'Het is onmogelijk,' zei Lord Morgan wanhopig. 'Het is gewoon onmogelijk acht dochters van een bruidsschat te voorzien! Wat voor toekomst hebben zij eigenlijk onder deze omstandigheden? Ik vervloek de dag dat mijn lievelingen het licht zagen!' Hij liet zijn schouders moedeloos zakken.

'Och, liefste, zeg dat toch niet!' protesteerde zijn vrouw, en terwijl ze zijn hand pakte, keek ze met haar betraande blauwgrijze ogen naar hem op. 'Het is allemaal mijn schuld, Robert! Was Gavin maar als eerste geboren, in plaats van als laatste, dan zouden we nu geen problemen hebben. Toch zou ik de meisjes niet willen missen! Er moet toch genoeg zijn om een van hen een bruidsschat mee te geven? Dan kan zij haar zusters misschien helpen aan de man te komen. Wij zijn dan weliswaar arm, maar onze dochters zijn mooi. Ik weet dat dat ook wat waard is bij de mannen.'

Robert Morgan zuchtte bedroefd en legde troostend zijn arm om zijn knappe vrouw. Hoe kon hij haar uitleggen dat er een wonder moest gebeuren om genoeg bij elkaar te schrapen als bruidsschat voor hun oudste? Dat datgene wat hij bij elkaar zou kunnen krijgen nooit genoeg zou zijn om een goede partij te interesseren? Dat de meeste goede partijen al in de wieg uitgehuwelijkt werden aan andere goede partijen en alleen een dochter die op de juiste wijze aan het hof gepresenteerd was, de mogelijkheid zou hebben haar zusters aan de man te helpen? Dat dergelijke mannen door de schoonheid van de zusjes Morgan totaal betoverd zouden moeten zijn, wilden ze het ontbreken van een bruidsschat voor lief nemen? Hoe kon hij dit alles uitleggen aan zijn lieve vrouw? Hoe kon hij haar zeggen dat de oogverblindende schoonheid van hun dochters niet alleen een zegen was maar ook een verplichting inhield? Alleen hun armoede en het feit dat zijn huis zo afgelegen lag, hadden er voor gezorgd dat zijn meisjes onschuldig waren gebleven, hadden hen verre gehouden van minder eerzame plaatsen op de wereld.

Zijn lieve Rosemary wist echt niets van zulke zaken. Als dochter van een landjonker was zij geboren en getogen op het platteland en werkelijk nog nooit verder geweest dan de nabijgelegen stad Hereford. Zij was een goede echtgenote, een goede moeder, een goede gastvrouw en een goed mens. Haar enige echte fout was het aantal dochters dat zij had gebaard. Toch had ze gedurende de zestien jaar van hun huwelijk nooit een kind verloren, had ze steeds geprobeerd hem een erfgenaam te geven en klaagde ze nooit onredelijk. Hij vond dat hij gelukkig was in zijn huwelijk.

Hij bukte zich en kuste het topje van het asblonde hoofd van zijn vrouw. 'Ik moet hier langer over nadenken, lieve. Laat me nu alleen,' zei hij, en Rosemary Morgan liet hem met een vrolijke glimlach gehoorzaam alleen, in de overtuiging dat hij ervoor zou zorgen dat alles in orde zou komen, zoals altijd.

Lord Morgan staarde door de glas-in-loodramen van zijn kleine bibliotheek. Ashby was een prachtig landgoed. Het was omringd door uitgebreide vruchtbare landerijen, maar dat land moest bewaard blijven voor Gavin, zijn vijfjarige zoon en erfgenaam. Er hadden daar al vóór koning William Morgans gewoond en verkopen was ondenkbaar. Toch zou hij misschien wel moeten, als hij een van zijn dochters met succes wilde uithuwelijken. Het deed er niet toe of zij trouwde of in het klooster ging, ze moest iets meebrengen.

Ooit hadden er grote kudden schapen gegraasd op de weilanden van Ashby. Die schapen hadden de familieleden hun bescheiden rijkdom bezorgd. Ze waren nooit machtig geweest, maar wel welgesteld. Ze konden hun dochters fatsoenlijk uithuwelijken en stuurden goed bewapende zonen ten strijde in de oorlogen die Engeland had gevoerd en ze hadden zelfs een bisschop voor de kerk voortgebracht én ze betaalden hun belasting.

Twaalf jaar geleden had een epidemie de hele kudde schapen vernietigd en twee jaar daarna wachtte de kleinere nieuwe kudde hetzelfde lot. Elke cent van het bescheiden familiefortuin was uitgegeven aan die tweede kudde en ging dus ook verloren. Er was dus nog geen tijd geweest hun vroegere welvaart opnieuw te bereiken. Sinds die tijd voerde Lord Morgan een eeuwige strijd om voldoende te verdienen teneinde zijn belasting te kunnen betalen en zijn familie en personeel van voedsel te voorzien. Dat hij daarin slaagde, was te danken aan de koppige vastberadenheid om zijn land niet te verliezen. Nu hij uitkeek over zijn glooiende velden overwoog hij serieus de mogelijkheid om te verkopen, of althans een deel van het land aan elk van zijn dochters als bruidsschat te schenken. Maar hij schudde zijn hoofd. Welke geschikte huwelijkskandidaat zou zo'n schijntje accepteren, want hij kon niet al te veel van het erfgoed van zijn zoon weggeven. Toch kon hij zijn meisjes niet met mannen van een lagere klasse laten omgaan; hoewel, zouden zij onder deze omstandigheden beter af zijn zonder echtgenoot? De hele toestand was uitzichtloos en hij voelde zich gevangen als een dier in de strik van een stroper.

Een bescheiden klopje op de deur van de bibliotheek haalde hem uit zijn somber gepeins. 'Binnen,' riep hij en de deur werd geopend door een van zijn huisbedienden. 'Er is een ruiter gearriveerd, meneer. Hij wil u spreken.' Lord Morgan knikte. 'Stuur hem maar naar binnen,' antwoordde hij. De bediende keerde zich om en knikte naar iemand die achter hem in de schaduw stond. Robert Morgan verborg een glimlachje bij de gedachte dat zijn personeel zich weinig gelegen liet liggen aan deftige manieren.

'Lord Morgan?' Er stond een hoofdbediende in een oranjebruin-en-gouden livrei voor hem.

'Dat ben ik.'

'Mijn meester, Lord Edmund Wyndham, bevindt zich op een uur rijden van Ashby en verzoekt u hem te ontvangen. Ik moet hem uw antwoord direct laten weten.'

Robert Morgan was enigszins geschrokken. Edmund Wyndham was de graaf van Langford, een rijke en wat geheimzinnige figuur. Wat wilde die man van hem? Maar hij mocht niet ongastvrij zijn. 'Het is mij een eer uw meester, de graaf, te mogen ontvangen,' antwoordde hij de bediende in livrei. De boodschapper boog zeer hoffelijk naar hem, draaide zich om en verliet de kamer.

Lord Morgan gaf een ongeduldige ruk aan het geborduurde schellekoord dat naast de haard hing. 'Haal gauw je meesteres,' zei hij tegen de bediende die kwam vragen wat er was.

'Wij krijgen bezoek,' zei hij even later tegen zijn vrouw. 'De graaf van Langford. Hij zal er binnen het uur zijn.' Hij wachtte haar reactie af. 'Blijft hij dineren?' vroeg Lady Rosemary geërgerd. 'Heilige Maria, alsjeblieft niet! Er is geen vlees, geen wild en geen vis. Wij zouden soep eten. Ik heb de kok toestemming gegeven die taaie oude kip te slachten die geen eieren meer legt. Soep met brood, Robert! Dat kun je geen enkele gast voorzetten, laat staan een graaf.'

Hij glimlachte. 'Niemand heeft gezegd dat de graaf blijft eten. Alleen dat hij me een bezoek wil brengen. We hebben nog een vat malvezijwijn in de kelder, uit betere tijden, die kun je wel schenken. Zijn er nog kleine wafeltjes?' Ze knikte en keek iets vrolijker.

'Mooi,' zei hij. 'Dat is voldoende gastvrijheid voor zo'n onverwachte bezoeker, liefste.'

'Je moet je gaan verkleden, mijn heer,' berispte ze hem. 'Er zit een vlek op je overhemd. Zo kun je geen gast ontvangen.'

'Dadelijk,' stemde hij toe.

Ze haastten zich ieder in een verschillende richting. Lady Rosemary naar haar huishoudelijke plichten en Lord Robert ging zich verkleden. Toen hij weer beneden kwam, droeg hij zijn beste jas van brokaat, een weinig gedragen kledingstuk dat er dus nog goed uitzag; een schoon, naturelkleurig overhemd met een geplooide kraag en manchetten, zwartfluwelen haut-de-chaussés; scharlakenrood met zwart gestreepte kousen en zwarte schoenen met vierkante neuzen. Een zware zilveren ketting met een medaillon, bezaaid met granaten, hing op de rijk geweven stof van zijn jas. Het was Lord Morgans enige waardevolle sieraad, buiten de roodgouden familiering met de lichtgroene steen in de vorm van een katteoog, die hij aan zijn linkerhand droeg, en de eenvoudige, gouden verlovingsring die zijn vrouw hem zo lang geleden had geschonken.

'Je bent nog steeds de knapste man die ik ken,' verklaarde Rosemary Morgan toen haar man uit de slaapkamer kwam en de trap afliep. Hij glimlachte naar haar. 'En u, mevrouw, bent nog net zo aanbiddelijk als op de dag dat ik u voor het eerst zag.'

'Ik ben een heel stuk ouder geworden,' protesteerde ze.

'Is dat zo? Het was me niet opgevallen,' zei hij hoffelijk.

Ze bloosde charmant en zei zacht: 'Ik houd van je, Rob. Ik heb altijd van je gehouden en zal altijd van je blijven houden.'

Ze stonden elkaar even aan te staren. Toen hoorden ze door de openstaande voordeur het geluid van paarden op het grind van de oprijlaan en hij nam haar bij de arm en leidde haar naar buiten om hun adellijke gast te begroeten.

Niets ontging de bruine ogen van Edmund Wyndham toen hij op de kronkelende oprijlaan reed. Het land was vruchtbaar, maar er was veel achterstallig onderhoud. Hij kon goed zien waar het bosland de weiden had overwoekerd. De arbeidershuisjes, hoewel goed onderhouden, stonden er wat droevig bij en de kinderen die ervoor aan het spelen waren, zagen er verwaarloosd en ondervoed uit. Toch gedroegen ze zich heel levendig en de gezichten die uit de huisjes gluurden waren vriendelijk en nieuwsgierig. Lord Morgan mocht dan arm zijn, hij was kennelijk een goede meester.

Vóór zich zag hij zijn gastheer op het bordes van zijn fraaie stenen huis staan. Naast hem stond een kleine, mooie vrouw in een wijnrode jurk, met onder de openvallende bovenrok een mooie, crèmekleurige onderrok, die geborduurd was met fijne zwart- en goudkleurige bloemetjes. Haar blonde haar, in het midden gescheiden, was slechts gedeeltelijk bedekt door een nauwsluitende goudkleurige muts. Zonder twijfel was de meesteres van het landgoed op haar mooist gekleed, bedacht Lord Wyndham en glimlachte. Het aantrekkelijke stel vóór hem leek een goed teken.

Hij liet zijn paard stoppen voor de deur van Ashby, gleed elegant van zijn paard, keerde zich om en zei: 'Lord Morgan? Ik ben Edmund Wyndham. Ik dank u dat u mij zo onverwacht wilt ontvangen.'

'Hoewel wij elkaar nog niet eerder ontmoet hebben, heet ik u meer dan welkom op Ashby. Mag ik u mijn vrouw, Lady Rosemary, voorstellen?'

Edmund Wyndham boog zich over de hand van Lady Morgan en gaf haar een handkus.

'Mevrouw, het is me een genoegen,' zei hij.

Ze boog. 'Ook ik wil u welkom heten op Ashby, mijn heer!' Ze had een lieve, zij het wat boerse stem, dacht hij.

'Komt u toch binnen,' zei Robert Morgan. Hij wierp een bezorgde blik op het gezelschap van de graaf, dat uit minstens een dozijn mannen bestond.

Edmund Wyndham zag de heimelijke blik en zei rustig: 'Als mijn mannen de paarden water mogen geven, meneer, kunnen zij daarna hier op mij wachten. ''Zij hebben zelf vast ook dorst, mijn heer,' zei Lady Morgan. 'Ik zal de bedienden opdracht geven cider te brengen. Het spijt me dat ik hun geen wijn kan aanbieden, maar wij hebben slechts een bescheiden wijnkelder.'

De graaf glimlachte naar haar en Rosemary Morgan voelde een tinteling tot in haar tenen. 'Water zou ook goed genoeg zijn, mevrouw. Uw zoete cider zal een traktatie zijn. Dank u voor uw gastvrijheid.' Hij keerde zich om en volgde zijn gastheer het huis in.

Nadat ze een bediende snel enige opdrachten had gegeven, haastte ze zich achter hen aan. Nadat ze beide mannen in de bibliotheek van malvezijnwijn en zoete wafeltjes had voorzien, wilde ze weer gaan. Op dat moment opperde de graaf: 'Misschien, mijn heer, wilt u dat uw vrouw hier blijft. Wat ik te bespreken heb, gaat u beiden aan.'

Lord Morgan knikte naar zijn vrouw en ze ging op een stoel naast hem zitten. 'Zegt u het maar, mijn heer,' zei hij.

'Ik ben achttien jaar getrouwd geweest met Lady Catherine de Haven,' begon de graaf. 'Mijn vrouw is dertien maanden geleden gestorven. Wij hebben geen kinderen. En hoewel ik een erfgenaam heb in de oudste zoon van mijn zuster, heb ik, aangezien ik pas vijfendertig ben, nog tijd genoeg om zelf een zoon te krijgen. Ik heb begrepen dat u acht dochters hebt en dus ben ik hierheen gekomen op zoek naar een vrouw, in de hoop dat een van uw dochters de huwbare leeftijd heeft bereikt!'

Robert Morgan hoorde zijn vrouw naar adem snakken en hij vroeg zich af of zijn eigen mond niet openhing van verbazing over hetgeen de graaf gezegd had. In plaats daarvan hoorde hij zichzelf koeltjes zeggen: 'Het zou een grote eer zijn als uw en mijn familie verenigd zouden worden, mijn heer, en ik heb genoeg dochters in de huwbare leeftijd. Maar hoewel ik uit een oud geslacht stam en een respectabel landgoed bezit, ben ik arm. Vandaag nog hadden mijn vrouw en ik het over de moeilijkheden om een van onze kinderen van een bruidsschat te voorzien, laat staan alle acht. Ik kan slechts een klein stuk land aanbieden als bruidsschat. Een man met uw status verwacht toch zeker een rijke vrouw te trouwen? Ik wil u niet bedriegen, Lord Wyndham. Hoe prettig ik het ook zou vinden een van mijn meisjes als uw gravin te zien, ik heb geen middelen om deel te nemen aan deze dure huwelijkstransactie. Toch wil ik u danken dat u aan onze familie hebt gedacht.'

'Ik was mij heel goed van uw omstandigheden bewust vóór ik naar Ashby kwam, meneer,' zei de graaf. 'Goud, land en aanzien bezit ik in overvloed. Wat mij ontbreekt, zijn kinderen. Wat ik nodig heb, is een zoon, en zijn moeder moet een sterke, gezonde vrouw zijn. Mijn Cathy was een schat van een vrouw. We werden al in de wieg aan elkaar uitgehuwelijkt. Zij was het enige overlevende kind van haar vader. Zijn land was zijn eigendom en het was vergelijkbaar met dat van mijn vader. Men vond het een goede overeenkomst. Wij kenden elkaar van jongs af aan. Maar net zoals koningin Catherine kreeg mijn vrouw verscheidene keren een miskraam of een doodgeboren kind tijdens de overigens gelukkige jaren van ons huwelijk. Ze stierf bij de geboorte van het enige kind dat levend ter wereld kwam. Maar helaas stierf onze zoon enige uren na zijn moeder en werd in haar armen begraven.'

De stem van de graaf haperde even en hij boog zijn hoofd om zijn emoties te verbergen, maar toen sprak hij verder: 'Ik heb vernomen, meneer, dat Lady Rosemary nog nooit een kind verloren heeft, niet vóór en niet na de geboorte. Een dochter van zo'n gezonde vrouw moet zelf toch zeker ook gezond zijn? Daarom ben ik naar u toe gekomen, Lord Morgan, en wil ik met een van uw dochters trouwen. Hebt u een huwbare dochter?'

'Ik heb er drie, meneer de graaf, en een vierde die er niet ver van af is. Maar weer zeg ik u dat er geen bruidsschat is voor mijn dochters.'

'Zijn uw dochters gezond, meneer?'

'Ze zijn nog geen dag ziek geweest, niet één van hen. Het is inderdaad wonderbaarlijk, want mijn overigens gezonde zoon hoest en proest de hele winter door, net zoals ik.'

'Kies welke dochter u wilt, meneer Morgan. Het maakt mij niet uit, als ze maar oud genoeg is om kinderen te krijgen en niet scheel kijkt. Bewaar uw land voor uw zoon. Ik neem uw dochter zonder bruidsschat. En als haar huwelijksaandeel van mijn kant zal ik elk van haar zusters een eigen bruidsschat geven, zodat u in staat zult zijn passende huwelijken voor hen te sluiten. Mijn bruid wordt als een koningin behandeld en al haar wensen worden vervuld. Dat zweer ik u op het graf van mijn eigen Catherine.'

Rosemary Morgan sloeg haar hand voor haar mond om een kreet te onderdrukken. Ze kon niet geloven wat ze net gehoord had, want het was een wonder, en het antwoord op al hun gebeden. Ze keek met haar grijsblauwe ogen naar haar echtgenoot. Hij was bleek van de schrik die de woorden van de graaf veroorzaakt hadden. Het leek haar een eeuwigheid te duren vóór hij zichzelf weer meester was.

Uiteindelijk haalde hij diep adem, blies de lucht luidruchtig uit, zodat zijn hoofd weer helder werd en zei: 'Ik zou natuurlijk mijn oudste dochter het eerst willen laten trouwen. Op de laatste dag van november wordt ze zestien. Ze heet Blaze.'

'Een ongewone naam,' merkte de graaf op.

'Al onze dochters hebben ongewone namen,' zei Lady Morgan, die nu wat over de eerste schok heen begon te raken. 'Ik ben bang dat onze arme bisschop John het er absoluut niet mee eens is. Om toch mijn zin te krijgen, heb ik al mijn dochters als eerste naam die van een heilige gegeven. Maar aangezien ze allemaal Mary als doopnaam hebben, worden ze genoemd zoals ik het wilde.'

De graaf grinnikte, is uw dochter Blaze net zo doortastend als u bent, mevrouw? Ik hoop niet dat haar naam op haar temperament duidt!'

'Blaze is een lief kind, meneer, maar ik zal eerlijk tegen u zijn,' zei Lady Morgan. 'Ze is géén doetje. Geen van mijn kinderen zijn doetjes.'

'En hoe heten de anderen?' vroeg hij haar.

'Na Blaze komen Bliss en Blythe, onze tweeling van veertien. Dan komt Delight. Zij is dertien en nog een beetje een deugniet. Onze tweede tweeling, Lark en Linnette, is negen. Vanora is zeven en Gavin en zijn zusje Glenna zijn vijf.'

De graaf glimlachte weer naar Lord en Lady Morgan.

'Ik ben jaloers op uw geweldige familie. Vooral op uw zoontje,' zei hij.

'Ik heb weleens getwijfeld of hij ooit geboren zou worden,' bekende Robert Morgan openhartig.

'Maar hij is er!' antwoordde de graaf. 'Met een jonge, gezonde vrouw zal mijn zoon ook geboren worden! Is het afgesproken, meneer? Wilt u mij als schoonzoon?'

'Ja, en graag ook. Hoewel ik mij ervoor schaam dat ik u mijn dochter moet sturen zonder iets anders dan de kleren die zij draagt. Toch zal ik mijn trots verbijten voor haar bestwil en voor die van mijn andere meisjes. Ik houd van al mijn meisjes. Ik houd van hen en wil hen gelukkig zien!'

De mannen stonden beiden gelijktijdig op en schudden elkaar de hand.

'Wilt u blijven dineren en Blaze ontmoeten?' vroeg Lord Morgan.

Zijn vrouw wierp een angstige blik naar boven. Heilige Maria! Lieve Sint-Anna! Wist Rob niet meer dat ze soep met brood zouden eten? Laat de graaf weigeren en ik zal naar de kathedraal in Hereford gaan om kaarsen voor U te branden, bezwoer ze.

'Het spijt me, meneer,' antwoordde Lord Wyndham. 'Het is twaalf mijl dwars over het land naar huis en ik moet er voor donker zijn. Vandaag is mijn zuster jarig en ik geef een feest ter ere van haar. Ik zal het huwelijkscontract laten opmaken en naar u toe sturen. U kunt veranderen wat u wilt. Daarna kunt u de getekende stukken naar mij terugsturen. Het kerkelijk huwelijk zal onmiddellijk afgekondigd worden en ik kom op dertig september terug voor de viering van mijn huwelijk met uw dochter.'

'Een ogenblik, mijn heer,' zei Lady Morgan. Ze stond op en begaf zich gracieus naar de andere kant van de kamer, waar een lange bibliotheektafel stond met daarop een rechthoekige doos met zilverbeslag. Toen ze de doos opendeed, zag hij een aantal miniaturen. Ze haalde de eerste eruit, keerde zich om en reikte hem de miniatuur aan. 'Een ouder familielid, Master Peter, vermaakt zich elke lente met het schilderen van de kinderen. Dit is de laatste weergave van Blaze. Ik dacht dat u haar misschien wilde hebben, mijn heer!'

Hij nam haar geschenk aan en staarde naar een trots gezichtje op de miniatuur. Hij was nog zó vol van Cathy dat hij er zelfs nog niet over nagedacht had hoe zijn nieuwe vrouw eruit zou zien. Dat was ook niet zo belangrijk, als zij maar gezond was en haar echtelijke plicht vervulde, die bestond uit het baren van erfgenamen. Het gezicht op de miniatuur was echter heel mooi. Een open en perfect hartvormig gezicht, met grote, ovale, viooltjesblauwe ogen, die omringd waren door dikke, gouden wimpers. Haar neusje wipte een klein beetje. De mond was klein, maar vol en pruilend. Het soort mond dat nooit ging vervelen bij het kussen, dacht hij, als de zinnelijkheid echt bleek en geen leugen. Haar haren, in het midden gescheiden, hadden een warme, kastanjebruine kleur en hingen krullend en los rondom haar prachtige gezicht. Hij sloeg zijn ogen op en zei: 'Mevrouw, ik vroeg om een vrouw, maar u geeft me een schat! Ik ben overweldigd en dankbaar.'

'Ik hoop,' zei Rosemary Morgan met een lachje, 'dat u al deze charmante dingen tegen mijn dochter zult zeggen. Haar is nog nooit het hof gemaakt en het zou jammer zijn als zij dat heerlijke deel van haar leven zou moeten missen.'

'Ik denk niet dat het moeilijk zal zijn zulke dingen tegen Blaze te zeggen. Haar schoonheid beneemt me zowat de adem!'

'Heb geduld met haar, mijn heer. Ze is jong, maar sterk, zowel lichamelijk als geestelijk. Maar ze zal de moeite waard zijn, dat beloof ik u.'

Edmund Wyndham knikte. 'Mijn hobby is het kweken van rozen, mevrouw. Rozen zijn lastige planten, die veel liefderijke zorg nodig hebben om perfecte bloemen voort te brengen. U hebt me een perfecte roos gegeven en ik zweer u dat ik haar met mijn leven zal beschermen en haar uiterst zorgvuldig zal behandelen.'

Toen pakte hij haar hand, kuste haar vaarwel en verliet de bibliotheek in het gezelschap van Robert Morgan.

Lady Morgan keek hoe haar man de graaf uitliet. Ze spraken zo zacht, dat zij het niet kon verstaan. Ze keek naar haar hand, alsof ze verwachtte dat die veranderd was. Toen lachte ze zachtjes in zichzelf. Ze gedroeg zich als een jong meisje, maar dat effect had de graaf van Langford op haar. Ergens benijdde ze haar dochter, maar kalmeerde toen. Blaze had er geen idee van hoezeer ze het getroffen had!

Lady Morgan haastte zich van de bibliotheek naar boven, naar de kinderkamers, waar ze de oude Ada, het kindermeisje, met de drie jongsten aantrof. 'Waar is Blaze?' vroeg Lady Morgan aan de bediende. De oude Ada nam haar meesteres scherp op. Ze dacht even na en antwoordde toen: 'Lark en Linnette zijn, denk ik, bij de kok in de keuken, of misschien in de wei bij de twee pasgeboren veulens.'

Lady Morgan zuchtte en wachtte. Oude Ada wist ongeveer alles wat er op Ashby gebeurde, maar ze werd oud en herinnerde zich de dingen slechts moeizaam. De oude dame peinsde verder.

'Delight zal wel achter de bezige B's aanzitten en die waren bij Blaze.' 'Waar, Ada?'

'Ongetwijfeld rennen ze weer op blote voeten door de wei en het bos,' was het afkeurende antwoord, "t Is niks, vind ik, dat huwbare meisjes zich zo gedragen, maar wie moet er ook met hen trouwen? Arme meiden. Wie trouwt er met onze lieve kleintjes?' Ze wiegde heen en weer op haar stoel en de tranen liepen ineens over haar verschrompelde gezicht.

Lady Morgan verliet de kinderkamers en liep naar beneden, de grote hal in. Ze had groot en opwindend nieuws en wilde Blaze over haar grote geluk vertellen. Waar was dat wispelturige wezen? Liep ongetwijfeld weer rond op haar blote voeten, als een boerenmeid. Ik heb haar niet genoeg gekastijd, bedacht ze. Toen lachte Rosemary Morgan. Hadden zij hun kinderen niet opgevoed in veel grotere vrijheid dan de meesten? Zij vormden geen formele gemeenschap en hadden nooit verwacht dat hun kinderen in belangrijke families zouden trouwen, maar nu waren de zaken veranderd. De meisjes hadden natuurlijk allemaal keurige manieren en hun huishoudelijke vaardigheden waren boven twijfel verheven. Toch zouden zij nu meer moeten weten dan wat ze hun tot dan toe had geleerd. Blaze vooral, aangezien zij binnen twee maanden met een rijke en belangrijke man zou trouwen.

Lady Morgan ging naar de openstaande deur. Haar man verdween in de richting van de stallen, nadat hij Lord Wyndham had uitgelaten. De graaf en zijn gezelschap reden aan het eind van de oprijlaan. Bezorgd keek ze overal rond of ze haar eigenzinnige dochters ergens kon ontdekken, maar tot haar ergernis zag ze hen nergens.

'Verdorie,' zei ze zachtjes en schrok er zelf van, want normaal gebruikte ze niet zulke taal. Maar het was ook zo irritant zulk geweldig nieuws te hebben en het aan niemand te kunnen vertellen. Ze beet geërgerd op haar lip. Stomme Blaze! Ze kon haar niet hardop roepen, aangezien Edmund Wyndham nog binnen gehoorsafstand was. Met een zucht en een grom van ergernis liep Lady Morgan haar huis in en smeet uit pure frustratie de deur achter zich in het slot.