5 Val
“Hij is een stuk beter.”
Ze zaten aan het avondeten. Ze waren maar met zijn tweeën, maar er was zoals gewoonlijk uitgebreid gedekt. Hij wierp een vlugge blik op haar, slikte de hap in zijn mond door en zei: “Ja.”
“Laurie.”
“Ja, moeder.”
“We moeten eens samen praten.” Ze legde haar mes en vork neer. “In een week tijd heb je een volledige salto gemaakt.”
“Wat bedoelt u?”
“Je weet best wat ik bedoel, lieverd.” Ze knikte. “Vroeger deugde er niets aan je vader en was ik volmaakt, nu is hij volmaakt en deugt er aan mij niets. Weet je, niets is helemaal wit of helemaal zwart.”
“Het spijt me dat u het zo ziet.”
“Je weet best dat het waar is en ik... ik had nooit gedacht dat wanneer ik je de waarheid zou vertellen, dat tot gevolg zou hebben dat jij je tegen mij keert. Ik - ik denk dat ik het je niet verteld zou hebben als ik had geweten dat dit tussen ons zou komen te staan.”
“Dat is ook niet zo.” Hij hield op met eten en leunde voorover om te trachten haar te overtuigen en daardoor ook zichzelf.
“Dat zou ik graag willen geloven, maar ik kan het niet, Laurie. Hoe dan ook, wat - wat ik nu zou willen zeggen is dat we vanaf dit punt misschien opnieuw kunnen beginnen. Er zijn nu geen geheimen meer, er valt niets meer te verbergen, wat ons betreft dan - het zou zo prettig zijn als we op een soort vriendschappelijke voet voort zouden kunnen gaan totdat... je gaat trouwen.”
Hij zag hoe ze haar brood verkruimelde en haar ogen neergeslagen hield. Hij zei: “Ik ga niet trouwen.”
“Je gaat niet... wat bedoel je? O, Laurie!”
Voor het eerst in dagen nam hij haar hand in de zijne en zei: “Trek het u alstublieft niet aan.”
“Dat doe ik niet, echt niet, niet voor mezelf. Maar waarom?”
“O, er zijn zoveel redenen. Ik kan haar vader niet uitstaan en tante May ook niet. Och, ik weet wel...” hij haalde zijn schouders op,
“dat ik niet met hen trouw... maar, ze zijn zo nauw verbonden en we hebben nu al maanden niets anders gedaan dan ruziën.”
“Ze zeggen dat zoiets heel gewoon is als je verloofd bent, hoewel je vader en ik Ze boog haar hoofd en hij liet de zinspeling voor wat het was en zei vlug: “Dit is iets anders, het zijn niet zo maar ruzies of meningsverschillen, het zijn onze volkomen verschillende instellingen.” Hij zweeg. Ze hield haar hoofd nog steeds gebogen toen hij eindigde: “Het spijt me.”
“O, trek je van mij niets aan, Laurie.” Ze keek naar hem op met een warme en begrijpende blik. Hij zag dat ze opgelucht was.
“U was nooit echt op haar gesteld hè? Op Val bedoel ik.”
“Nee, Laurie, inderdaad niet. Maar... maar dat wil niet zeggen dat ik hier blij mee ben want ik ben van mening dat je moet trouwen.” Ze haalde haar wenkbrauwen op. “Misschien klinkt het je vreemd in de oren dat ik dat zeg, maar ik vind nu dat je zou moeten trouwen en... van ons zien weg te komen.”
Ze keken elkaar aan. Zij wachtte op zijn commentaar op haar laatste opmerking, maar tevergeefs. In plaats ervan zei hij: “Weet u, al dagen, of eigenlijk al weken, zou ik dolgraag weer vrij zijn, gaan en staan waar ik wil zonder “Syracuse” rekenschap af te leggen door te toeteren, of te wuiven of te stoppen. Is het niet gek dat je er praktisch nooit langs kan komen zonder dat iemand je ziet.”
Hij was overeind gekomen en stond nu voor de openslaande glazen deuren van de ontbijtkamer naar buiten te kijken. Behoedzaam vroeg ze: “Is er een ander, Laurie?”
Hij draaide zich langzaam naar haar om. “Iemand anders? Nee, nee. Grote God, hebt u dan niet geluisterd. Ik heb u net verteld dat ik vrij wil zijn. Wie anders zou er kunnen zijn?”
“Je hebt het wel lang laten lopen! May zal razend zijn. En dan je vader. Je moet het hem maar niet vertellen.”
“Hij weet het al.”
“O, Laurie.”
“Het deed hem goed. Het was net een stimulerende injectie.”
“Bedoel je...” Ze schudde haar hoofd en zei toen: “Ja, ja dat kan ik me voorstellen. Hij heeft nooit iets voor hen gevoeld.” Ze wachtte even voordat ze eraan toevoegde: “Dat zal moeilijkheden geven, Laurie. Ik betwijfel of Val dit rustig op zal nemen... of James.”
“Dat betwijfel ik ook. Maar ik moet het uitmaken of doorgaan met dat andere en dat andere is voor het leven en ik weet gewoon dat ik het niet uithoud.”
Hij kwam terug van de deuren en vroeg: “Gaat u naar het ziekenhuis - ik kan u even brengen en hem even zien, daarna heb ik het een en ander te doen en dan kan ik later op de avond, wanneer u maar wilt, u weer ophalen.”
“Dat zou fijn zijn, ja.” Het klonk zo dankbaar dat hij bereid was samen met haar naar het ziekenhuis te gaan...
Tien minuten later stond ze kant en klaar in de hal. Met een wat zuur lachje zei hij: “Ik hoop dat we door de linies komen.” Ze keek hem vragend aan en glimlachte toen ook even. “O, ja, natuurlijk. O, Laurie.” Ze schudde haar hoofd.
Ze kwamen langs “Syracuse” zonder een van de leden van de familie Wilcox te zien. Ze stapten op het parkeerterrein van het ziekenhuis uit, liepen door de hal naar de gang van de particuliere patiënten, naar kamer nr. 7 en daar zwaaide Laurie de deur voor haar open en wilde haar laten passeren, maar op datzelfde ogenblik liet hij de deur bijna tegen haar aan vallen. Hij nam haar arm en trok haar haastig met zich mee, de gang door, langs de kant van de hal, naar de wachtkamer.
Die was gelukkig leeg. Hij stond recht tegenover haar en hield haar bij haar schouders vast. “Het heeft niets te betekenen,” zei hij. “Helemaal niets te betekenen, neem dat van mij aan. Hij heeft het me gezegd en zij ook. Het heeft niets te betekenen.” Hij zag dat ze haar ogen sloot en haar lippen opeenklemde.
“Laat me gaan zitten,” zei ze. Toen ze had plaatsgenomen, greep hij haar hand in de zijne en zei: “Het heeft de schijn tegen, maar misschien had ze net gezegd dat ze wegging.”
“Ja, ja.” Langzaam bewoog ze haar hoofd en hij wist dat ze niet geloofde dat de vrouw die haar echtgenoot zoende afscheid van hem nam, nee veel eerder dat ze iets voor de toekomst bezegelde.
“Blijf hier,” zei hij. Toen hij de hal inliep, zag hij Cissie de hoofdingang uitgaan en hij wierp haar een woedende blik na. Hij liep terug naar de wachtkamer en zei: “De weg is vrij. Luister, mam, laat hem niet merken dat u iets hebt gezien. Als ze al gehoord hebben dat de deur openging, dan denken ze dat het een zuster is geweest. Ze hebben mij niet gezien. Ik zeg u toch dat het allemaal in orde is, geloof me echt maar. Toe, vooruit!” Hij tikte even met de oude hartelijkheid tegen haar kin: “Laat hem niet merken dat u van streek bent, dat zou zijn toestand verergeren.”
Ze had droge ogen, maar ze zuchtte wel diep voordat ze zei: “Ik ben niet van streek. Ga je mee naar binnen?”
“Nee, ik zie hem wel wanneer ik terugkom. Zoals ik daareven al zei, ik heb wat te doen. Hoe lang wilt u blijven?”
“Een uurtje, dacht ik. Het doet er niet toe, haast je niet.” Haar stem was toonloos, dood.
Hij liet haar alleen aan het begin van de gang en drukte nog even haar arm voordat hij verdween. Iets van zijn oude gevoel voor haar was teruggekeerd. Hij was dan ook echt verontwaardigd om haar. Hij was van plan naar haar flat te gaan om haar te vertellen wat er wat Bolton betreft was gebeurd. Hij had de gedachte vermeden hoe ze hem zou ontvangen en was alleen maar bezig geweest hoe hij haar zorgen over de jongen zou kunnen verminderen. Nu was hij innerlijk zo hels kwaad dat hij het liefst de vloer met haar zou aanvegen. Hij kon zich ieder ogenblik haar weer voor ogen toveren, zoals hij haar had gezien, gebogen over het bed, haar armen om zijn vader, haar loshangende blonde haren als een scherm voor hun gezichten. Hij hoorde weer hoe ze de avond tevoren te keer was gegaan, zichzelf had verdedigd, de heilige onschuld had gespeeld, hem het gevoel had gegeven dat hij een goor zwijn was... Ze was nog niet klaar met hem.
Toen hij bij Greystone Buildings aankwam, wist hij dat ze nog niet thuis kon zijn. Zo vlug deed de bus het niet en dat kwam hem goed uit. Hij zou haar als comité van ontvangst “opvangen”. Hij liep de trappen op en deed geen enkele moeite zacht te zijn. De privé-detective of wie anders ook kon hem niets meer schelen. Hij voelde een felle haat tegen haar, goedkoop snolletje dat ze was. Een goeie vrouw! Natuurlijk, zo wilde zijn vader haar graag zien, hij was rijp om beetgenomen te worden. Nou, hem zou ze niets wijs kunnen maken. Hij zou haar aan haar verstand brengen dat zijn moeder haar geen duimbreed zou afstaan. Mocht ze de strijd winnen, dan zou er niet veel geld in de pot meer over zijn voor haar. Dat feit, begreep hij, zou wel het meest afschrikwekkende middel zijn.
Toen hij op de bovenste verdieping kwam, bleek de deur open te staan. De jongen stond ervoor.
“Ik dacht eerst dat het mijn moeder was,” zei hij. “Ze is uit.” Hij keek op naar Laurie.
“Dat weet ik, ik zou hier graag op haar wachten.”
“Kom maar binnen.” De jongen liet de deur open en volgde hem naar de langwerpige kamer. Terwijl hij dat deed, vroeg hij gretig: “Hebt u iemand gesproken? Ik bedoel mrs. Rice of mr. Bolton? Hebt u wat gedaan?”
Toen hij neer keek in het kindergezicht, dacht hij: Die ouwe Wilcox heeft gelijk wat haar betreft. Misschien weet hij dan toch alles van haar soort af en hoe je hen moet behandelen.
“Nou?”
“O, ja! Ik ben bij beiden geweest. Niet bij de jongen, maar bij zijn moeder, mrs. Rice. Ze was niet erg mededeelzaam, maar ik geloof dat alles goed zal aflopen. Ik ben bij mr. Bolton geweest. Morgen... morgen weet ik het zeker.”
“Bedoelt u... bedoelt u dat hij de waarheid zal vertellen?”
“Ik hoop het, maar je moet hierover niet iets tegen wie ook zeggen, begrepen?” Zijn woede had niets met dit kind te maken. Hij had nog steeds medelijden met hem.
“Ja, meneer, ja, ja.”
“Denk je dat je moeder nog lang wegblijft?”
“Ze kan ieder ogenblik thuis zijn. Ze ging alleen naar het ziekenhuis... naar uw vader.”
“Had ze nog andere plannen?”
“Nee, ze zei dat ik thuis moest blijven, niet de deur uitgaan want dat ze zo terug zou zijn. Wilt u niet gaan zitten?” De jongen maakte hetzelfde gebaar als Cissie, een wijd uitgestrekte arm naar de bank bij wijze van invitatie.
“Nee, ik loop graag wat rond.”
Hij wandelde van het ene stuk antiek naar het andere. Ze had haar geld goed belegd.
Toen hij bij de vleugel kwam, zei hij tegen de jongen: “Speel jij?” Het interesseerde hem niet of de jongen wel of niet speelde, maar het kind keek hem met zo’n strak gezichtje aan.
“Ik ben het aan ’t leren, heb ongeveer een jaar les, maar mijn moeder speelt prachtig, ze kan alles, ook heel moeilijke stukken. Beethoven en Bach.”
Ja, dacht hij en ze kan nog wel meer dan Beethoven en Bach spelen, maar dat was dan meer bespelen.
Ze hoorden haar allebei aankomen. De deur sloeg dicht, maar ze bewogen geen van beiden.
Cissie wilde de kamer binnen stappen, maar bleef op de drempel staan. Ze keek van haar zoon naar Laurie en bleef hem aanstaren. Terwijl ze haar tas op een stoel gooide en haar jas uittrok bleven haar blikken op hem gevestigd. Zonder Pat aan te kijken zei ze evenals de vorige avond tegen hem: “Ga naar je kamer.”
“Maar, mam, mr. Emmerson heeft nieuws.”
“Ga naar je kamer, Pat.”
De jongen liep langzaam naar zijn slaapkamer en pas toen hij de deur achter zich had gesloten, kwam ze van haar plaats en liep naar de open haard waarin ze het elektrische vuur aanstak. Met de puntige neus van haar schoen duwde ze de poef ernaartoe, ging zitten, trachtte haar rokken over haar knieën te trekken en zei ijzig: “Waarom begint u niet. Ik zit te wachten.”
Toen hij niets zei maar haar woedend bleef aanstaren, zei ze: “Ik verwonder me dat u zo uit het veld geslagen bent. Zal ik u een handje helpen? Ik ben een snolletje, ik ben inderdaad wie u dacht dat ik was, daarvan hebt u nu het bewijs, hè? U kwam de kamer van uw vader binnen en vond mij er in zijn armen terwijl ik hem zoende.” Toen ze hem met zijn ogen zag knipperen, ging ze door: “O ja, ik wist dat u het was met uw moeder. U deed de deur niet vlug genoeg dicht. Zal ik u nog eens wat zeggen? Ik ben niet van plan u uitleg te geven.”
De wind was hem uit de zeilen genomen en dat was nog zwakjes uitgedrukt, maar zijn woede was nog erdoor toegenomen. “Wat dacht u ermee te bereiken?” vroeg hij. “Als u denkt dat mijn vader ooit mijn moeder in de steek zal laten, dan bent u er helemaal naast.”
“Ben ik dat? Zal ik u eens wat zeggen, mr. Betweter. Als ik dat zou hebben gewild, dan zou ik uw vader al weken, wat zeg ik maanden geleden, daartoe hebben kunnen brengen en dat zonder enige moeite.” Ze maakte er een luchtige beweging met haar pink bij.
Minachtend zei hij: “Mens, je leeft met een waanvoorstelling. Er zijn dingen die u niet weet van mijn vader. Was dat wel het geval, dan zou u begrijpen dat uw positie volkomen hopeloos is.”
“Er is niet iets, mr. Emmerson dat ik niet over uw vader weet. Helemaal niets, begrijpt u mij? HELEMAAL NIETS. Wilt u dat ik nog in details treed?”
Hij voelde het bloed uit zijn gezicht wegtrekken. Zijn vader had het haar verteld. Er was zo’n grote band tussen hen dat hij het haar had kunnen vertellen.
“U wilt zeker niet dat ik nog verder ga, wel?” Ze stond ineens op van de poef, liep naar een hoekkast en rukte de deurtjes open. Ze nam een fles whisky en een sifon sodawater, schonk een flinke hoeveelheid whisky in een glas en spoot er sodawater op zodat het glas tot de rand werd gevuld. Met de longdrink in haar hand liep ze de kamer weer in en zei: “Ik zal u niets te drinken aanbieden want ik mocht eens in de verleiding komen er wat in te stoppen.”
“Uw soort is goed in nog één ander ding en dat zijn goedkope praatjes.” Hij zei dit terwijl zijn bovenlip verachtelijk omhoog krulde, maar het volgende ogenblik hijgde en sputterde hij omdat de inhoud van het glas over hem heen droop. Hij had de volle laag tegen zijn gezicht gekregen waarbij er wat in zijn mond was gekomen zodat hij moest slikken. Zijn boord en overhemd waren doorweekt en het vocht droop van zijn gezicht.
Het prikte in zijn ogen en toen hij met zijn hand het vocht eruit wreef zag hij haar onbeweeglijk staan, één hand stijf tegen haar mond gedrukt, in de andere het nu lege glas. Ze zag er niet langer trots en ongenaakbaar uit, maar alleen maar verbaasd alsof ze een ander dit had zien doen. Toen zag hij hoe ze het glas uit haar hand liet vallen en dat haar lange gestalte als het ware ineenkromp toen ze zich op de bank liet vallen. Hij luisterde naar haar snikken terwijl hij zijn gezicht met zijn handen droogde.
Hij stond nog op dezelfde plaats toen de jongen langs hem stoof en huilend naar de bank liep: “Mam, o mam.”
Hij nam een zakdoek uit zijn broekzak en wiste zijn gezicht af terwijl zijn blikken op haar gevestigd bleven. Wat een vreemde geluiden maakte ze bij dat huilen, niet hoog en hysterisch, maar een diep gesmoord snikken, zoals van een man misschien of althans van iemand die niet gewend was te huilen. Ook de jongen huilde en sprak met wijd open mond: “O, mam, mam, niet doen. O, niet huilen, niet huilen.”
Opeens stond de jongen vlak voor hem. Zijn houding was dreigend en de tranen drupten van zijn kin toen hij uitriep: “Mijn moeder is goed. Ze is goed, echt goed.”
Misschien kwam het doordat Pat voor haar opkwam dat Cissie overeind kwam van de bank. In den blinde tastte ze naar Pat en trok hem weg bij Laurie. Ze duwde hem voor zich uit naar zijn slaapkamer en zei: “Laat maar, Pat, laat maar. Ga naar je kamer. Ik kom zo bij je, hoogstens een paar minuten. Blijf hier.” Ze deed de deur van de slaapkamer dicht en liep langzaam de kamer weer in terwijl ze nog steeds huilde. Toen ze vlak bij hem was zei ze met gebogen hoofd: “Het spijt me dat ik dat deed.”
“Mag ik een handdoek?”
Zonder haar hoofd op te lichten, liep ze naar de keuken en keerde terug met een handdoek die ze hem overhandigde.
Hij stak zijn doorweekte zakdoek in zijn zak, droogde zijn gezicht, hals en haren en wreef toen over zijn jas en vest.
Ze stond een eind van hem af, maar keek wel naar hem. Haar lichaam schokte nog na van het snikken en na een poosje zei ze: “Waarom moest u hier zo nodig komen? Het geeft altijd moeilijkheden.”
“Ik... ik had nieuws voor u over de jongen. Ik dacht dat het u rust zou geven.”
Hij was zelf verwonderd over zijn veranderde houding. Zijn woede was verdwenen, weggespoeld met de golf whisky soda. “Ik denk wel dat ik Bolton zo ver kan krijgen dat hij de waarheid zal vertellen. Morgen weet ik het zeker.”
Ze slikte en haar ogen sperden wijd open toen ze hem aankeek. Ze fluisterde: “Heus?”
Hij knikte, nog altijd verbaasd over zichzelf toen hij zei: “Hoe hij zich ook in bochten wringt, ik heb hem te grazen. Ik geloof niet dat u zich nog zorgen hoeft te maken.”
“En... en dat kwam u me vertellen?”
“Tja...” hij sloot even zijn ogen en wendde zijn hoofd af. “Dat was mijn oorspronkelijke gedachte en op weg hierheen zette ik mijn moeder bij het ziekenhuis af.”
Nu sloeg ze haar ogen neer en zei berouwvol: “Ik nam afscheid van uw vader. Het is de eerste maal dat ik hem heb gezoend. De eerste keer dat er van liefkozingen tussen ons sprake is geweest, maar... maar hij had gesproken... had me verteld over... over zijn leven. Over de oorlog en wat hem was overkomen en... Hij vertelde me dat met opzet en op dat ogenblik hield ik meer van hem dan ik ooit van iemand anders heb gehouden. En... ik kan u nu wel rustig zeggen dat... als hij me had gevraagd bij hem te blijven en dat hem gelukkig zou hebben gemaakt ik dat zou hebben gedaan. Maar hij deed het niet. Hij... hij heeft verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van uw moeder. Ik zal u nog wat anders zeggen: Ze is het niet waard! Een vrouw...” Ze slikte en weer was er dat vreemde droge snikgeluid. “Een vrouw die jaren samen met een man kan leven, zesentwintig jaar, en hem zo eenzaam maken als uw vader is, is niet veel waard, althans zo denk ik erover.”
Hij keek naar de neuzen van zijn schoenen toen hij de woorden herhaalde die zijn moeder eerder die dag tegen hem had gezegd. “Er is in geen van ons allen iets absoluut wit of absoluut zwart.”
“Dat is allemaal goed en aardig, maar volgens mij was haar wijze van behandelen een verfijnde vorm van wreedheid. Niet dat hij ooit iets onaardigs over haar heeft gezegd, hij heeft eigenlijk nooit eerder over haar gesproken dan vanmorgen en dat nog wel vriendelijk, maar ik ken vrouwen zoals ik ook mannen ken en hij hoefde me niet te vertellen wat die uitdrukking op zijn gezicht had veroorzaakt. Het heeft me geïntrigeerd vanaf het eerste ogenblik dat ik hem leerde kennen, maar nu niet meer.”
“Uw zoon zei daareven dat u een goed mens bent. Dat kan ik ook van mijn moeder zeggen, ze is goed.”
“Dat hangt er dan maar van af wat je onder “goed” verstaat.”
Ze spraken nu rustig alsof ze het over iets abstracts hadden. Toen ze beiden zwegen werd de kamer vervuld van een stilte die hen beiden beklemde. Hij wilde het liefst weg, weg van haar, maar hij bleef waar hij was en zag hoe ze naar de haard liep en daar steunend op de schoorsteenmantel bleef staan. Zo staarde ze enige tijd voor zich uit totdat ze ten slotte rustig vroeg: “Hoe hebt u mr. Bolton zo ver gekregen.”
“U zoudt me een genoegen doen als u me dat niet vroeg.”
Even later zei ze: “Nou ja, het doet er ook niet toe hoe u hem ertoe kreeg, maar wel dat het u lukte.... Geloof me als ik zeg...” ze wachtte even voordat ze eindigde: “dat ik dankbaar ben.” Ze keerde haar gezicht ten dele naar hem toe: “Het maakt misschien niet die indruk... maar wat daareven gebeurde is iets heel anders hè? Dat heeft niets te maken met Pat en die rechtszaak.”
Ernstig beaamde hij haar opmerking en zei: “Ja, dat staat er volkomen buiten. Ik ga er eens vandoor.”
Ze keerde zich af van de haard en liep naar hem toe. Er lag een inverdrietige trek op haar gezicht en vol spijt zei ze: “Het spijt me oprecht. Zoiets heb ik nog nooit gedaan.”
“Eens moet de eerste keer zijn, zeggen ze hè?” In zijn achterhoofd wist hij dat hij geen stompzinniger opmerking had kunnen maken. “Ik groet u,” zei hij.
“Dag.” Ze boog haar hoofd, maar bewoog zich niet. Hij liep door de kamer, door de hal en liet zichzelf uit. Zo reed hij terug naar het ziekenhuis.
Toen hij de ziekenkamer binnenkwam, zag hij zijn vader op de hem eigen bedachtzame wijze met zijn moeder praten. Hij had haar hand gegrepen en maakte de indruk haar iets op het hart te drukken. Hij voelde zich te veel toen hij vroeg: “Hoe gaat het?”
“O, best vandaag, uitstekend,” zei John. Hij glimlachte tegen Laurie. “Ik zei net tegen je moeder dat ik met een week of twee wel weer thuis ben.”
Ann wisselde een blik van verstandhouding met Laurie en zei: “De dokter raadt een zeereis aan. We hadden het er net over.”
“O, dat zou prachtig zijn,” zei Laurie. “Echt iets om weer helemaal op krachten te komen.” Zo praatten ze nog wat samen en toen nam Laurie afscheid en liep naar de deur. Hij wachtte niet om te zien of ze elkaar kusten of niet.
In de auto zeiden ze weinig tegen elkaar, maar toen ze eenmaal in de zitkamer thuis waren, zei hij tegen haar: “Het is helemaal in orde, u hoeft u nergens zorgen over te maken.”
“Wat bedoel je?”
“Ik ben bij haar geweest. Het - het was... nou ja, ze nam afscheid van hem - en dit was de eerste keer dat het gebeurde - ik bedoel iets dergelijks tussen hen.”
“Laurie! Ben je nu weer bij die vrouw geweest? Waarom?” Er was een angstige klank in haar stem.
“Haar zoontje zit in moeilijkheden. Vader behandelde deze zaak. Arnold nam het van hem over en pakte de kwestie op wettige wijze aan, dat spreekt vanzelf, maar met mensen als Bolton moet je die weg niet bewandelen... O!” Hij hief zijn hand op. “Vergeet dit allemaal maar, dat heeft niets met u te maken. Ik kan u alleen maar verzekeren,” hij nam haar handen in de zijne, “dat u zich nergens zorgen over hoeft te maken. Weet u wat ze zei? Ze zei dat vader van u hield... Nou!” Het was zo gemakkelijk om verantwoordelijkheid tot “liefde” uit te breiden en het kon geen kwaad. Het ging er op dit ogenblik om dat ze troost en geruststelling nodig had.
“Hoe weet zij dat?” De angstige klank was nu veranderd in verontwaardiging.
“Dat weet ik niet, maar ze vertelde het mij.” Toen hij haar nakeek zoals ze daar van hem wegwandelde en aan haar zakdoek plukte, vond hij haar een volkomen andere vrouw dan de moeder van een week geleden. Die koele vrouw met onbewogen voorkomen en wat hooghartige manieren was verdwenen en de vrouw die haar plaats had ingenomen was menselijker, meer vrouw zou hij willen zeggen.
“Alles zal nu in orde komen. Maak u geen zorgen meer en zoek nergens meer wat achter.” Hij sprak tegen haar rug. Op dat ogenblik ging de voordeurbel. Die bepaalde manier van bellen kende hij. Toen ze zich naar hem toekeerde, zei hij: “Uit de mond der kinderen... Ik zei, maak u geen zorgen.”
Ze kwam op hem toelopen en greep zijn hand. “Wees voorzichtig met haar. Het is een heel ding voor een meisje.” Ze schudde langzaam haar hoofd. “Ik heb het je niet gezegd, maar ze was hier gisteravond ook al. Mrs. Stringer liet een boodschap achter.”
“Ik ben in de studeerkamer,” zei hij en liep vlug de deur uit, de hal door naar de plaats waar de veldslag zou plaatsvinden.
“’n Heel ding voor een meisje.” Valerie was geen meisje. Zijn moeder leefde nog altijd in deze eeuw, Valerie een eeuw later. Ze was een Amazone, een Amazone van één meter zestig als die ooit heeft bestaan en zijn mannelijk eergevoel verzette zich tegen de overheersing van een Amazone van welke afmetingen dan ook. Hij hoorde zijn moeder zeggen: “Hij is in de studeerkamer, Valerie.” Haar stem klonk vriendelijk.
Toen kwam Valerie binnen. Hij zat aan het bureau alsof hij daar al enige tijd bezig was, hij had zijn vulpen in zijn hand en keek naar haar op toen ze met haar rug tegen de gesloten deur bleef staan. Ze keek eveneens en tot zijn verwondering glimlachte ze tegen hem voordat ze zei: “Ik zal geen toespelingen maken op Mohammed en de berg.” Ze kwam naar hem toe. “Druk gehad?”
“Ja. Ja.”
“Meisjes!” zei ze opeens. “O, ik word ziek van al die meisjes om me heen. Smekende ogen, vochtige lippen, zoekende zielen.” Ze liet zich in de leren fauteuil vallen en strekte haar welgevormde benen voor zich uit. Vanuit haar ooghoeken nam ze hem op en zei: “Je zult het niet kunnen geloven, maar er is er één smoor op me. Ze nam vandaag een doos chocola voor me mee. Het is ten dele een soort moederinstinct, denk ik. Ze is zestien en al bijna één meter vijfenzeventig.” Ze lachte.
Hij wist dat er op dit ogenblik van hem verwacht werd dat hij de een of andere geestige opmerking maakte en toen hij dat niet deed en zij niet reageerde op zijn onbewogen aanhoren van dit biologische nieuwtje, wist hij dat ze volgens een vast schema te werk ging. Vermoedelijk had ze met haar moeder overlegd en het advies gekregen geen scène te maken. Niet dat Valerie advies nodig had, tactisch of anderszins. Ze was het type dat niet van haar uitgestippelde weg afweek ook al zou ze over lijken moeten gaan. Ze geloofde niet in omwegen.
“Zin om uit te gaan?”
“Vanavond niet.”
“Nou ik ook eigenlijk niet. Ik had wel wat werk mee kunnen nemen, maar ik heb mijn buik er al van vol.”
Hij wreef over zijn voorhoofd, leunde met een elleboog op het bureau en steunde zijn hoofd op zijn vingertoppen. Dit zou moeilijker worden dan hij had gedacht, vervloekt veel moeilijker.
“O, ik vergat je nog wat te vertellen. We hebben weer een huwelijkscadeau gekregen, van mijn neef uit Bromwich, je weet wel, die in elektrische apparaten handelt. Een broodrooster. Ik wil wedden dat het een afgekeurde is en ook dat we er een half dozijn zullen krijgen.”
Hij lichtte zijn hoofd niet op.
“Hoorde je wat ik zei, Laurie?”
Hij wist uit de klank van haar stem dat ze haar zelfbeheersing begon te verliezen. Het was voor haar even moeilijk deze indirecte weg te bewandelen als het voor hem was te zeggen wat hij van plan was.
“Ja, ik heb gehoord wat je zei.”
“Waarom geef je me dan verdomme geen antwoord?” Ze was overeind gevlogen en stond op hem neer te kijken. “Ik kwam langs en was volkomen bereid de afgelopen dagen te vergeten omdat ik wist dat je je zorgen maakte over je vader en die hele ellendige geschiedenis, maar waar torn ik tegenop, tegen een muur, een kleurloze muur en ik houd niet van kleurloze muren, Laurie. Toe... wat je ook op je hart hebt, gooi het eruit en laten we het uitpraten.”
Hij legde zijn onderarmen op het bureau, strengelde zijn vingers in elkaar en keek haar langdurig aan voordat hij zei: “Ik kan er niet mee doorgaan, Val.” Hij bewoog zijn hoofd met kleine schokjes. “Ik kan er gewoon niet mee doorgaan.”
Hij voelde een allesoverheersend medelijden met haar toen hij zag hoe ze van schrik overeind veerde en zich in haar volle lengte, die ze was, uitstrekte. Hij voelde zich zo min en klein alsof hij uit een riool omhoog was gekomen toen ze haar twee handen plat op het bureaublad legde, naar voren leunde, tweemaal haar mond opende en sloot voordat ze fluisterde: “Wou je me vertellen, me werkelijk vertellen dat je er niet mee kunt doorgaan. Bedoel je met ons huwelijk?”
Hij beet stevig op zijn lip en knikte toen.
Langzaam ging ze rechtop staan en van het hoogste punt van haar voorhoofd tot waar de ronding van haar kleine stevige borsten verdween in de vierkante halsopening van haar jurk, leek haar huid strak en koud. “Vertel je me onbewogen dat het uit is?”
“Niet onbewogen, Val, ik voel me verdomd beroerd.”
“Werkelijk? Prettig te weten dat je je wat ontdaan voelt. Zou je er bezwaar tegen hebben me uit te leggen waarom je op dit ogenblik besloten hebt me te laten vallen?”
“Luister, Val,” hij maakte een wanhopige beweging met zijn hoofd, “ik... ik denk gewoon dat we niet bij elkaar passen, we zouden er niets van terechtbrengen.”
Ze deed een stap achteruit, legde haar ene arm in haar middel en steunde met haar hand de elleboog van de andere arm en bleef hem zo staan aankijken voordat ze zei: “En dat heb je net bedacht?”
“Nee, nee, ik moet eerlijk tegenover je zijn.”
“O ja, laten we dat vooral zijn, eerlijk, ja. Ga door!”
“O toe, Val, ik zou het je eerder hebben moeten zeggen, maar ik wilde je geen verdriet doen.”
“Je wilde me geen verdriet doen! Je wachtte tot vandaag en nu zeg je dat je me geen verdriet wilt doen. Zes weken hebben we nog. De grote dag is vastgesteld op de twaalfde juli, dat weet je toch hè? We zijn bezig een huis te kopen, we hebben het grootste gedeelte van onze inboedel en jij zit daar rustig en vertelt me...” Ze slikte alsof zijn enorme zelfbeheersing haar overstelpte. Toen ging ze op langzame dreigende toon verder: “O, nee, Laurie, dat doe je niet, dat doe je mij niet aan. Je laat me niet ten aanschouwe van iedereen hier in de stad voor schut staan. Bedenk dat ik op een meisjesschool werk, zevenhonderd meisjes, waarvan een groot deel zestien, zeventien en achttien. Je kent meisjes niet als groep, Laurie. Afgezien daarvan doe je me dit niet aan, Laurie. Ik zal zorgen dat het doorgaat ook al zouden we na drie maanden gaan scheiden, maar je laat me niet in de steek... Je zult me niet in de steek laten.” Haar hele lichaam schoot als een veer naar voren. Weer lagen haar handen op het bureau en haar gezicht was nog geen halve decimeter van hem verwijderd. “We zullen op de twaalfde juli trouwen.”
“Je kunt me niet dwingen met je te trouwen, Val.” Hij liet een kort lachje horen, maar niet van vreugde, het was zuiver een kwestie van zenuwen.
“Kan ik dat niet? Dan ken je je Valerie nog niet. Onze maatschappij verstoot een man die vlak voor hun huwelijk zijn meisje de bons geeft terwijl zij zwanger is.”
Ze liep achteruit en keek naar zijn open mond met een lange, lange blik, toen verdween ze uit de kamer.
Even later ging hij weer op zijn stoel zitten en legde zijn hand over zijn ogen.