Ze keek weer naar de rechercheur en vroeg: “Had het meisje letsel?”
“Ja, ze was verkracht.”
Ze liet haar hoofd op haar borst zakken en kreunde hoorbaar. Toen hief ze haar hoofd vlug weer op naar de twee mannen en haar stem was krachtig en sterk, ja zelfs hard toen ze zei: “Als Christus zelf op dit ogenblik beneden kwam en mij vertelde dat Pat hiermee iets te maken had, dan zou ik Hem niet geloven en dat zal ik u bewijzen. Hij kan het niet hebben gedaan, hij zou het nooit doen.”
“Nou,” zei de rechercheur onbewogen, “we zouden het prettig voor u vinden als u dat zou kunnen bewijzen.”
Het was al vijf uur toen Cissie weer thuiskwam. Voor de tweede keer die dag stak ze haar sleutel in het slot, maar nu duwde ze Pat ruw de hal in en zei: “Blijf hier wachten tot ik terugkom.”
“O, mammie, mammie,” - hij huilde ontdaan - “waar gaat u heen?”
“Dat doet er niet toe. Blijf hier.” Ze keerde zich van hem af, sloot de deur en holde de trap af. Op de tweede verdieping liep ze miss O’Neill tegen het lijf.
“Is er wat aan de hand, Cissie? Iets mis?” vroeg ze.
“Nee niets, niets, Maggie.” Ze bleef niet eens stilstaan en Maggie riep haar na: “Weet je het zeker, ik wil je dolgraag helpen, dat weet je toch, hè Cissie? Met alles, alles.”
Op straat holde Cissie naar de bushalte om de hoek. Vijf minuten later stapte ze uit de bus tegenover de groentewinkel van mr. Bolton. Dit was haar tweede bezoek aan hem binnen een uur.
Toen ze de winkel binnenstapte, richtte mr. Bolton verwonderde blikken op haar en trok vervolgens zijn schouders ongeduldig op terwijl hij een klant wisselgeld teruggaf. Terwijl hij nadrukkelijk niet naar Cissie keek, riep hij door de winkel tegen een andere klant: “Wat wenst u, mevrouwtje?” en begon drukdoenerig de order uit te voeren.
Cissie stond naast de bak met aardappelen toen hij een weegschaal kwam vullen en hij fluisterde tegen haar: “Ik wil hier niet in gemoeid worden.”
“Daar zult u toch niet aan kunnen ontkomen, of u dat nu wilt of niet, mr. Bolton.” Ze had eveneens gefluisterd.
Zijn antwoord siste hij tussen zijn tanden door: “Die toon hoeft u tegen mij niet aan te slaan.”
“Spreek dan de waarheid, dan is die toon niet nodig.”
De drie klanten in de winkel begonnen belangstelling te tonen. Mr. Bolton gooide met de weegschalen, blies zakken open en sloeg met de geldla zonder veel woorden te gebruiken totdat Cissie en hij nog maar alleen over waren. Toen zei hij tegen haar: “Luister eens goed naar me. Ik heb hun alles verteld wat ik van plan ben hun of u te vertellen. Er komen hier alle mogelijke knapen om een baantje. Ik neem ze aan wanneer ze veertien zijn, niet jonger.”
“Dat liegt u en dat weet u heel goed.”
“Bewijs het maar, mevrouwtje, bewijs het maar.”
“Weet u wat er met mijn jongen kan gebeuren enkel en alleen omdat u bang bent dat u aan de tand gevoeld wordt over het in dienst hebben van te jonge jongens?”
“Luister nou eens!” Hij hief zijn handen met de palmen naar boven ten hemel. “Dat gaat allemaal voorbij. Hij zat in de knel. Het is niet de eerste keer dat kwajongens wat lol maken samen en het zal ook niet de laatste zijn. Vermoedelijk heeft ze erom gevraagd. Dat doen ze tegenwoordig allemaal. Als u eens wist wat ik hier allemaal aan de achterkant van de winkel zie gebeuren, dan zouden uw haren te berge rijzen. Allemaal schooljongens, ik zeg u, dat gebeurt hier dagelijks.”
“Het is niet gebeurd, niet door mijn zoon. Het kan me niets schelen hoevelen het doen en wie dat zijn, maar hij heeft het niet gedaan. Hij was er niet bij. Hij was hier in de winkel op het moment dat het meisje werd verkracht en dat weet u heel goed.”
“Nou moet u eens goed luisteren! Ik heb gezegd dat hij hier buiten bij de kisten rondscharrelde. Er loopt hier een pad achter langs en zo komen al die knapen hier en hangen rond. “Mag ik aardappels wegen, mr. Bolton?” vragen ze dan. “Zal ik vast wat afwegen, mr. Bolton?” vragen ze. “Ik zal dat-en-dat voor een shilling doen.”
“U hebt mijn Pat vanmorgen drie shilling betaald. U betaalt jongens geen drie shilling voor niets. Hij moet hier al vroeg zijn geweest, hij ging even over achten van huis. Waar zat hij tot etenstijd? Week in week uit is hij hier al bezig.”
“Ze komen allemaal week in week uit. Hij is een van de velen.”
“U bent een vuile leugenaar. God weet dat ik het zal bewijzen al zou dat het allerlaatste zijn wat ik op aarde kan doen.” Ze hield haar kaken op elkaar geklemd en haar ogen waren bijna zwart van woede.
“Dat zal u niet zo glad zitten.” Hij gluurde naar haar en er speelde een vals lachje om zijn mond. “Zoals ik ook al tegen de politie heb gezegd toen ze hier zojuist waren. Best mogelijk dat hij hier is geweest, maar even goed dat hij er niet was. Ze zijn hier achter komen kijken en wat zagen ze? Een stuk of zes jongens tussen de kisten en het afval daar.”
“Mijn Pat is niet bij de kratten en het afval geweest, hij zat daar binnen” - ze wees naar een kamertje opzij - “waar u de bestellingen klaar maakt. Ik ben van plan een advocaat te nemen, mr. Bolton. Zal ik u eens wat zeggen? U zult nog spijt krijgen dat u niet gewoon maar de waarheid vertelt en toegeeft dat Pat hier vanmorgen tussen negen en enen was. Als u had gezegd dat hij hier tussen twaalven en enen was geweest, was het al genoeg geweest, maar nee, u wou niets zeggen, want dan zouden ze misschien vragen kunnen gaan stellen en dat zou u een paar shilling kosten. Weet dan wel, mr. Bolton, dat er vaak veel naar boven komt wanneer je op een gegeven ogenblik ergens in gaat roeren. Wees gewaarschuwd.”
Ze keerde zich af van zijn verbeten gezicht en liep de winkel uit, de straat af naar de hoofdweg. De zon scheen nog steeds en de mensen waren nog altijd aan het winkelen, iedereen leek stralend gelukkig te zijn en hier liep zij, op het punt haar zoon te verliezen, het enige in het leven dat haar dierbaar was. Wat konden ze hem aandoen als ze konden bewijzen dat ze gelijk hadden? Een opvoedingsgesticht. En dan?
En dan? Ze stond stokstijf stil, zich niet bewust van de tegen haar opbotsende mensen. Ze moest hulp hebben. Ze had tegen hem, mr. Bolton, gezegd dat ze een advocaat zou nemen en dat zou ze doen ook. Ja, mr. Emmerson, die zou haar helpen. Zonder rechts of links te kijken stapte ze van het trottoir en kwam bijna onder een auto. Zo belandde ze bij een telefooncel.
Toen ze het nummer had opgezocht, nam ze de hoorn van de haak en stopte vier pennies in de gleuf. Toen een vrouwenstem “Fellburn 289” zei, drukte ze de knop in, bevochtigde haar lippen en zei: “Kan ik mr. Emmerson spreken?”
Het duurde vrij lang voordat de stem ten slotte zei: “Met wie spreek ik?”
“U spreekt met mrs. Thorpe. Ik zou mr. Emmerson graag willen spreken.”
“Mr. Emmerson heeft het nogal druk. Kan ik een boodschap overbrengen?”
“Het spijt me, nee. Het is belangrijk, erg belangrijk. Zoudt u hem willen zeggen dat ik het ben, mrs. Thorpe? Ik weet zeker dat hij me wil ontvangen... met me wil spreken.”
Weer volgde een pauze en toen hoorde Cissie dat de hoorn werd neergelegd. Het zwakke geluid van voetstappen die zich verwijderden drong tot haar door, even later klonk de stem van John. “Ja, met John Emmerson.”
“O, mr. Emmerson, het spijt me u lastig te vallen.”
“Hindert niet, mrs. Thorpe, helemaal niet. Is er iets mis?” Zijn stem klonk anders.
“Ja, ik zit in grote moeilijkheden. Het gaat om Pat, mr. Emmerson. Zou ik u even kunnen spreken?”
“Pat? Is er iets met hem gebeurd... een ongeluk?”
“Nee, dat niet... erger. Kan... kan ik u spreken?”
“Ja, ja, natuurlijk, ik kom dadelijk naar u toe.”
“O, dank u wel, dank u wel, mr. Emmerson. Tot ziens.”
“Tot ziens.”
Toen John zich omkeerde van het telefoontafeltje, zag hij Ann in de deur van de zitkamer staan. Er lag een nieuwsgierige trek op haar gezicht en hij voelde zich verplicht haar uitleg te geven van het telefoontje. Vandaar dat hij zei: “Ik moet nog even weg. Het gaat om een cliënte die wat moeilijkheden heeft.”
Toen hij de trap opliep, was hij zich ervan bewust dat ze nog steeds in de deuropening naar hem stond te kijken en dat bracht de eerste nacht waarin hij van Cissie terugkeerde in zijn herinnering toen ze allemaal naar hem hadden staan kijken terwijl hij de trap opliep. Hij had zich die avond niet schuldig gevoeld, maar vanavond wel. Zo af en toe zou hij wel willen dat ze van zijn visites aan Cissie afwist. Er was een manier haar op de hoogte te brengen en dat was het haar simpelweg vertellen, maar hij wist dat hij nooit in staat zou zijn dat te doen. Ze zou nooit zijn behoefte aan een persoonlijkheid als Cissie begrijpen en het was misschien maar goed dat ze het niet wist want anders zou de persoonlijke belediging misschien verschrikkelijk zijn en hij had geen enkele behoefte haar nog meer te kwetsen.
Boven waste hij zich in de badkamer, kamde zijn haren, gleed met zijn vingers langs zijn neus, vervolgens links en rechts over zijn bovenlip en was klaar om... naar Cissie te gaan, om haar voor de tweede maal die dag een bezoek te brengen. Hij sprak haar aan met mrs. Thorpe, maar hij dacht altijd alleen maar aan haar als aan Cissie.
Hij merkte dat hij bijna de trap afholde, niet zo vlug als Laurie het deed, maar heel wat vlugger dan gewoonlijk. Toen hij in de vestibule bezig was zijn hoed op te zetten en zijn jas aan te trekken, werd zijn aandacht getrokken naar de glazen deur en de gestalte van Ann midden in de hal. Blijkbaar stond ze naar de gesloten deur te kijken. Dat maakte hem wat onzeker, ze gedroeg zich de laatste tijd toch nogal vreemd. Ze kwam nu iedere ochtend voor het ontbijt naar beneden en dikwijls als hij ’s avonds zijn ogen opsloeg, waren haar blikken op hem gevestigd. Hij had, even na Kerstmis, gedacht dat ze misschien wilde praten en hij had verschrikkelijk zijn best gedaan een opening voor een gesprek te vinden, iets dat hij al jaren geleden had opgegeven... Klaarblijkelijk was ze wat dat betreft toch niet veranderd, ze wilde niets van hem, zelfs geen gesprekje behalve dan wanneer ze in gezelschap waren of wanneer mrs. Stringer in de buurt was en ze de schijn moesten redden.
Aangezien hij de auto uit de garage naast het huis moest halen, maakte hij een scherpe hoek voor de voordeur en keek in zijn spiegel omdat hij de uitstekende vestibule niet wilde raken. Terwijl hij dat deed, verwonderde hij zich heel erg dat hij Ann als in miniatuur weerspiegeld hem aan de zijkant van het zitkamerraam zag staan opnemen.
Hij knipperde hevig met zijn ogen toen hij de oprit afreed.