De ruïnes van Babylon

Fazoft Barzad was niet op de afspraak verschenen toen Michel om precies één uur met de zwarte Mercedes op de hoek van de Al Rashid Street en de Al Khulata Street voor het moderne congrespaleis stopte.

Er was nergens plaats om de wagen kwijt te raken en hij vreesde dat een blokje omrijden te lang zou duren. Daarom bleef hij een tiental meters vóór het kruispunt dubbel geparkeerd staan en veroorzaakte daarmee binnen de kortste keren een mini-opstopping.

‘O, o. Daar komt de cavalerie.’ Anna wees naar de twee agenten die haastig naderbij kwamen.

Michel realiseerde zich het gevaar. Het optreden van de politie was in Irak altijd onvoorspelbaar. Vooral als het vreemdelingen betrof. Hij schakelde, maar nog voor hij het koppelingspedaal had losgelaten, begonnen de agenten met drukke gebaren en fluitsignalen het verkeer te regelen zonder een blik in de auto te werpen of hem tot doorrijden te manen.

Michel hield de motor draaiende en wachtte af.

Vijf minuten later zag hij Fazoft uit het honderd meter verder gelegen Al Rachid Hotel naar buiten komen. Naast hem liep een jonge vrouw met Madonna-look, lichtrood haar en een korte, plompe lichaamsbouw. Michel flitste met zijn koplampen en de journalist kwam op zijn dooie gemak naar de auto gekuierd. Hij droeg een op maat gemaakt kakikleurig safaripak en zag er koel en verzorgd uit, hoewel op dit uur de temperatuur in de zon de 50° C moest hebben overschreden.

De vrouw was gekleed in een donkerblauwe schoudermantel en een hoedje van dezelfde stof, dat toen ze dichterbij kwamen een verpleegstersuniform bleek te zijn. Het was dan ook niet te verwonderen dat ze meer hinder had van de hitte. Haar gezicht zag rood en op haar voorhoofd parelden zweetdruppels.

Fazoft trok het achterportier open en de golf hete lucht die naar binnen stroomde voelde aan als gesmolten lava.

‘Héhé,’ zei Fazoft voldaan, ‘Anna is er ook. Als je het mij vraagt, wordt dit een romantisch uitstapje.’

‘Zouden jullie niet liever snel instappen. Zo dadelijk krijgen we nog last met de politie.’

Fazoft duwde de verpleegster naar binnen en ging naast haar zitten. ‘Deze stoeipoes is Daisy Partridge.’ Hij sloeg zijn arm om haar schouder en trok haar tegen zich aan. ‘Ze is Ierse en de mooiste verpleegster werkzaam in het Midden-Oosten.’

‘Kom nou, Fazzy,’ giechelde Daisy, ‘wat moeten de mensen wel denken.’

‘Dat we een stelletje gekken zijn als we hier nog lang blijven rondhangen,’ gromde Michel. ‘Kom op, Barz. Waarheen?’

‘Al Hillah, old fellow. Rijden maar.’

Michel stak het knipperlicht aan en de agenten hielden het verkeer op om hem door te laten. Toen hij voorbij reed keken ze de andere kant op.

Fazoft lachte. ‘Hoeveel heeft je dat gekost?’

‘Niets. Ze denken dat we van de Geheime Politie zijn. Die rijden allemaal met een zwarte Mercedes 300 E.’

‘Hoe heb je zo'n wagen op de kop getikt?’

‘Dat vertel ik je later wel.’

Michel wijdde zijn aandacht aan het verkeer. Bij de stoplichten van Amin Square was een pro-Saddam betoging aan de gang en van honderd meter afstand zag Michel dat hij zou moeten stoppen. Hij slaagde er nog net in een zijstraat in te draaien.

‘Ik hoop dat je de weg kent,’ zei Fazoft. ‘Toen ik probeerde een plattegrond en een wegenkaart te kopen, scheelde het niet veel of ik werd aangehouden. In dit kloteland vertrouwen zelfs zogende baby's de melk niet van hun moeder.’

Terwijl Anna met Fazoft en Daisy een gesprek aanknoopte, zocht Michel voorzichtig rijdend zijn weg door de stad. De Irakezen reden zoals de ruiters van Jenghis Khan: woest en meedogenloos. Een aanrijding waarbij gewonden vielen kon in dit land dramatische gevolgen hebben. Een vreemdeling werd altijd voor schuldig gehouden en meestal zonder pardon gearresteerd. Als er geen politie bij te pas kwam, was het nog erger. Dan liep je het risico door een woedende menigte te worden opgeknoopt.

Al Hillah lag een honderdtal kilometer ten zuiden van Bagdad aan de verkeersweg die van de hoofdstad over As Samawah naar de haven van Basrah aan de Perzische Golf liep. Michel moest dus opnieuw de Tigris oversteken en om de verkeersellende aan de bruggen van het stadscentrum te ontlopen, besloot hij een omweg te maken en de 14th July Suspension Bridge te gebruiken.

Minder dan een halfuur later bereikten ze de Damascus Street, een uitvalsweg met gescheiden rijbanen op de westelijke oever. Het verkeer werd minder en Michel ontspande zich.

‘Hoe lang nog?’ vroeg Fazoft.

‘Drie kwartier.’ Michel verhoogde zijn snelheid. ‘Waarom zo opeens Al Hillah? In Londen had je het alleen over Babylon.’

‘Niet muggenziften, Michel. Hoe ver liggen Al Hillah en Babylon uit elkaar?’

‘Tien, vijftien kilometer.’

Fazoft steunde met beide armen op de rugleuning van de voorbank. ‘Moet je even goed naar me luisteren, ouwe jongen. Daisy is hoofdverpleegster in het Iers Ziekenhuis van Bagdad. Op 17 augustus werd ze samen met een dertigtal andere Ierse verpleegsters door de Iraakse overheid verplicht om hulp te bieden bij een noodtoestand in het ziekenhuis van Al Hillah.’

Michel wierp een vlugge blik over zijn schouder. Daisy zat met een nogal onnozele glimlach te luisteren.

‘Op de militaire basis van Al Hillah had een geweldige explosie plaatsgevonden. Volgens Daisy zouden er zevenhonderd doden te betreuren zijn geweest en ontelbaar veel gewonden. Militairen, maar ook burgers, meestal Egyptenaren.’

‘Dat van die explosie wisten we al,’ zei Michel ongeduldig. ‘Waarschijnlijk is er daar een munitiedepot de lucht in gevlogen. Dat gebeurt meer.’

‘Onder de slachtoffers zijn nogal wat civiele en militaire ingenieurs en technici,’ ging Fazoft onverstoorbaar verder, ‘maar wat vooral interessant is, is dat de meesten van hen gespecialiseerd waren in kernfysica.’

Michel keek ongelovig. ‘Wil je daarmee zeggen dat er een kernontploffing zou hebben plaatsgehad? Kom, kerel. Zoiets kan zelfs Saddam Hoessein niet wekenlang voor de buitenwereld verborgen houden.’

‘Gelijk heb je. Wat evenwel niet verklaart waarom de toegangen tot een paar ondergrondse werkplaatsen werden dichtgemetseld zonder dat vooraf de gewonden werden geëvacueerd.’

Michel reed zwijgend verder. Hoe langer hij erover nadacht, hoe meer vragen Fazofts verhaal deed oprijzen. Het leek hem onwaarschijnlijk dat een op het eerste gezicht niet al te snugger Iers verpleegstertje zoveel wist over de gang van zaken in de militaire basis.

‘Ik wil niemand beledigen,’ zei hij, ‘maar zijn dat niet zo maar wat uit de lucht gegrepen vermoedens? Van wie krijgt Daisy dat soort inlichtingen? Ik twijfel eraan of ze wel voldoende Arabisch spreekt.’

Fazoft lachte. ‘Arabisch? Nee, dat niet.’ Hij trok het meisje opnieuw tegen zich aan en beet haar plagerig in haar hals, wat een opgewonden gegiechel veroorzaakte. ‘Maar ze is een expert in een andere taal. Nietwaar Daisy? Een taal die iedereen verstaat. Ook een kapitein-vlieger van de Iraakse luchtmacht.’ Hij liet haar los en leunde opnieuw naar voren. ‘Ze heeft een vriend. Hij is wing-commander van het eskadron helikopters dat voor de bewaking van de basis zorgt.’

Ze waren nog op tien kilometer van Al Hillah en naderden de afslag naar Babylon. Michel minderde vaart. ‘We zijn er bijna. Wat zijn je plannen?’

‘Het is nog geen twee uur. Laten we naar Al Hillah rijden en een hotel zoeken voor de nacht. Daarna neemt Daisy me mee voor een rondgang door het ziekenhuis. Ik heb bewijzen nodig.’

‘Bewijzen? Wat voor bewijzen? Waarvoor? Ga je soms één van de gewonden ontvoeren?’

Fazoft toonde een cameraatje, niet veel groter dan een pakje sigaretten. ‘Ik heb foto's nodig. Foto's van gewonden en van hun medische dossiers.’

‘Je denkt toch niet dat je daar zo maar je gang kunt gaan?’

‘Met een doktersjas aan en een stethoscoop om zijn hals wel,’ zei Daisy. ‘Vooral met zijn uiterlijk.’

‘Op die t.v.-truc met de witte jas is iedereen nu al wel uitgekeken.’

‘Niet in Irak, meneer Moreels. Hier zie je op t.v. alleen politieke meetings en saaie Indiase speelfilms. Bovendien loopt er in het ziekenhuis zoveel vreemd personeel rond, dat niemand er wijs uit wordt.’

Er was iets in haar stem dat Michel in de spiegel deed kijken en toen zijn ogen die van haar ontmoetten, was hij er opeens niet meer zo zeker van dat Daisy Partridge een stoeipoes was, die alleen maar om de seks met een kapitein-vlieger van de Iraakse luchtmacht naar bed ging.

Intussen hadden ze Al Hillah bereikt. Op aanraden van Daisy namen ze kamers in het Casino Park, een ouderwets hotel, gebouwd in koloniale stijl, aan de oever van de rivier. Een kwartier later waren Fazoft en Daisy met een taxi op weg naar het ziekenhuis. Michel en Anna zaten op een overdekt terrasje van het hotel dat uitstak boven het water. Er heerste in Al Hillah een drukkender warmte dan in Bagdad en de boven hun hoofden draaiende ventilatoren brachten weinig soelaas. Anna bestelde thee en Michel een lokaal biertje, dat verrassend goed smaakte. Ze luisterden naar het geklots van het water tegen de houten steiger en opeens realiseerde Michel zich dat Anna zich gedurende de rit geen enkele keer in het gesprek gemengd had.

Hij bood haar een sigaret aan en stak er zelf ook een op. ‘Wat vond je ervan, Anna. Je hebt de hele tijd geen woord gezegd.’

‘Is dat niet wat mannen graag hebben? Dat vrouwen zwijgen als ze over politiek discussiëren.’

‘Politiek is een abstract begrip. We hadden het over explosies, raketten. Dat is concreet.’

‘Zo concreet dat ik mijn hart vasthoud. Zou het enig verschil maken als ik je vroeg om je niet met Fazofts plannen in te laten?’

‘Dat weet ik niet. Waarom? Vertrouw je hem niet?’

‘Daar gaat het niet om. Hij is bezig zijn neus in andermans zaken te steken. Wat hij doet is spelen met vuur.’

‘Informatie vergaren is zijn broodwinning.’

‘Maar niet de jouwe.’

‘Wat heb je tegen Fazoft?’

‘Niets. Zie je wel. Mannen zijn meesters in abstract denken, maar als het erom gaat iemands karakter te doorgronden, zijn ze nergens.’

‘Over wiens karakter hebben we het? Fazofts?’

‘Nee, domoor. Het mijne.’ Ze glimlachte verontschuldigend. ‘Ik maak me zorgen over jouw veiligheid. Niet de zijne.’

Met een breed gebaar veegde hij haar bedenkingen opzij. ‘Ik kijk wel uit. Kom, laten we wat aan sightseeing doen in het stadje. Of we maken een wandeling langs het water.’

‘Nee,’ zei ze. ‘Ik weet wat beters. We gaan naar boven. Vanuit onze kamer hebben we ook een uitzicht op de rivier.’

Ze waren nog op hun kamer toen Fazoft opbelde. ‘We zijn terug.’ Zijn stem klonk zo kalm alsof hij op theevisite was geweest bij een Engelse dominee. ‘Het is bijna vier uur. Ik stel voor dat we naar Babylon rijden. Volgens Daisy kunnen we daar wat eten en daarna kunnen we het klank- en lichtspel bijwonen.’

Een paar minuten later waren ze onderweg. Fazoft zat naast Michel op de voorbank. Door het safarihemd met epauletten en zijn donker voorkomen zag hij er achter de getinte ruiten uit als een veiligheidsoffïcier naast zijn chauffeur. Zodra ze vertrokken waren, zette Michel de radio aan. Militaire marsmuziek, afgewisseld met odes aan Saddam Hoessein, schalde door de kleine ruimte.

‘Succes gehad?’

Fazoft knikte. ‘Ik heb een heleboel medische rapporten gefotografeerd. En ik heb Daisy's vriend ontmoet. De kapitein-vlieger.’

‘Zo. Wat had hij te vertellen?’

‘De officiële lezing is dat een al-Abbas raket bij een proeflancering op een van hun laboratoria terechtgekomen is en dat daarbij een aantal ondergrondse werkplaatsen zijn vernield.’

‘Een al-Abbas raket? Dat zijn omgebouwde Russische Scud-B raketten. Ik weet wel dat die erg onnauwkeurig zijn, maar of die krachtig genoeg zijn om ondergrondse werkplaatsen te vernielen, lijkt me twijfelachtig.’

‘Dat is ook de mening van de kapitein. Volgens hem zijn de werkplaatsen de lucht in gevlogen toen een poging werd ondernomen een raket uit te rusten met een mini-kernkop.’

Aha, dacht Michel, het Wodzja-project. Dat klinkt plausibel.

‘Het lijkt er dus op dat de Irakezen de complexe technologie van de miniaturisatie nog niet onder de knie hebben.’

‘Gelukkig maar. De kapitein kende toevallig geen namen van westerse leveranciers of geleerden?’

‘Ik heb er niet naar geïnformeerd. Maar als je wilt, kun je het hem straks zelf vragen.’

‘Straks? Hoezo?’

‘Om halfzeven. Dan neemt hij me mee op een vlucht boven de omgeving. Voor tweeduizend dollar laat hij mij de ravage fotograferen.’

Korte tijd later arriveerden ze bij de ingang van de historische oude binnenstad van Babylon, waar door SOFT, de Staatsdienst voor Toerisme, het in Irak gebruikelijke motel met restaurant en koffieshop was opgetrokken. Ze lieten de Mercedes achter op het parkeerterrein en wandelden langs de Straat der Processies door de aan Ishtar gewijde poort met reliëfs van draken en stieren naar de gereconstrueerde tempel van Nin Makh en het als een historisch Disneyland heropgebouwd paleis met zijn zware bakstenen muren, grote binnenplaatsen en kolossale torens. Fazoft maakte snapshots, meestal met Michel en Anna op de voorgrond, en nadat ze de belangrijkste bezienswaardigheden hadden bezocht, aten ze het eenheidsmenu in het staatsrestaurant. Kort vóór de schemering inviel zochten ze een plaats op de stenen treden, dicht bij één van de uitgangen in het gedeeltelijk gerestaureerde Griekse theater vanwaar ze, samen met een paar honderd andere toeristen, het klank- en lichtspel konden bijwonen.

Zodra de eerste tonen van Wagners Ring des Nibelungen weerklonken, fluisterde Fazoft tot de vrouwen: ‘Blijven jullie hier.’ Hij tikte zijn vriend op de schouder. ‘Kom mee.’

Niemand merkte hun verdwijning. Michel volgde Fazoft tegen zijn zin over de met grind en steengruis bedekte paden. Het was alsof ze door een reusachtig decor liepen waar men bezig was de Götterdämmerung te verfilmen. Uit verborgen luidsprekers schalde muziek of klonken holle frasen, afwisselend in het Arabisch en het Engels. Schijnwerpers flitsten aan op het ritme van de Wagneriaanse muziek en de ruïnes om hen heen lichtten op in wit, blauw of rood om dan weer weg te zinken in hun eigen schaduw. De twee mannen werden geen enkele keer tot staan gebracht, hoewel Michel al eens het silhouet van een bewaker of van een technicus zag tegen de oplichtende achtergrond. Een paar keer meende hij een helikopter te horen zonder het toestel in zicht te krijgen.

Na een hele tijd lopen bleef Fazoft staan bij een reusachtige bakstenen ruïne op een kleine verhoging. ‘Dit moet het Zuidelijk Paleis van Nebukadnezar zijn.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Het is zover.’

Uit een reusachtige luidspreker vlak bij klonken dreunende pauken en tegelijk hoorde Michel het floepfloepgeluid van een helikopter.

‘Dit is je reinste waanzin, Barz. De hele wereld kan dat ding horen.’

Fazoft trok zijn schouders op. ‘Met de basis zo vlak bij hoor je hier dag en nacht motoren van vliegtuigen.’

‘Het wordt donker. Je kunt nu niet meer fotograferen.’

‘No problem. Mijn film is zo gevoelig dat ik overbelichting riskeer als ik een foto maak van een neger in een verduisterde kolenkelder. Trouwens, ik heb ook een infrarood-film meegebracht.’

Michel wilde een scherp antwoord geven, maar de journalist haalde een staaflantaarn uit zijn zak en maakte met de smalle lichtbundel een zwaaiende beweging boven zijn hoofd. Michels woorden werden gesmoord door het lawaai van de helikopter die uit het niets te voorschijn kwam. Onwillekeurig trok hij zijn hoofd in. Fazoft doofde het licht en duwde hem de staaflantaarn in de handen.

‘Blijf hier en kijk uit je doppen. Over een kwartier zijn we terug. Zwaai met het licht als het veilig is om te landen.’

Twee minuten later stond Michel alleen.

Het werd niet donkerder. Integendeel. Een aan de oostelijke hemel opgekomen volle maan verspreidde zoveel licht dat de halve duisternis van daarstraks tot een zilverachtige schemering met lange schaduwen werd herleid. Hij was er zeker van dat iedere toeschouwer in het Grieks theater hem zou kunnen zien.

Toen hoorde hij het doffe geronk van een zware motor. Hij hurkte neer achter een half ingestorte muur en even later reed een open jeep met drie militairen voor zijn neus langs. Het voertuig stopte nog geen veertig passen verder. Michel riskeerde een vlugge blik over de puinhoop. Een misselijk gevoel maakte zich van hem meester. Een van de soldaten stapte uit en liep regelrecht naar hem toe.

Michel dook weg, zich afvragend of hij zou wegsluipen. Maar nee. Op het open terrein zouden ze hem zien en neermaaien met hun machinepistolen. Hij hield zijn adem in en drukte zich met tot het uiterste gespannen zenuwen tegen de stenen.

De soldaat was nu vlak bij en bleef staan. Michel dwong zich tot onbeweeglijkheid, luisterend naar de geluiden die de man aan de andere kant van de muur maakte: het geschuifel van voeten, het schuren van kleren. Even was het volkomen stil en toen hoorde hij een zware zucht. Toen het tot Michel doordrong waarmee de soldaat bezig was, moest hij zich bedwingen om niet van opluchting in lachen uit te barsten.

De soldaat nam er de tijd voor. Hoewel sinds het invallen van de duisternis de temperatuur flink was gedaald, parelde het zweet op Michels voorhoofd. Hij stond in een ongemakkelijke houding en doordat hij zich niet durfde te bewegen kreeg hij kramp in zijn beenspieren. Toen hij dacht het niet meer te kunnen uithouden, hoorde hij achter de muur wat geritsel. Even later liep de soldaat met slepende voetstappen naar de jeep.

Michel verwachtte dat ze nu wel verder zouden rijden. Hij wachtte een volle minuut, maar door een hernieuwde uitbarsting van de muziek kon hij de motor niet horen starten. Voorzichtig stak hij zijn hoofd boven de muur uit en gluurde. De soldaten hadden een sigaret opgestoken en zaten ontspannen te roken. Met een droge mond van angst hurkte Michel opnieuw neer. Dat ze juist deze plek hadden gekozen. Zo dadelijk zou de helikopter boven hun hoofd verschijnen en dan zou de ellende niet te overzien zijn. Hij verbeeldde zich de rotor al in de verte te horen.

Opeens kwam de radio in de jeep tot leven. Een stroom van scheldwoorden en krakende bevelen deed de soldaten opveren. Hij hoorde de motor aanslaan en zag de gloeiende tippen van de weggeworpen sigaretten een boog beschrijven.

De rode achterlichten van de jeep waren nog niet helemaal uit het gezicht verdwenen, toen van achter de hoge muren van het Zuidelijk Paleis een brullend monster verscheen en met verbijsterende snelheid omlaag kwam.

Ineengedoken, de ogen gesloten tegen het opwaaiende stof, zwaaide hij met de staaflantaarn boven zijn hoofd.