De blinde muur van de joodse bakkerij

Nog vóór de Kamov KA-25 Hormone landde op de militaire luchthaven van al-Thawra, een voorstad van Bagdad, ontsnapte Michel twee keer op het nippertje aan de dood. Door de grote radar-bult onder de neus was de Hormone een weinig elegante helikopter. Hij had twee turbines die één enkele rotorkop aandreven, voorzien van twee stel boven elkaar tegengesteld draaiende schroefbladen. Het toestel was in 1967 bij de Russische marine in dienst genomen voor de bestrijding van duikboten, maar werd nu gebruikt voor het transport van personeel en militaire voorraden van Akaba naar Bagdad door een Jordaanse chartermaatschappij die uitsluitend voor de Iraakse overheid vloog. Ontdaan van zijn bewapening, was aan de 23 jaar oude gevechtshelikopter zowat alles defect wat niet strikt noodzakelijk was om in de lucht te blijven. De torsie van de tegengesteld draaiende schroeven veroorzaakte heftige trillingen, waardoor de cabinedeuren aan beide kanten voortdurend open schoven zodat een deel van de uitlaatgassen naar binnen werd gezogen.

Tien minuten nadat de Hormone de Jordaanse grens was gepasseerd, kwamen ze in een zandstorm terecht waardoor het zicht tot nul werd teruggebracht. Toen vervolgens ook nog de turbines begonnen te sputteren, besloten de twee piloten, Russische technici uit Georgië, een blinde noodlanding te riskeren. Doordat de hoogtemeters niet naar behoren werkten, kwam het toestel met een enorme dreun op de grond terecht en binnen de kortste tijd vulde de cabine zich met de stank van kerosine. ‘Out! Out! Out!’ schreeuwde de commandant-vlieger, maar hoe Michel ook duwde, trok of rukte aan de sluiting van zijn veiligheidsriem: hij bleef vast zitten. De sergeant die naast hem in de cabine zat, zag wat er aan de hand was en probeerde 't op zijn beurt, maar toen dat niet lukte maakte hij dat hij wegkwam. Met een hart dat bonkte in zijn keel bleef Michel achter in het toestel zitten en wachtte met ingehouden adem op de ‘big bang’.

Die kwam niet en hij ademde de bedwelmende dampen in van de wegvloeiende brandstof, waardoor hij een ijl gevoel in zijn hoofd kreeg. De grote rotorbladen kwamen langzaam tot stilstand en de angst levend te worden geroosterd maakte plaats voor vrees te zullen omkomen door verstikking. Pas toen de wind ging liggen keerden de piloten terug. Ze wrikten de veiligheidsriem los met een schroevedraaier en gingen op zoek naar het lek. Dat bleek een scheur te zijn in één van de brandstoftanks in de romp, een flexibele zak van neopreen. Na overleg lieten de piloten de overgebleven brandstof uit de lekkende zak wegvloeien in het zand en stegen weer op.

Ze vlogen over de halfwoestijnachtige hoogvlakte van West-Irak die deel uitmaakt van de Syrische woestijn. Michel keek door de open cabinedeur neer op het troosteloze landschap. Toen ze de rand van de woestijn bereikten, waren ze een heel eind uit de koers geraakt, want onder hen lag niet de hoofdstad Bagdad, maar de door boomgaarden met abrikoze-, vijge- en granaatbomen omringde stad Karbala. Ze vlogen op geringe hoogte en Michel kon de drukbevolkte straten en marktpleinen zien met de dagelijkse stoet van pelgrims naar het praalgraf van Imam Hussein bin Ali en zijn broer Abbas. Vele jaren geleden was Michel in deze stad met zijn vader op bezoek geweest bij een bevriende arts op de avond van de jaarlijkse Ashura processie. De arts had deuren en luiken stevig afgesloten en hij herinnerde zich hoe ze allen met een benauwd hart door de spleten van de luiken het angstaanjagende spektakel hadden gevolgd van de schier eindeloze met toortsen verlichte processie van in zwarte rouw geklede mannen, die met hun vuisten op de ontblote borst beukten, zich met kettingen op de rug ranselden of met de handgreep van hun zwaard of dolk op het hoofd sloegen tot het bloed hun over het gezicht liep. In zijn verbeelding hoorde hij nog de monotone trommelslag die het gejammer en geweeklaag over de dood van hun martelaren had begeleid.

De tweede bijna-ramp gebeurde toen de piloot wilde landen om bij te tanken. De Hormone was zijn landingscurve al begonnen, toen een opstijgende Mirage onverwacht hun route kruiste. De piloot kon de crash op het nippertje vermijden door de helikopter een zijdelingse duik te laten maken. Michel, die zijn riem niet meer had durven vastmaken, tuimelde hals over kop tegen de cabinedeur, die gelukkig door het duiken was dichtgeschoven.

Een halfuur later, nadat het toestel was volgetankt en opnieuw reisvaardig gemaakt, stegen ze opnieuw op.

De piloot landde niet, zoals Michel had verwacht, op Saddams International, maar op de nabije militaire helihaven van al-Thawra. Zodra ze de vaste grond raakten, schoof iemand van buitenaf de cabinedeur open en beduidde Michel uit te stappen.

Op de bovenste tree van het trapje bleef hij staan. In dit land was er niets wat hem aantrok. Het was er verrassend koud en er viel een miezerige motregen.

Hij kreeg een por in zijn rug van de sergeant en klauterde naar beneden. Met ingetrokken hoofd liep hij onder de zwaaiende rotorbladen door en volgde een officier in uniform naar een rij van drie wachtende auto's.

Zoals te verwachten, waren dat drie zwarte Mercedessen.

Op de achterbank van de middelste auto zat kolonel Saddiq Qazzaz.

De officier trok het achterportier open en een wolk van blauwe sigarerook kwam naar buiten gedreven. Michel wachtte om in te stappen en keek toe hoe een kruier de bagage uit de Hormone haalde en naar de Mercedes overbracht. In twee speciaal tegen doorlichting beveiligde koffers zaten de elektronische ontstekingsmechanismen en bij het overstappen in Londen, Malta, Cyprus en Akaba was zijn bagage niet één keer aan een grondige controle onderworpen. Daar had Clancy voor gezorgd.

‘Wil je nu eindelijk instappen,’ gromde Qazzaz. ‘Alle warmte gaat naar buiten.’

Michel had moeite zijn afkeer van de Moekhabarat-kolonel te overwinnen. Na een lichte aarzeling bukte hij zich en ging naast de kolonel zitten. Die tikte ongeduldig met zijn ring tegen het glazen tussenschot en de wagen vertrok.

‘Ik hoorde dat de vlucht met de KA-25 nogal penibel is geweest,’ zei Qazzaz op een toon alsof hij dat helemaal niet erg vond.

‘Penibel?’ vroeg Michel. ‘Zeg maar liever op het kantje af. Als de staat van onderhoud van dit toestel model staat voor de gehele Iraakse luchtmacht, kunnen jullie beter geen oorlog met het westen beginnen. Jullie zouden 't zelfs moeten afleggen tegen het Groothertogdom Luxemburg.’

‘Daarin zou je je lelijk kunnen vergissen,’ zei Qazzaz, niet al te erg uit zijn humeur, ‘maar goed, ieder zijn mening. Belangrijk is dat je heelhuids bent aangekomen.’

Michels stem was niet vrij van sarcasme. ‘Leuk dat u zich zo om mij bekommert.’

Qazzaz glimlachte fijntjes. ‘Ik geef toe dat mijn belangstelling meer uitgaat naar de krytonen.’

‘Ik zou liever eerst praten over iets dat mij meer interesseert.’

‘Zoals?’

‘Zoals bijvoorbeeld de bonus. Wat u betreft is alles gefikst.’

‘Hoezo gefikst? Waar heb je het over?’

‘Uw deel van de overeenkomst natuurlijk. Alles wat u verlangde, heb ik voor elkaar gebokst, maar van mijn deel heb ik nog niets gezien. Of bent u vergeten dat ik ook een bonus van drie miljoen kreeg?’

‘O, dat. Hoor eens, met de financiële kant van de zaak heb ik niets te maken. Dat moet je met Crisply regelen.’

‘Crisply zegt: eerst leveren, dan betalen. Maar daar ben ik het niet mee eens. Ziet u, het is niet dat ik de zaak niet vertrouw, maar ik heb graag boter bij de vis. U toch ook, nietwaar?’

Qazzaz blies wat rook naar het dak van de auto. ‘Sakhadyahn had gelijk. Belgen zijn hypocrieten. Maar goed, we zullen zorgen dat jouw geld op een Zwitserse rekening staat tegen de tijd dat je naar huis gaat. Nog iets?’

‘Ja. De kwestie Fazoft Barzad. Wanneer komt hij vrij?’

‘Na het proces.’

‘Belofte maakt schuld, kolonel. Ik vind dat hij op vrije voeten moet zijn vóór ik u de beschikking geef over de krytonen.’

‘Ach, zit het zo?’ vroeg Qazzaz. Hij blies fronsend een lange dunne sliert rook uit. ‘Ik dacht dat je de krytonen had meegebracht?’

‘Dat klopt. Vijfenveertig stuks.’

‘Kom, kom, meneer Moreels. Je bent toch niet zo onnozel te geloven dat je die ontstekers nog mee terug kunt nemen?’

‘Nee. Dat begrijp ik. Maar eh…’ Michel schraapte zijn keel. ‘Vindt u het erg als ik het raam wat openzet. De rook, ziet u.’

Qazzaz kaakspieren spanden zich. ‘Geen denken aan. Hoe zit het met die krytonen?’

‘Hmm. Zoals u wel zult weten, zijn het zeer snelle elektronische schakelingen die gebruikt worden om de conventionele explosieve lading van een kernraket of -granaat te ontsteken.’

‘Ja, natuurlijk weet ik dat.’

‘Dan weet u ook dat die niet bruikbaar zijn, tenzij ten hoogste tien minuten voor het afvuren de juiste code wordt ingesteld. Wist u ook dat ze bij foutief gebruik zelfvernietigend werken?’

Michel had een woedeuitbarsting verwacht, maar Qazzaz bestudeerde rustig de askegel van zijn sigaar en leunde met een zucht op de armsteun van de zitbank. ‘En nu denk jij, ongelovige westerling, dat je mij, de tweede in bevel van de Moekhabarat, kunt chanteren? Zolang je je zin niet krijgt, houd je die code voor jezelf. Is dat het?’

‘Hmm. Ja.’

‘Nu moet je eens goed naar me luisteren, Moreels. Vandaag verschijnt Barzad voor een revolutionaire rechtbank wegens spionage. Dat is een ernstige zaak, maar ik ben bereid je te garanderen dat hij een eerlijk proces krijgt.’

‘Een proces waarbij geen getuigen worden toegelaten en geen beroep mogelijk is? Dat noemt u eerlijk? Voor mij is het een aanfluiting van elke rechtspraak. Hoe dan ook, pas als Fazoft vrij is en we samen in een vliegtuig zitten, krijgt u de codes.’

‘We hebben verhoortechnieken die nog niemand heeft weerstaan, Moreels,’ zei Qazzaz, ‘denk daar maar eens ernstig over na.’

‘Daar twijfel ik niet aan,’ antwoordde Michel, ‘maar wat ik niet weet, kan ik niet verklappen. Die voorzorg heb ik wel genomen.’

Qazzaz knikte alsof hij dat een redelijk antwoord vond. Zijn verdraagzame houding ging Michel steeds meer verbazen. Qazzaz zat even na te denken, puffend aan zijn sigaar. Toen hij begon te praten, was dat niet agressief, maar eerder retorisch. ‘Wat begrijpen westerlingen toch weinig van de Arabische ziel. Neem nou het geval Barzad. Hoe dom om langs politieke weg en via de media druk te willen uitoefenen op onze Leider-President. Hoe arrogant van Margaret Thatcher om geplande bezoeken van ministers en handelsdelegaties af te zeggen. En Perez de Cuellar die zich ermee bemoeit. Wie denken ze dat wij zijn? Een stelletje moeras-Arabieren dat zich de wet laat voorschrijven? Zal ik je wat zeggen, Moreels? Barzad is een pion geworden in een spel van alles of niets. De prelude tot de…’ Hij zweeg.

De oorlog wilde hij zeggen, dacht Michel. Hij vroeg: ‘Een pion die opgeofferd wordt? Is het dat wat u bedoelt?’

‘Ja,’ zei Qazzaz, ‘maar door wie? Wie laat deze pion slaan om een betere spelpositie te krijgen?’ Hij liet het raam zakken en wierp zijn peuk naar buiten. De frisse lucht die naar binnen stroomde was voor Michel een verademing. ‘Vanavond kennen we het vonnis,’ vervolgde Qazzaz. ‘Daarna zien we wel. Eerst moet je me nog het bewijs leveren dat de krytonen werken.’

‘Dat is geen probleem. U kiest er één uit en u krijgt een code om een proefschot af te vuren. Maar pas op. Het vuurbereik is niet meer dan twintig kilometer.’

Ook aan die beperking scheen Qazzaz zich niet bovenmatig te ergeren. Hij knikte alleen maar en vestigde zijn aandacht op het uitzoeken en aansteken van een nieuwe sigaar.

‘Een laatste vraag,’ zei Michel. Dit keer had hij moeite de emotie niet in zijn stem te laten doorklinken. ‘Waarom hebt u een overval op Anna Steiner laten plegen? Wat had u te winnen bij haar dood?’

‘Dat zal ik je zeggen,’ antwoordde Qazzaz, helemaal niet van zijn stuk gebracht. ‘Dat heeft de Estikhbarat gedaan op verzoek van de Amn. Die waren blijkbaar in hun wiek geschoten omdat Steiner ongestraft het land had mogen verlaten. De verstandhouding tussen onze drie veiligheidsdiensten laat soms te wensen over. Het spijt me voor haar.’

Dat laatste klonk zo onoprecht, dat Michel Qazzaz woedend aanstaarde. Van dichtbij zag hij de wrede uitdrukking in het door de Roos van Bagdad erg geschonden gezicht en hij moest zich dwingen om de opgekropte haat de baas te blijven en zich bezig te houden met de dingen van nu.

Qazzaz wierp hem een cynische glimlach toe.

Michel keek naar buiten. Nu pas viel het hem op dat ze niet op weg waren naar Bagdad, maar de andere kant uit reden.

‘Waar brengt u me heen?’ vroeg hij.

‘Richting noord,’ antwoordde Qazzaz onverschillig. ‘Een stad aan de Eufraat. Daar hebben we nieuwe, ondergrondse fabrieken. We hebben daar ook een proefterrein en een prototype van het kanon om één van de krytonen te testen, als dat nodig blijkt te zijn. De beslissing ligt bij doctor Bull.’

‘Jerry Bull? Komt die hierheen? Waarvoor?’

Qazzaz trok een gezicht van dat-gaat-je-niks-aan en liet wat rook uit zijn mond kringelen.

Michel keek door het raam en herkende de omgeving waar ze door reden. Zijn ademhaling verliep sneller dan normaal. ‘Hoe heet die stad?’ vroeg hij schor.

‘Ar Ramadi,’ antwoordde kolonel Qazzaz.

Toen ze door Fallujah reden, herinnerde Michel zich zijn grootvader, een goudsmid met een witte baard, een grote haakneus en grote handen die de fijnste sieraden konden maken. Hij herinnerde zich de dag dat zijn grootvader hem had meegenomen naar Al Kowina, in het zuiden, aan de samenvloeiing van de Tigris en de Eufraat, waar hij hem een knoestige boom had getoond midden in een met een hek gesloten ommuurde ruimte en met een bordje waarop te lezen stond dat aartsvader Abraham 3500 jaar geleden op deze heilige plaats had gebeden.

Toen hij op de markt in Habbaniyah de kramen met kandelaars zag van de in de openlucht werkende kopersmeden, herinnerde Michel zich zijn grootmoeder die op de vooravond van de sabbat en de feestdagen de kaarsen aanstak en een stukje deeg in het vuur wierp als ze brood bakte en die hooggesloten kleren droeg met lange mouwen en lange rokken.

Toen ze door de vlakte van Rufadi reden, zag hij Ezekiel Shasha voor zich, zijn joodse vader, die tussen de verlaten barakken van een voormalig Brits legerkamp de jonge joden van Ar Ramadi had leren omgaan met stenguns en met draadloze radioapparatuur.

Maar toen hij probeerde zich het beeld van zijn joodse moeder voor de geest te halen, sloeg het beest zijn klauwen naar hem uit en reet de wonde opnieuw open.

‘We zijn er,’ zei Qazzaz.

Michel werd ondergebracht in een tweekamerflat in een gastenverblijf, dat deel uitmaakte van een uitgestrekt complex van militaire gebouwen. Zijn raam gaf uitzicht op een met vlaggen versierd paradeplein. Uit leuzen op spandoeken leerde hij dat ‘De week van de Pan-Arabische spelen’ aan de gang was en dat Ar Ramadi was uitgekozen voor het schermkampioenschap op alle wapens. Een paar honderd meter verder, vóór het hoofdgebouw aan de overkant van het plein, stonden tribunes opgesteld rondom een langwerpig podium voor schermen met floret of op sabel. Hoewel hij het schermen op sabel nooit helemaal had opgegeven sinds hij het Arabische inter-universitaire kampioenschap had gewonnen, maakte de herinnering aan de slopende tweegevechten hem onrustig.

In de flat was het koud en vochtig en de elektrische kachel werkte niet. Hij wachtte tot een soldaat zijn koffer bracht en nadat hij had gedoucht trok hij warmere kleren aan, een corduroy broek en een coltrui met leren schouderstukken. Daarna ging hij op zoek naar het restaurant voor de buitenlandse gasten.

Het voedsel stelde weinig voor, maar dat maakte niets uit: hij was te nerveus om te eten. De meeste andere gasten waren Arabische schermers: veel legerofficieren in burger uit de Emiraten, evenals Saoudi's, Egyptenaren en Syriërs. Al na het voorgerecht verliet Michel de eetzaal en keerde terug naar zijn kamer.

Hij probeerde wat te lezen, maar kon zich niet concentreren. Na een poos trok hij zijn windjack aan en besloot een wandeling te maken door de stad. Het had geen zin nog langer de confrontatie met zijn verleden uit de weg te gaan.

Aan de hoofduitgang werd hij door een achterdochtige officier van wacht ondervraagd over het doel van zijn uitstapje. Pas nadat Qazzaz telefonisch zijn toestemming had verleend, kreeg hij doorgang, maar wel onder ‘bescherming’ van twee onderofficieren in burger, die hem met een auto op een discrete afstand volgden.

Het was nat en koud buiten en af en toe rommelde in de verte een naderend onweer. De straten waar hij door liep maakten geen herinneringen in hem wakker. Ze maakten deel uit van een stadsuitbreiding langs een pas aangelegd kanaal, dat de Eufraat verbond met het Thartharmeer aan de oostelijke oever van de rivier. Toch vond hij als vanzelf de weg en een halfuur later bereikte hij de Zaid al Wahidbrug, die nu de Brug van Saddam Hoessein al-faris al-mighwar (de koene, opstandige ridder) heette.

Het was nog altijd de enige verbinding tussen de twee oevers, maar de kamelen en door buffels getrokken karren hadden plaatsgemaakt voor autobussen, trucks en benzineverslindende limousines. Nog voor hij de overkant bereikte, rook hij – misschien was het verbeelding – de geur van het oude stadje: open vuurtjes, gestookt met buffelmest, en de doordringende geur van geroosterde vis.

Hij slenterde voorbij de Al-Imam Moskee tot hij de Zaid al Wahidstraat bereikte. De bakstenen huisjes van de joodse wijk hadden plaatsgemaakt voor vunzige woonkazernes, bewoond door Pakistaanse en Egyptische arbeiders. Het huis waar Temina Mittel had gewoond was nu een autowerkplaats en het erf stond vol met wrakken. Hij bleef staan en probeerde zich voor te stellen hoe het was geweest, maar zijn vermogen om te denken leek wel buiten werking gesteld. Zelfs de scène met het dode meisje dat zo dikwijls door zijn dromen had gespookt, kon hij zich niet meer voor de geest halen.

Een brede man met een krullende baard in een besmeurde overall kwam naar buiten en bekeek hem met argwanende, bloeddoorlopen ogen. Michel liep haastig verder, de Zaid al Wahidstraat door, tot voorbij de plaats waar eens de synagoge had gestaan en waar nu een opslagplaats voor butaangasflessen was. Op het kruispunt bleef hij staan, aarzelend, zijn rug naar de Sjeik Sulaimanstraat gekeerd.

Tenslotte keerde hij zich om en staarde naar de blinde muur van de joodse bakkerij.

Dood aan alle joden!

De slogan op de muur was geschilderd in grote, rode letters, als in bloed. De haat die er van uitging, zette zijn verbeelding opnieuw in werking en hij deed geen poging de herinnering uit zijn gedachten te bannen. Hij zag de vrouwen met de kleine kinderen op een kluitje tegen de muur staan en hij zag hen, na het dodende salvo van het executiepeloton, in groteske houdingen door en over elkaar liggen.

Het vervulde hem met afschuw, maar afstandelijk, zoals bij het zien van een documentaire over nazi-gruweldaden.

Het was harder gaan regenen en het onweer hing nu vlak boven zijn hoofd. Zijn windjack raakte ervan doorweekt.

De vrouw holde zigzaggend de straat uit, richting synagoge.

Michel beende resoluut de straat in.

Het paard kwam zo snel naderbij dat het leek of de vrouw stilstond.

Hij onderdrukte de neiging om het op een lopen te zetten. Hij ging verder, met afgemeten stappen, zijn geheugen aftastend om zich het gezicht van de vrouw voor de geest te roepen, maar het bleef een witte vlek: alles wat hij zich kon herinneren was de blauwe, met borduursel versierde hoofddoek.

En het gezicht van de officier.

Drie seconden lang baadde de straat in een schel licht van twee bliksemflitsen die elkaar zo snel opvolgden dat het één en dezelfde ontlading leek.

Eén bliksemschicht.

Het glanzende staal van de neersuizende sabel.

Michel bleef roerloos staan.

Het gezicht van de vrouw was geen witte vlek meer. Het had zachte, bruine ogen onder de gebogen lijn van haar wenkbrauwen, een licht gebogen neus en volle lippen. Het was mooi als een camee, zelfs in het aanschijn van de dood.

Het gezicht had joodse trekken en het was het gezicht van zijn moeder.

Snelle voetstappen kwamen naderbij en de twee onderofficieren grepen hem ieder aan een kant bij de arm. ‘Wat is er?’ Hun regenjassen glommen van het nat. Ze wezen op de auto die op korte afstand was blijven staan. ‘U kunt beter mee terug rijden.’

Hij trok zich los. ‘Nee. Bij de brug kunnen jullie me oppikken.’ Zonder om te kijken liep hij van hen weg.

Ze bleven staan, onzeker, hun gezichten lelijk van boosheid, maar lieten hem gaan.

Hij liep met grote passen voorbij de blinde muur waarin de kogelinslagen nog te onderscheiden waren. Pas toen hij de Zaid al Wahidstraat opnieuw was doorgelopen en de Zawrastraat bereikte, deed hij het kalmer aan. Hij mengde zich in de bonte menigte die de straat en de terrassen van de cafés bevolkte of rondom de tamariksvuurtjes stond, waarop de in de Eufraat gevangen op schol gelijkende al-Mazgouf vissen aan houten spiesen werden geroosterd.

Zijn weg werd versperd door mannen die vanop de straat naar een t.v.-toestel op één van de caféterrassen stonden te kijken. Hij wilde om hen heen lopen, maar zag dat ze samengeschoold waren voor een toespraak van Saddam Hoessein. Hij bleef staan en met een gevoel van onbehagen staarde hij naar het pafferige gezicht, de ogen met de onverschillige blik, de lippen die nauwelijks bewogen. Het meest verontrustend vond hij de stem – vlak, mechanisch, totaal emotieloos – een stem zonder menselijkheid, die in gezwollen taal de meest onwaarschijnlijke zaken verkondigde.

De toespraak eindigde met het volkslied.

Juist wilde Michel doorlopen toen hij de naam van Fazoft Barzad opving. Verrast bleef hij staan.

De nieuwslezer was in beeld verschenen en afwisselend werden portretten van Fazoft en van Daisy in beeld gebracht. Gespannen luisterde Michel naar het commentaar.

De Revolutionaire Rechtbank had een halfuur geleden vonnis geveld over Fazoft Barzad. De van spionage beschuldigde Iraanse free-lance journalist met Brits paspoort had de doodstraf gekregen. Daisy Partridge, een Ierse verpleegster, was als zijn medeplichtige veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf. De nieuwslezer weidde verder nog op laatdunkende toon uit over de internationale reacties op het vonnis. Margaret Thatcher had het een ‘barbaarse daad’ genoemd en de Britse ambassadeur teruggeroepen voor overleg.

Met zijn ellebogen baande Michel zich een weg door de menigte. Zodra hij de auto van het surveillanceteam in het oog kreeg, holde hij ernaartoe.