Bagdad
Zodra de wielen van de Jumbojet van Iraqi Airways op Saddams International Airport de landingsbaan raakten, zette Michel zijn horloge twee uur vooruit. Met gemengde gevoelens keek hij door het raampje. Hij had al heel wat geldverspilling gezien in het Midden-Oosten, maar de nieuwe luchthaven van Bagdad tartte elke verbeelding. Ze bezat de uitgestrektheid en de faciliteiten van steden als Frankfurt of Rome, maar had niet meer luchtvaartverkeer te verwerken dan Jersey op de Kanaaleilanden.
Nadat ze het vliegtuig hadden verlaten, kwamen ze in de grote aankomsthal met een plafond als van een moskee. Michel had Anna voorbereid op het in Irak bij de minste gelegenheid tergend lang in de rij staan, maar nog voor ze zich bij de rij wachtenden aan de balie van de politiecontrole hadden gevoegd, werden ze aangesproken door twee mannen, die zich voorstelden als afgevaardigden van de Federation of Iraqi Chambers of Commerce. Een van hen zei beleefd: ‘Kolonel Qazzaz, de erevoorzitter van de Handelskamer heeft ons gestuurd om u te helpen bij de formaliteiten.’ De twee mannen hielpen hen bij het ophalen van hun bagage en in een mum van tijd waren ze de politie- en douanecontroleposten gepasseerd. Daarna kreeg Michel een taxiticket overhandigd voor het traject luchthaven-Bagdad, met het verzoek, voordat hij de jaarbeurs ging bezoeken of andere handelsbetrekkingen zou gaan aanknopen, zich bij het Directorate-General te melden. De directeur van de Iraqi Fairs Administration stond ter beschikking, bij voorkeur de volgende dag om elf uur.
Er lag zo'n nadruk op ‘voorkeur’ dat het klonk als een bevel.
Zodra de witte taxi met oranjekleurige spatborden zich in beweging had gezet, nestelde Anna zich dicht tegen Michel aan. ‘Zijn die Irakezen zo hulpvaardig of ben jij zo gewichtig?’ vroeg ze.
Hij grijnsde. ‘Ze zijn niet gewend mooie, blonde vrouwen op bezoek te krijgen.’
‘Ongetwijfeld,’ antwoordde ze bescheiden, ‘laten we hopen dat dat de enige reden is.’
Michel onderdrukte het big brother is watching you-gevoel dat zich van hem meester maakte en keek naar het voorbijglijdende landschap. De volgende tien minuten spraken ze weinig. Michel zag nauwelijks aanknopingspunten met zijn verleden. Hij had Irak verlaten toen het een land was dat ternauwernood het koloniale tijdperk was ontgroeid; nu was het een geïndustrialiseerde, oorlogszuchtige mogendheid. Nergens had Michel het ‘portretten-syndroom’ zo overweldigend en gevarieerd gezien als in deze dictatuur. Op de vijftien kilometer die ze hadden afgelegd sinds het verlaten van de luchthaven, had hij Saddam Hoessein gezien als veldmaarschalk, als strijdende Arabische held, als boer met schop en koppelriem, als vrome moslim of als liefhebbende vader. Toen ze in de vallende schemering de Um Al-Tubul Moskee bereikten en onder een reusachtig uitgesneden figuur van Saddam Hoessein, president-leider, voorzitter van de ministerraad en opperbevelhebber van de strijdkrachten, de stad inreden, straalde de triplex-held met de duizend eretitels een onheilspellende, fluorescerende gloed uit.
‘Het minste dat je van hem kunt zeggen, is dat hij wel fotogeniek is,’ merkte Anna op.
Michel knikte zwijgend. Op de radio zong een zangeres over Saddam. Voor haar was hij een zachtaardige man uit het volk, die als het nodig was ook hard en agressief kon zijn. Michel dacht aan de aanval met gifgas op het Koerdische dorpje Halabja. Onder de vijfduizend slachtoffers waren veel kinderen geweest.
De nachtmerrie van Ar Ramadi was in dit land een dagelijkse gebeurtenis.
Het gevoel van dreiging en onveiligheid dat hem gedurende de rit door Bagdad had bevangen, werd verdrongen door de onbekommerde sfeer in het Palestine-Meridien Hotel. Het éénentwintig verdiepingen hoge vijfsterrenhotel in de Sadoun Street, dat uitzag over het boogvormige oude monument van de Onbekende Soldaat en de traag stromende Tigris, stond in een park van meer dan 35 000 vierkante meter. Het beschikte over een casino, nachtclubs, zwembaden, tennisbanen en een golf driving-range. In de marmeren lounge werd een jong bruidspaar, het ongesluierde meisje in het wit met sleep, onder trompetgeschal en tromgeroffel door zingende ouders en familieleden naar de liften begeleid voor hun eerste huwelijksnacht.
Aan de balie overhandigde de receptionist Michel tegelijk met de sleutels een envelop. Daarin vond hij een velletje, afkomstig van een blocnote van het Al Rashid Hotel. Tomorrow 9 a.m. Al Tahrir Square, stond erop. Het kattebelletje was niet ondertekend, maar Michel wist dat het van Fazoft afkomstig was. Die was, samen met de andere journalisten, zes dagen eerder in Bagdad aangekomen.
Hun kamers en suite konden weelderig ingericht worden genoemd. Een grote zitkamer met diepe fauteuils, Oosterse tapijten en een goedvoorziene bar. Een nog grotere slaapkamer met een kingsize waterbed en brokaten gordijnen. Op beide kamers kleurentelevisie en een stereo-installatie met afstandsbediening.
Nadat ze hun koffers hadden uitgepakt namen ze hun badpak mee naar het openluchtzwembad van olympische afmetingen. Hoewel de ergste hitte voorbij was, heerste er onder de feeërieke verlichting nog een drukkende warmte, maar net als de lucht in het hotel, werd ook het water in het zwembad kunstmatig koel gehouden. Na een halfuur keerden ze opgefrist naar hun kamers terug waar Anna eerst het waterbed aan een test wou onderwerpen. Het was na negenen toen ze de luxueuze eetzaal op de hoogste verdieping van het torengebouw betraden en van de sombere stemming bij hun aankomst was nog maar weinig over.
Ze stonden bij de lessenaar van de maître d'hotel te wachten tot die hun een tafel zou aanwijzen, toen een rijzige, zwaargebouwde man met een hoog, breed voorhoofd en uitdunnend blond haar naar hen toekwam. Met een opgewekte glimlach greep hij Michels hand en pompte die verwoed op en neer. ‘U moet Michel Moreels zijn,’ zei hij met een niet te miskennen Canadees accent. ‘Ik heb u al lang willen leren kennen.’ Hij liet Michels hand los en maakte een hoffelijke buiging naar Anna. ‘Pardon, ik vergeet mijn manieren. Mag ik me voorstellen, Jerry Bull. Ik ben Amerikaan en woon sinds enige tijd in Brussel. Ik ben directeur van Space Research Corporation en…’
‘Neem me niet kwalijk, meneer Bull,’ viel Michel de joviale Amerikaan in de rede, ‘maar ik geloof niet dat we elkaar kennen.’
‘Niet persoonlijk,’ lachte Bull, ‘wel zakelijk. Hoewel u meestal met mijn assistent te maken had, doctor Charles Murphy. Zegt het Harp-project u niets?’
‘MacGill University, Montreal.’ Michel knikte. Hij herinnerde zich Murphy als iemand die te maken had met ruimtevaart. ‘Goeie genade. Dat is inmiddels wèl vijftien jaar geleden.’
‘Precies. De tijd vliegt. Maar we staan hier in de weg. Weet u wat? Vanavond bent u mijn gasten. Er is plaats genoeg aan mijn tafel.’ Hij nam hun zwijgen voor akkoord aan en met typisch Amerikaanse voortvarendheid greep hij hen bij de arm en leidde hen naar een tafel dicht bij de glazen wand, die een panoramisch uitzicht bood op de stad en de rivier.
Ze namen plaats en terwijl hun gastheer de maître d'hotel aansprak, lichtte Michel Anna in over wat hij over Bull wist. Dat was niet zo heel veel. Toen Bull terugkeerde voegde die daar zelf een paar onbelangrijke details aan toe.
Toen ze een aperitief hadden besteld en er wat beleefdheden waren uitgewisseld, vroeg Michel: ‘Wat is er van het Harp-project terechtgekomen, mister Bull?’
‘Noem me alsjeblieft Jerry, Michel. Cheers.’ Bull dronk zijn dubbele whisky in één teug uit en zonder dat hij erom vroeg, bracht de wijnkelner hem een tweede. ‘Harp stond voor Hight altitude research program. Het begon als een opdracht van de Canadese regering. We zochten naar een goedkope manier om een satelliet in de ruimte te brengen. Later werd het een gezamenlijke Canadees-Amerikaanse onderneming, maar zoals met alle regeringsopdrachten, kampten we voortdurend met gebrek aan geld. Tenslotte werd het project opgedoekt. Daarna ben ik voor de Amerikaanse regering gaan werken.’
‘Ik neem aan dat geld toen geen probleem meer was?’ zei Anna met een glimlach.
Bull lachte, maar Anna vond dat daar geen vrolijkheid uit sprak. ‘Klopt. Vooral in de jaren zestig en zeventig. De Koude Oorlog. De space race. Redenen genoeg. Toch werd op een dag ook daar voor wetenschappelijk ruimteonderzoek de kraan dichtgedraaid.’ Bull had de zonderlinge gewoonte om na ieder zinnetje breed te glimlachen, waarbij zijn ogen zich vernauwden tot spleetjes. ‘Toen heb ik Space Research Corporation opgericht en ben voor eigen rekening voor de burgerlijke ruimtevaart gaan werken.’
‘Zei je niet dat je je kantoor in Brussel hebt?’ vroeg Michel.
Bull knikte. ‘In de Stallelaan in Ukkel. Sinds de EG wordt Brussel meer en meer het trefpunt voor Europese zakenlieden. Zodra we terug in België zijn, moeten we eens bij elkaar komen. Ik denk dat we goede zaken kunnen doen.’
‘Afgesproken. Wat bracht je eigenlijk naar Bagdad? De International Fair?’
‘Right! In de eerste plaats om te zien wat de concurrentie te bieden heeft. Er wordt hier nogal wat tentoongesteld op ballistisch gebied. Geleide projectielen, besturingssystemen, enzovoort. Heel wat toepassingen in de burgerlijke ruimtevaart zijn helaas ontleend aan militaire research. Maar genoeg over zaken. We verwaarlozen Anna.’
Het werd een geslaagde avond. Jerry wist grote invloed uit te oefenen op de mensen om hem heen en noch Anna noch Michel konden zich daaraan onttrekken. Hij was vriendelijk en charmant, had een scherpzinnige geest en belangstelling voor het standpunt van anderen. Maar Jerry was een zware drinker. Hij raakte de wijn niet aan, maar dronk de ene whisky na de andere. De drank had evenwel nauwelijks invloed op hem, behalve dan dat zijn jokes amusanter en pittiger werden en zijn tic, de voortdurende grijns waarmee hij zijn volzinnen onderstreepte, nadrukkelijker.
Bull had zelf het menu samengesteld. Als hoofdgerecht was dat quzi, een aan het spit geroosterd lammetje, gevuld met gekruide rijst, amandelen en rozijnen. Maar de Baath-propagandamachine stond niet stil. Onder het eten werden portretten van Saddam Hoessein met felgroene laserstralen op de muur van het verderop gelegen Sheraton Hotel geprojecteerd. De laser-show werd op een klein podium begeleid door een Iraakse kunstenaar, die met liederen en gedichten de held van de nationale bevrijding voor de microfoon verheerlijkte en een indrukwekkende opsomming gaf van zijn staatsfuncties en eretitels. Iedere voordracht werd begeleid door enthousiast handgeklap van de aanwezigen.
‘Zo te horen is Hoessein erg geliefd bij zijn volk,’ meende Anna.
Voor het eerst trok Bull een serieus gezicht. Zijn blonde haar was matig lang en in lokken van zijn hoge voorhoofd naar achteren gekamd, zodat het juist nog de bovenkant van zijn oren bedekte. Voor het eerst zag Anna aan de uitgroeiende haarwortels dat zijn haar geverfd was.
‘Wat we niet weten,’ betoogde Bull, ‘is of de mensen zijn portret boven hun bed hangen om hem te aanbidden of om het kwaad af te weren. Het is mode het regime in Irak te vergelijken met dat van nazi-Duitsland. Macht door terreur! Aan de andere kant voert Saddam zoals Hitler een sociaal beleid. Er heerst hier een groeiende welvaart, die tamelijk evenwichtig wordt verdeeld.’
Naar Amerikaanse gewoonte had Bull zijn vlees tevoren gesneden en at hij met de vork in de rechterhand en de linkerhand op de knie. Hij prikte een stuk lamsvlees aan zijn vork en wees ermee naar Anna alsof hij haar wilde laten proeven. ‘Ooit van Sebastian Haffner gehoord?’
Anna schudde van nee.
‘Een Duits historicus. In zijn Anmerkungen zu Hitler schreef hij: als Adolf Hitler in 1937 was gestorven, zou hij voor de meeste Duitsers als een bewonderd staatsman de geschiedenis zijn ingegaan. Hij haalde hun land uit een economische en morele crisis ten koste van een aantal schoonheidsfouten in zijn bejegening van joden en politieke tegenstanders.’
Michel kon niet nalaten te reageren. ‘Je kunt de Kristallnacht bezwaarlijk een schoonheidsfoutje noemen.’
‘Dat was in 1938, Michel. Bovendien zijn het Haffners woorden, niet de mijne. Wat ik wilde zeggen is dat ook Saddam in de jaren zeventig een klein Wirtschaftswunder voor elkaar gekregen heeft en net als Hitler ging hij daardoor aan grootheidswaanzin lijden. De Iraakse president spiegelt zich graag aan de grote Babylonische koning Nebukadnezar, wiens rijk zich uitstrekte van Palestina tot ver in Iran, maar de Iraanse ayatollah Khomeiny noemde Hoessein de Kleine Satan. Hoe dan ook, Irak en de rest van de wereld, zouden beter af zijn als Saddam vóór 1980 gestorven was.’
Bull legde zijn vork neer en keek ernstig van Michel naar Anna. ‘Maar Saddam Hoessein leeft en dat is een realiteit waarmee we rekening moeten houden. Na acht jaar oorlog met Iran stuurt hij onverwacht aan op een wapenstilstand. Na het wapengekletter beweert hij te willen democratiseren. Als dat waar is, kunnen we beter zaken met hem doen dan oorlog voeren. Daarom ben ik hier. Om zijn intenties na te gaan.’ Hij zweeg even en keek Michel strak in de ogen. ‘Toevallig weet ik dat jij er ook zo over denkt, Michel. Als je begrijpt wat ik bedoel?’
‘Tja,’ zei Michel met een geforceerd lachje. ‘Misschien wel.’ Hij vroeg zich af of dit een aanwijzing was dat Jerry iets met de UP te maken had.
‘Als je hier een deal wilt sluiten en je hebt daar twijfels over, mag je me altijd raadplegen. Ik heb hooggeplaatste vrienden aan beide kanten. Je kunt beter het zekere voor het onzekere nemen. Ben je het daarmee eens?’
‘Akkoord.’
‘Als ik je hoe dan ook kan helpen, moet je het vragen,’ drong Bull aan.
‘Dat zal ik zeker doen. Alvast bedankt.’
‘Prachtig. Daar drinken we op.’
Maar Anna en Michel hadden genoeg gedronken. Het was een lange dag geweest. Ze namen afscheid en verlieten de eetzaal. Toen ze op de lift stonden te wachten, zagen ze Jerry Bull uit de eetzaal komen en met vaste tred de trap oplopen naar het dakterras, waar de nachtclub haar deuren had geopend.