10

Het Gallia-schrift



Elfduizend mijl afleggen, een ander halfrond bereiken en helemaal bij de antipoden van Parijs aankomen, om dan te belanden in de minst poëtische, minst exotische, minst uitheemse stad die je je in je saaiste dromen maar kunt voor stellen! Cairns is een kruising tussen een prefab gehucht uit het Midwesten en het allerarmetierigste Franse dorp, en heeft de schaarse bezoekers niet meer te bieden dan een reeks eentonige, door haaks op elkaar staande straten gescheiden huizenblokken, die stuk voor stuk een winkel voor Ladies bevatten, waar aan hangertjes stijlloze, leeftijdloze jurken hangen, en een hoedenwinkel, waar in keurige stapels honderden beige Anzaks met brede rand staan opgesteld, het verplichte model voor de avonturier. Zuivelwinkels die op klinieken lijken, cafés die op zuivelwinkels lijken, niets te koop, geen enkel plaatselijk of ambachtelijk product behalve de 'Souvenirs van het Groot Barrière Rif', blokken koraal die met onfeilbaar gebrek aan smaak pistachegroen of roze zijn geschilderd en in sigarenwinkels worden verkocht onder de afschuwelijke benaming curios. Op straat een enkele Tasmaniër die de mensenjacht van de vorige eeuw heeft overleefd. Een geslaagde vorm van anticonceptie door middel van geweerschoten.

Door de intense hitte in die meedogenloze straten, waaruit alle groen was verbannen opdat het er netter uitzag, werden we vanzelfsprekend naar een bar in de hoofdstraat gedreven.

'Six beers, please,' zei Alex duidelijk.

De baas, een opgeblazen kolos die dacht dat hij een man was, kwam met een laatdunkende blik naar ons toe en deelde mee dat in Australië geen alcohol werd geschonken aan dames, en aan minderjarigen trouwens ook niet.

'En aan honden?' vroeg Tiberius.

De dames verklaarden dat ze wel uit het glas van hun man zouden drinken. De baas verduidelijkte dat vrouwen en minderjarigen evenmin het recht hadden te gaan zitten in een bar, ook al namen ze geen consumptie. Dat is de wet, zei hij zelfvoldaan. Het enige wat ze konden doen, was op het gloeiendhete trottoir gaan wachten tot degenen die een aanhangsel tussen hun benen hadden, hun legitieme dorst hadden gelest. Dat was de eerste keer dat ik het jammer vond geen travestiet te zijn: dan had ik mijn rok opgetild, mijn broekje naar beneden gedaan en mijn orgaan op tafel gelegd met de woorden: 'Een biertje voor hem, alstublieft.'

Betty probeerde het met een Parijse glimlach. Die stond in dit land slecht aangeschreven.

'In "puritain" zit een in tweeën gehakte "putain (putain-, hoer )" zei die imbeciel van een Tiberius.

Iris, die niet gewend was gedwarsboomd te worden door mensen die ze als ondergeschikten beschouwde, werd woedend en zei tegen de eigenaar van de bar dat Frankrijk met dat hele Australië zijn reet afveegde! Het gezicht van de Australische despoot kreeg dadelijk een kleur van deugdzame verontwaardiging die hem sterkte in de overtuiging dat de wetgevende macht zich niet had vergist door zulke beesten het bier drinken te verbieden. De beesten stonden dus weer op het trottoir, want de ober weigerde de mensen te bedienen voordat de vrouwelijke monden buiten bereik waren.

'Kop op, vrouwen,' zei Tiberius joviaal toen hij een paar minuten later de bar uitkwam met een snor van schuim op zijn lippen, 'maak je niet druk: ik hoorde dat negers hier ook niet worden toegelaten!'

'Australië heb ik wel gezien!' liet Iris weten. 'Zullen we weer aan boord gaan? Anders vermoord ik zo meteen nog iemand...'

Maar we wilden graag van het beroemde Australische rund proeven, dat, na de runderen van Kobe die alle dagen in hun wei worden gemasseerd om het vlees malser te maken, naar het schijnt het mooiste rode vlees ter wereld voortbrengt.

'Merkwaardig dat ze jullie toestemming geven om rood vlees te eten,' zei Tiberius. 'Daar word je strijdlustig van. Ik zou deegwaren aanraden...'

Het vrolijke hotel Impérial zag er aan de buitenkant uit als een kazerne; we gingen naar binnen. In de enorme eetzaal, die was betegeld als een ziekenzaal, zat aan een tafel een gezelschap oude Australische vrouwen, met op hun hoofd breedgerande hoeden overdekt met kersen en kolibries, en aan hun voeten pastelkleurige pumps, kreetjes te slaken als kleine meisjes. Er gaat niets boven oude Engelssprekende vrouwen als het erop aankomt clubjes te vormen waarin ze zich gedragen als kostschoolmeisjes die eindelijk uit het pensionaat zijn ontsnapt! Op het menu stond Tournedos Rossini, precies waar we zo naar verlangden.

'Underdone,' benadrukten we tegenover de eerste kelner. 'Very red, please.'

'Not like zat,' voegde Tiberius eraan toe, terwijl hij wees naar de grijze plakjes, nog dunner dan sigarettenvloei, die in een melig sausje dreven op de borden van de Australische dames, die steeds opgewondener raakten door hun vruchtensap.

Toch kregen we 'zat' op ons bord, een 'zat' dat naar Europese maatstaven - en dan heb ik het natuurlijk over het vasteland - alleen vergelijkbaar was met gedroogd ezelvlees dat een jaar ergens achter een radiator heeft gelegen.

'Deze keer stappen we op, jongens,' zei Iris. 'We gaan naar de overkant.'

Aan de overkant zat La Nouvelle-Calédonie, het onze, waar Frans werd gesproken en gegeten en waar Franse vrouwen hun dorst konden lessen zonder aan hun geslacht te denken.

We waren van plan die avond nog het anker te lichten, zodra we onze post, die poste restante arriveerde, hadden opgehaald. We wilden dat vierkante stadje niet meer zien, met langs de rivier de mangroven die deden alsof ze exotisch waren. Maar we vergaten de voorschriften, die het voor elkaar kregen de pleziervaart bijna even onplezierig te maken als autorijden: we moesten wachten op het medisch onderzoek dat nu op zijn vroegst de volgende ochtend kon plaatsvinden.

De Australische ambtenaar die ons zestien uur later opzocht, weigerde, in tegenstelling tot zijn Indiase collega, interesse te tonen voor onze polsslag, maar bekeek zorgvuldig onze handen, waarbij hij onze vingers een voor een spreidde op zoek naar eventuele uitslag.

'Dokter, ik heb een rare puist in mijn lies,' zei Tiberius in het Frans tegen hem. 'Het zou me niks verbazen als het een pestbuil was...'

'O, Tiberius, alsjeblieft,' onderbrak Iris hem. 'Geen grappen waardoor we hier misschien nog een dag langer moeten blijven.'

Gelukkig had de dokter van Cairns wat de pest betreft geen instructies gekregen en sprak hij geen Frans. Hij tekende voor onze invrijheidstelling.

'Kapitein, lieverd, we vertrekken vanavond nog,' zei Iris tegen de kapitein die de salon binnenkwam.

'Dat zou me verbazen,' zei de kapitein, en hij overhandigde haar het speciale bericht dat Radio Sydney zojuist had uitgezonden.

'Verwacht wordt een cycloon,' las Iris hardop. 'Luchtdruk in het centrum: 945 millibar. Wind van orkaankracht tot 200 zeemijl vanaf het epicentrum. Maximaal kracht 14...'

'Dat wil zeggen tachtig a negentig knopen,' verduidelijkte de kapitein.

'... De depressie ontstaat in het oververhitte binnenland van Australië en begeeft zich met een snelheid van ongeveer 20 knopen in de richting van Queensland, intussen in kracht toenemend.'

Queensland, dat waren wij. Als we in de haven bleven, legde de kapitein uit, zelfs al zouden we niet van onze kabels losslaan, dan nog zouden alle boten gevaar lopen op elkaar gesmeten te worden. We konden niet naar het oosten vluchten vanwege het Groot Barrière Rif. Er bleef dus maar één oplossing over: niet al te ver weg een verlaten baai vinden, die door eilanden beschut werd tegen de sterke deining die ongetwijfeld zou ontstaan, een baai die zo groot was dat we de Moana konden vertuien over een afstand van verscheidene honderden meters ankerketting, om de herhaalde klappen op te vangen. Als we de motoren op volle kracht lieten draaien en met de neus in de wind lagen, hadden we een goede kans dat onze ankers het zouden houden.

Aangezien de snelheid van de cycloon twintig knopen bedroeg en die van ons vijftien, hadden we maar net genoeg tijd om er in zuidelijke richting vandoor te gaan.

'En als we nu eens in hotel Impérial gingen zitten met het materiaal, om het te beschermen?' suggereerde Tiberius. 'Ik ga nog liever dood,' zei Iris.

We waren niet ongerust, nee, maar we vonden plotseling dat er een eigenaardige drukkende warmte heerste! In noordwestelijke richting was aan een duidelijk begrensd stukje van de hemel een inktzwarte wolk ontstaan waaruit het pijpenstelen regende, waar de zon dwars doorheen scheen zoals de stralen van het Heilig Hart op communieprentjes. In dat deel van de wereld lijkt de hemel zo groot dat er zich vaak verscheidene dingen tegelijk afspelen.

Het werd donker en we zouden juist afvaren toen we hoorden dat de cycloon nu op ons afkwam met een snelheid van vijfentwintig knopen en ons dus zou inhalen voordat we Heyman Island hadden bereikt, de schuilplaats die de kapitein had uitgekozen. De rode vlag was trouwens zojuist gehesen bij de ingang van de haven: we konden geen kant meer op. Ik voelde stiekem een soort voldoening als een ondeugend kind dat in een al te geregeld leven hoopt dat er een ongeluk gebeurt, voor de sensatie... Ik stelde me een Moana voor die op haar zijkant lag, zodat de salon eindelijk zijn waardige karakter zou verliezen, de afschuwelijke fauteuils uit onze slaapkamer zouden wegdrijven, de keukens vernield zouden worden, en wij in een sloep naar een eiland zouden varen waar je eendenmossels zou moeten eten en hout zoeken om vuur te maken. Dan zou ik eindelijk eens kunnen laten zien wat ik kon! Je geniet graag van de gedachte dat je een fantastische Robinson zou zijn.

Maar helaas was de barometer de volgende dag weer gestegen. We begonnen de kapitein boos aan te kijken. Waar bleef die orkaan nou? We hadden het programma, nu wilden we de voorstelling.

'Cyclonen,' zei de kapitein met een rancuneuze blik in de richting van de aanwezige dames, 'zijn, net als vrouwen, onvoorspelbaar.'

De onze ging niet harder meer dan drie knopen en was zojuist weer van richting veranderd. Maar hij kon ieder ogenblik op zijn schreden terugkeren of integendeel drie dagen lang boven ons komen rondcirkelen. Er bleef ons niets anders over dan de grillen van het monster af te wachten, terwijl we vastzaten in de saaiste haven van het saaiste land ter wereld. En we konden niet meer van boord gaan in Cairns, want dan liepen we het risico dat we een tweede medisch onderzoek moesten ondergaan! Dus besloten we, omdat we nu eenmaal gevangen waren, bij elkaar in de salon te gaan zitten om samen de post te lezen die we zojuist uit Frankrijk hadden ontvangen, zoals onder gedetineerden uit dezelfde cel een pakje wordt gedeeld dat de familie heeft gestuurd. Wat mij betreft, ik had een bericht gekregen dat ik vervelend vond: Dominique schreef me dat ze zwanger was. Het ontbrak er nog maar aan dat ze, zoals toen ze klein was, eraan toevoegde: 'Ik kan het niet helpen, ik heb het niet expres gedaan.'

'Kortom, de aankondiging aan Marion,' zei Tiberius.

En het is waar dat in de eeuw van de atoomsplitsing een kind nog steeds even onverwachts komt als een cycloon, de mazelen of een magische handeling! Het 'hoerenlot', zoals ze in Toulouse zeggen. Het lijkt wel of vrouwen niet geloven in zaadcellen, of zelfs nu nog meisjes niet kunnen wachten tot ze die lichamelijke functie mogen vervullen die als enige in staat lijkt hun het gevoel te geven dat ze bestaan! Het is alsof je hen, door hen uit te huwelijken, laat dekken. De bevruchting volgt onmiddellijk op de huwelijksplechtigheid alsof die er het geheime doel van is. In ieder geval is hiermee voor Dominique de studie afgelopen. Je zult nooit dokter worden, schat, maar de ware roeping van de vrouw blijft nog voor je over, dat beroep met een naam die nog ondraaglijker is dan dat wat de naam representeert: je wordt huisvrouw, mijn kind.

We hadden er vaak over gesproken met Dominique en eerst was ze het helemaal met ons eens... En dan gebeurt het, al die Amazones worden nog steeds bij de eerste prikkeling zwanger alsof de buik de overhand heeft op de hersenen. De geschiedenis van het stuifmeel en de stamper is helaas het enige werkelijke. Intelligentie, studie, theorieën over vrijheid en gelijkheid zijn voor meisjes niet meer dan bloemblaadjes: ze vallen uit zodra ze hun doel hebben bereikt, het stuifmeel aanlokken op een wat meer sophisticated manier dan door de geur van een krolse kat of een loopse teef.

'En de pil dan?' zei Iris. 'Frédéric is toch dokter!'

'Maar een man uit Toulouse,' zei ik. 'Ten zuiden van de Loire zien ze niet graag dat vrouwen werken of tijd hebben om zich met hun persoonlijkheid bezig te houden. Ze hebben liever mama's...'

Hoeren en mama's, dat is een wereld waarin alles op zijn plaats is, precies uitgestippeld door de Heer. Het beeldige meisje met wie je trouwt, daar wil je gewoon zo snel mogelijk een huismoeder met spataderen van maken, dan blijft ze tenminste thuis. Daar is haar plaats en daar ligt haar ware geluk.

'Hoe oud is Dominique?' vroeg Iris.

'Net eenentwintig, de leeftijd waarop je het recht zou moeten hebben om aan jezelf te denken, om bijvoorbeeld je studie af te maken.'

'Toch overdrijf je,' zei Jacques. 'Als Dominique zo nou gelukkig is? Patricia wilde zelf met haar studie stoppen toen wij trouwden. En ik heb haar nooit zo gelukkig gezien als met een baby in haar armen. Ze heeft er nooit spijt van gehad dat ze haar rechtenstudie niet heeft afgemaakt.'

'Haar leven is nog niet afgelopen,' zei Iris vals.

Ik had graag een beetje willen schelden op Jacques, van wiens ideeën ik niet goed word, hem eens even in zijn buik schoppen zodat hij weet wat het is... Door de geladen sfeer werd ik ertoe aangemoedigd, maar Yves, die discussies verafschuwt zodra ze interessant worden, stelde voor te gaan bridgen. En dat akelige spel daalde als een loden kap op Alex, Yves, Jacques en Tiberius neer en veranderde hen voor ettelijke uren in doofstommen met wie geen land was te bezeilen. Weer een dag verknoeid!

De volgende dag was natuurlijk een zondag, zo'n Australische zondag waarop nog minder valt te beleven dan in de Grote Zandwoestijn van Australië en waarbij vergeleken de Engelse zondagen bacchanalen lijken. Het was mooi weer, maar die idioot van een cycloon verroerde zich niet meer. Alex en Jacques wilden op wallaby's jagen, die arme kleine weerloze kangoeroe waar de Australiërs in een jeep achter aan jagen; maar die kangoeroe gaat 's zondags waarschijnlijk naar de mis want die dag mag je niet op hem jagen. Er bleef ons niets anders over dan te doen zoals de Australiërs: picknicken op een naburig eiland dat speciaal voor de zondag was gemaakt en dat ze met een fantasie om te gillen Sunday Island hadden genoemd.

Het was een steriel, clean eiland, gezuiverd van ongedierte en van de inlanders met hun prauwen met uitleggers, een mooi eiland met een marmeren hotel en een onderzeese vitrine om, zonder nat te worden, de koralen en zeeslangen van dichtbij te zien, mooie, goedgevoede, gespierde Australiërs, jonge blonde vrouwen wier neus zorgvuldig met zonnebrandcrème was bedekt, want hun huid was niet berekend op deze streken, en prachtige roze met blanke kinderen, een reclame voor het Westen, vrolijk, onuitstaanbaar en gelukkig. Brioches, buns, witbrood, ham in blik en ingeblikt vruchtensap in het land van de veeteelt en het verse fruit. Geen schadelijk dier te bekennen, zelfs geen vlieg. Het tegendeel van Aden! Alleen wat de zee betrof kon nog geen garantie worden gegeven, en op bordjes werd gewaarschuwd tegen haaien.

's Avonds begonnen we te vinden dat het lang duurde: er werd aan één stuk door gebridged. Het was de eerste keer dat onze boot zich niet als een trein gedroeg en gedwongen was rekening te houden met de elementen... als ik nu niet ging bridgen, zou het er nooit meer van komen... nou ja: dan maar nooit. Bridge en rugby... vooroordelen waaraan ik was gehecht. Bovendien had ik Proust, ook heel interessant. Maar hoe kon je onder die geladen hemel, in de Koraalzee, voor de kust van dat dwaze werelddeel waar één inwoner per vierkante kilometer woonde, terwijl je zat te wachten op een cycloon met de naam Godot, van Marcel Proust genieten? Nou ja, ook deze keer zou ik de verloren tijd niet inhalen. Proust kun je alleen lezen in een dorp met een klokkentoren, een apotheek, een notaris, en aan alle kanten korenvelden. Liever mopperde ik om Yves te irriteren, sleepte ik me voortdurend naar de patrijspoorten om te kijken naar een lucht die door bliksemflitsen werd doorkliefd maar zonder dat het regende, en las ik de kranten uit Frankrijk. In l'Atelier werd L'Oeuf gespeeld, dat had ik best willen zien. De camelia's zouden wel in bloei staan in Bretagne. Aan land verveelde ik me nooit. Op de Moana had ik voor het eerst van mijn leven ontdekt wat verveling is.

Tegen middernacht, terwijl de bridgespelers aan de revanche na de beslissende wedstrijd begonnen, verscheen de kapitein om ons mee te delen dat de cycloon zojuist twee steden had verwoest, Ayre en Bowen, nadat hij Heyman Island, waar wij hadden moeten zitten, had geruïneerd. Hij trok nu weg naar het zuidwesten, met windkracht veertien. We waren vrij: we konden morgen vertrekken.

Toch wilde de kapitein ons graag laten zien waaraan we waren ontsnapt en wat er van een stad overbleef nadat er een cycloon was gepasseerd.

We konden pas in de schemering de baai van Bowen bereiken. Het rook er heel sterk naar omgewoelde aarde en geplette bladeren, zelfs tamelijk ver op zee waar we voor anker moesten gaan, want langs de hele kust was er geen vuurtoren of elektriciteit meer. Er heerste een doodse stilte alsof daar nooit een stad had bestaan.

In de ochtend gingen we aan land kijken, maar er viel niets te kijken. Bowen was met de grond gelijkgemaakt met uitzondering van twee of drie gebouwen van stevig materiaal, de banken, die ongeschonden en symbolisch boven een chaos van plaatijzer, planken en gebroken glas schenen uit te torenen. Geen restaurants, fonteinen of winkels voor Ladies meer. Aan een stalletje in de openlucht verkocht een vrouw fruit en koekjes. Er dobberde niet één boot normaal in de haven: ze waren allemaal gekapseisd, gezonken of op elkaar gestapeld of ook wel heel ver weg in de buitenwijken van de stad terechtgekomen, in een tuin of op het platte dak van een huis. Maar de inwoners leken heel kalm, volkomen berustend in hun jaarlijkse cycloon. De gehavende aanblik die de omgeving bood, was nog ongewoner: van het woud dat de stad omgaf stonden alleen nog kale zwarte staken overeind waaraan geen blad meer zat. Het was alsof er een soort winter van het einde van de wereld in de hele streek zijn intrede had gedaan.

Tiberius had zijn camera meegenomen maar er viel eigenlijk niets te filmen, behalve dat woud van skeletten. Die steden van hout en plaatijzer storten bij iedere cycloon als kaarten in en leveren niet eens mooie ruïnes op.

'De wind had een snelheid van meer dan tweehonderd kilometer per uur in het oog van de cycloon,' vertelde de kapitein. 'Bij zulke snelheden houdt niets stand, blijft er niets overeind.'

'Het graf zat in het oog,' zei Tiberius.

'Beslist,' zei Iris, die alle woordspelingen en grappen van dat individu wilde negeren, 'Australië is na een orkaan even lelijk als ervoor. Verlos ons hiervan, kapitein, en breng ons ergens anders heen.'

Omdat de cycloon ons ook had bevrijd van de douane, de politie en de geneeskundige dienst en geen enkele boot meer in staat was bij ons langszij te komen, konden we terstond de steven wenden naar ons kleine Caledonië, duizend mijl daarvandaan. Nog vier dagen op zee, dat leek me lang, zelfs op de Koraalzee. Zodra je geen land meer ziet, lijkt iedere golf verschrikkelijk veel op een andere. 'Je praat net als Iris,' zei Yves die zich niet hoefde te vervelen, want hij had een kaakontsteking. Hij had dat voorwendsel aangegrepen om zijn toevlucht te zoeken in de hut met airconditioning waar de film werd bewaard en hij bewaarde er zijn zieke kies en wat daaromheen zat... dat wil zeggen: niet veel, want hij is een en al kies.

Hij heeft op dit moment geen zin om met me te praten, ik werk op zijn zenuwen. Omdat ik weiger te leren bridgen - ik geef de voorkeur aan klaverjassen, dat niet van die quasi religieuze riten met zich meebrengt - omdat ik, in plaats van te waarderen dat ik zo bevoorrecht ben om in Australië te zijn, Kerviniec zit op te hemelen; omdat ik, in plaats van blij te zijn met het comfort en de ledigheid die me op deze boot worden geboden, soms terugverlang naar mijn leven in Parijs. We hebben hier allebei te maken met een cruciaal probleem dat als het ware ressorteert onder de secundaire geslachtskenmerken. Yves is lichtelijk geïrriteerd dat hij me niet in een voortdurende staat van gelukzaligheid aantreft omdat ik niet meer hoef te koken en geen boodschappen of wat voor huishoudelijke karweitjes dan ook hoef te doen. Niet dat ik een hekel heb aan die bezigheden; wat ik zo deprimerend vind, is dat ze onvermijdelijk deel uitmaken van mijn levenslot. En dat ik, zelfs vier maanden lang, op de Stille Oceaan rondzwalk, verandert niets aan mijn lot. Dat wacht op me! Door die fataliteit gaan slachtoffers reacties vertonen die natuurlijk onterecht, maar wel gerechtvaardigd zijn. Telkens als Yves in de loop van die twintig jaar tegen me zei: 'We eten vanavond niet thuis, ben je niet blij ? Dan hoef je niets klaar te maken,' dacht ik aan het stilzwijgende vervolg: 'Maar morgen begin je natuurlijk weer.' Die vrije uren hebben niets te maken met de vrijheid, het zijn vakanties, en nooit doorbetaalde vakanties zoals bij andere werkende mensen.

'Neem iemand die je kan helpen,' zegt de allerinschikkelijkste echtgenoot wanneer ik hem van tijd tot tijd uiteenzet wat mijn standpunt is wat de binnens- en buitenshuis werkende vrouw betreft.

En ik kan hem maar niet uitleggen dat dat gemak het probleem niet essentieel verandert. Laten doen door iemand anders is nog steeds doen, want er wordt in jouw plaats gehandeld en jij blijft titulair en verantwoordelijk! En de enige echte vrijheid is nu juist het niet verantwoordelijk zijn! Dat hebben zelfs de allerinschikkelijkste echtgenoten heel goed door, die niet aarzelen zich voor te doen alsof ze onhandig of achterlijk zijn in hun eigen huis en hun toevlucht zoeken in een aandoenlijke onbekwaamheid, waarbij ze zich afvragen of ze het visbestek wel moeten neerleggen terwijl je bezig bent wijtingen te bakken, of hun leven lang beweren zich niet meer te herinneren waar je de blikopener opbergt... terwijl ze, zodra ze de deur uit zijn, weer briljante ingenieurs of topmanagers worden. De besten onder hen menen dat ze het al ver hebben geschopt als ze zich bezighouden met de drankjes of 's zondags de tafel dekken. Al zouden ze het iedere dag doen, dan zou dat nog niets veranderen aan de essentiële onwrikbaarheid van de positie van de vrouw en de man. Want ook al krijgt een werknemer opslag, het wordt nooit een werkgever. En als de werkgever zegt: 'Ik begrijp uw problemen heus wel,' vergist hij zich lelijk. Hij is niet in staat de positie van de arbeider beter te begrijpen dan een mens van het mannelijk geslacht kan vatten wat de huishoudelijke en moederlijke slavernij van een mens van het vrouwelijk geslacht betekent; niet als karwei of als aantal uren, dat is van secundair belang; maar als aantasting van het individu en als onomkeerbare verandering in je persoonlijkheid.

Vooral omdat alles ertoe bijdraagt je te doen inzien dat je positie een biologische noodwendigheid is. Onze vrienden zijn veel minder opgetogen over het feit dat ik werk, zonder dat ik daarom onvruchtbaar zou zijn of niet in staat een ei te bakken, dan over het feit dat Yves soms kookt. Dan zijn ze werkelijk opgetogen!

'Hoe bestaat het? Zo'n intelligente man!' zeggen de ogen van de echtgenoten van onze vriendinnen, die zich pas hebben verwaardigd zich bezig te houden met het klaarmaken van een gerecht toen de barbecue in hun tweede huis zijn intrede deed, een manier van koken die een alibi verschaft voor hun ijdelheid omdat die doet denken aan de prehistorische jager die terugkeert naar zijn hol en daar de bizon die hij zojuist heeft gedood op het vuur werpt waarbij zijn vrouwen nederig in de weer zijn.

Kortom, Yves had de pech om vriendelijk tegen me te zeggen: dat is geweldig voor jou, hè, om zo lang helemaal geen huishoudelijk werk te hoeven doen, en ik antwoordde hem dat dat nog maar hooguit vijf of zes weken zou zijn en dat ik het huis met Pauline in belabberde staat zou aantreffen, dus toen herhaalde hij deze keer iets minder vriendelijk: ja, maar op het ogenblik is het toch geweldig, en ik zei och, omdat ik die dag zin had om humeurig te zijn, en hij vroeg me steeds minder vriendelijk of ik er spijt van had deze cruise te hebben gemaakt, en daarop zei ik dat ik het altijd afschuwelijk had gevonden als een luie parasiet te leven, en hij wees er op ronduit ijzige toon op dat ik in Parijs klaagde dat ik genoodzaakt was dwangarbeid te verrichten, en wat ik daarop antwoordde weet ik niet meer maar het was ongetwijfeld iets vervelends maar hij zei niets terug omdat discussies met hem helaas plotseling ophouden, en hij ging zichzelf opsluiten, met een acceptabele smoes, de kaakontsteking, en sindsdien zijn we koel tegen elkaar. Maar ik geloof dat het hem wel goed uitkomt. Je moet niet vergeten dat Yves sinds een jaar een man is wiens hart in het gips zit, en dit gezelschap waaraan we voortdurend zijn overgeleverd, aan tafel, aan land en aan boord, en dat mij verschrikkelijk zwaar valt, is voor hem een nuttige barrière tegen mijn aanwezigheid die al te werkelijk is tegenover de afwezigheid van Yang. We hebben zelden momenten van echte intimiteit. Maar alles is bij hem een kwestie van het moment: je zou als een tijger boven op hem moeten springen...

'Dat zien we later wel, als je het goedvindt,' zegt hij op kwijnende toon telkens als ik ongelegen kom, en daarbij werpt hij me een blik toe als van een gewonde die kijkt naar een voddenraapster die hem komt afranselen met haar smerige haak.

Maar op zekere dag zal hij uit dat gips komen, zoals wij ten slotte uit dat Groot Barrière Rif zullen komen, dat drie keer zo lang is als Frankrijk, en waarvan de schoonheid ons op den duur, net als de ellende in India, is gaan vervelen. Hadden we maar twee zulke eilanden ergens voor de Franse kust, al waren het er maar twee! Wat een opwinding en sensatie zou dat teweegbrengen! Maar na honderdduizend paradijzen zijn we nu blasé, en we kaarten, lezen of mopperen in plaats van onze ogen de kost te geven bij die meesterwerken die we toch niet zo gauw zullen weerzien. Er is bij een mens maar een smalle marge tussen te veel en te weinig, tussen bewondering en verveling.

Langzaam maar zeker krijgen we ander water: het jadegroen van de Koraalzee met haar zandbodem gaat over in het marineblauw van de diepe Stille Oceaan en de deining wordt majestueus en weids, de voorbode van een grote oceaan. We zijn de Steenbokskeerkring gepasseerd en de thermometer is naar achtentwintig graden gedaald, de laagste waarde sinds drie weken. Is het door die betrekkelijke koelte of door het feit dat we binnenkort in Frankrijk aankomen dat we weer opleven en opeens weer vrolijk en goede vrienden zijn?

Op 21 februari komt eindelijk, heel hoog aan de horizon, omgeven door een enorme kraag van wit, brullend schuim, ons Nieuw-Caledonië in zicht, zo ver van het moederland. We hopen allemaal in onze onnozelheid dat de eerste Fransman die we na die lange rondreis door Engels gebied tegenkomen er niet uitziet als een beschonken, slonzige, pietluttige douanebeambte. Ik herken weer die angst dat degene van wie je houdt zich niet van zijn beste kant zal laten zien, zoals in de tijd dat Pauline en Dominique bij de jaarlijkse uitvoering van de school hun stukje speelden voor het ergste publiek, de ouders van de anderen!

'Echt een schatje!' roept Iris uit als ze onze eerste Fransman aan boord ziet klimmen, een klein rond kereltje met een alpinopet op, dat praat met zijn handen... en met een zuidelijk accent. 'De karikatuur overtreft de werkelijkheid, zo zou je hem hebben getekend!'

De haven van Nouméa zou je ook zo hebben getekend, met haar schaduwrijke boulevard, haar cafés met terrasjes, haar vertrouwde figuren: de douanebeambte, de postbode, de zeeman, de politieagent en de slenteraars. De kapitein was al verscheidene keren in de haven van Nouméa geweest en om zijn terugkomst te vieren, hadden zijn vrienden een Kanaakse aubade voor hem georganiseerd: een stuk of tien enorme negerinnen in 'missiekleed', wijde seksloze jakken, ontworpen door de nonnen, stonden op een podium gegroepeerd en brulden kerkliederen te midden van het geraas van de motoren en de vreugdekreten. 'Je ziet, Iris,' zei Yves, 'de karikatuur blijft de werkelijkheid overtreffen, zoals het harmonieuze gezang van deze opwindende Tahitiaanse schonen laat zien...!'

De stormloop begon meteen, zoals op elk eiland in de Stille Oceaan als er een boot arriveerde. Alle vrouwen die naar de haven hadden kunnen komen, verspreidden zich over het dek en in de hutten, waarbij ze iedereen voor alle zekerheid op de mond zoenden, dat is altijd leuk, met de smoes dat ze op zoek waren naar de mond van de kapitein en van de matrozen die ze kenden. Alleen de Kanaakse zangeressen, die onverbiddelijk aan land werden gehouden door twee nonnen die op hun hoede waren, gingen door met krijsen, omdat hun verboden werd hun vreugde op een meer lichamelijke manier te uiten.

Een uur later was er niemand meer aan boord, behalve de pechvogels die dienst hadden. Iemand had slakken met knoflookboter gezien bij de Marsipulami... iemand anders had ons allemaal uitgenodigd voor de lunch, voor het avondeten, om te komen slapen... we renden over de kade, opgewonden als kinderen wanneer de school uitgaat. We moesten zo snel mogelijk knapperig brood hebben, bourgogne en camembert. We verzuchtten: 'Ach, stokbroden in de etalage... O, kijk, daar, een echte kroeg... Hé, al die kleine Dauphientjes!' als debielen.

In het restaurant kregen we onze slakken met knoflookboter, in grote, puntige, beige schelpen; maar er zat wel hetzelfde beest in, en zijn grijze neutrale vlees wasemde heerlijke geuren uit. En pastis op het terras. En grappige verhalen van de eigenaar van het restaurant. En verder ik weet niet wat in de lucht, de geur van patates frites misschien, maar het rook Frans. Toch ben je op het water nooit thuis! Iedereen keek vertederd naar zichzelf: zijn wij dit?

'Hé, jij daar in de verte, lief moederland! Je bent echt onze moeder, weet je, en hier zijn we thuis.' En er gaat niets boven een huis als je families met elkaar wilt verzoenen.