6

Het Gallia-schrift



'Hier heb je je koffie: het is thee.'

Ionesco



Betty bezit die ongedwongenheid die je alleen al krijgt door het feit dat je jong bent in deze tweede helft van de twintigste eeuw. Alles gaat over haar, verheerlijkt haar, werkt in haar voordeel, de mode, de muziek, de stripverhalen en zelfs de reclame op de muren van de metro. Je ziet alleen haar, de vrouw van mijn leeftijd is verdwenen, weggemoffeld. In de persoon van die jonge meisjes, die de charmes van de adolescentie aan de vrijheden van de volwassen leeftijd paren, komt de beschaving voortaan in haar volmaaktste vorm tot uiting. Ze hebben daardoor een houding en een onverstoorbaar lef gekregen die wij, uit de eerste helft van deze eeuw, nooit zullen bereiken. Jong meisje was in die tijd synoniem met meisje dat uitgehuwelijkt moest worden. Wij waren slechts tijdelijke wezens, die maar op één doel waren gericht, op één functie waren voorbereid, en die conditionering werkte verlammend op ons. In die tijd was de Vrouw aan de macht. Wij wachtten op de achtergrond in stilte tot we dat werden. Daarna slokte de oorlog een groot deel van onze jeugd op en toen we dan eindelijk Vrouwen waren, waren de Meisjes aan de macht gekomen! We waren beetgenomen. Wij zullen nooit van die onbeschaamde pantertjes zijn geweest, die zeker zijn van wat ze wel en niet leuk vinden, die serieus genomen worden en die ons voorschrijven op hen te lijken of te verdwijnen. Op de leeftijd waarop ik nog naar de keuken werd gestuurd als mijn ouders 'gasten hadden', dineren mijn dochters bij La Tour d'argent, waarheen ze worden meegenomen door mensen van mijn leeftijd, en ik zit in de keuken op hen te wachten!

Net als Betty behoort Tiberius, cameraman, gewezen modefotograaf en iemand die kortstondige roem creëert, tot die luisterrijke generatie. Hij draagt een opvallend overhemd van roze voile dat op springen lijkt te staan bij iedere samentrekking van zijn mooie lange spieren, en een broek die er handig voor zorgt dat de blik op zijn edele delen wordt gevestigd, die hij op een heel klein plekje wegbergt, links natuurlijk, en waarvan je je kunt voorstellen hoe die daar helemaal opgerold, zacht en hinderlijk in de weg zitten, zo van hoe vind je ons...

'Het is een prachtig dier!' fluistert Iris me in het oor.

Het verschil is dat geen enkele van de hier aanwezige mannen last heeft van complexen ten opzichte van hem, terwijl wij ons allemaal een beetje schamen ten opzichte van Betty. Schamen omdat we min of meer gehavend zijn, omdat we onverbiddelijk afwijken van het ideale type mens, omdat we naast onze echtgenoten, vaak zonder andere reden dan onze anciënniteit, een plaats bekleden waar veel mannen al Betty's hebben geïnstalleerd. Betty's die het leven net zo goed kennen als wij maar nog zulke heldere ogen hebben, zo'n ranke hals, zo'n frisse mond en zo'n tweeslachtig lichaam. We kijken zo'n beetje als bedelaressen naar de nieuw aangekomene, behalve Patricia misschien die in haar onnozelheid gelooft in rechtvaardigheid, in het gelukkige gevoel je plicht te hebben vervuld, en nog niet merkt dat de tijd van beminnen voor haar erg kort is geweest. O zo kort!

Maar de mannen aan boord komen tot leven en worden steeds jonger, zelfs de wijze Alex. En Yves als eerste, bij wie het gebruikelijke proces in gang zal worden gezet om de nieuw aangekomene voor zich te winnen. Als hij de sympathie van de vorigen eenmaal heeft verworven en veiliggesteld, wendt hij zich altijd volledig tot de nieuwen, dat is ziekelijk. Hij begint met toevallig naast haar aan tafel te zitten, zonder dat met opzet te doen natuurlijk. Ik heb hem daar ongetwijfeld toe aangezet. Hij is juist heel erg in het beroep van scriptgirl geïnteresseerd. Ach? Is ze Baskisch? Dat is interessant: het Baskische streven naar autonomie, daar weet hij alles van, dat heeft hem altijd geboeid. Hij kent drie woorden Baskisch. Waar haalt hij die vandaan? Hij neuriet het Baskische volkslied. Waar heeft hij dat geleerd? Ik heb altijd de indruk dat hij vijf of zes levens extra leeft naast het leven dat hij aan mij besteedt. Van de Basken gaat hij over op zijn geliefde onderwerp: de Kelten. De typisch Bretonse mentaliteit, de minderheidsculturen, Bécassine, de sleepnetvisserij, het systematisch om zeep helpen van de Bretonse taal, het jakobinisme van de Franse staat met zijn provincies... Hij weet alles, denkt het meisje, en wat een liefde voor de medemens spreekt er uit zijn woorden... En ja hoor, als per ongeluk pakt hij haar bij haar blote arm om uiting te geven aan zijn verbazing of aan ieder ander gevoel, net zoals het uitkomt, in een opwelling van charmante spontaniteit. Nee maar! Kent ze die en die? Wat toevallig! En zo gaat het de hele avond door, hij laat zien dat hij welbespraakt is, er zijn volop gemeenschappelijke vrienden en anekdotes, hij citeert een of andere beroemde schrijver, schijnbaar zonder er belang aan te hechten, en stelt vragen dié rechtstreeks het hart van de nieuw aangekomene treffen, bij wie ik zienderogen het gevoel van dankbaarheid zie toenemen dat ze zo goed doorgrond wordt en de voldoening dat ze opgemerkt wordt door zo'n ontwikkeld mens.

Dat is het vertrekplatform dat hij altijd moet opbouwen, achteraf ziet hij wel of hij vertrekt. Door een aangeboren afwijking wordt hij ertoe gedreven om te verleiden, net zo dwingend als een zonnebloem wordt aangetrokken door de zon, op-en-top Eskimo als hij onder de Eskimo's in Groenland is, stotterend met de stotteraars, een infantiel ventje met infantiele ventjes, geniaal met genieën en altijd afgestemd op zijn gesprekspartners door middel van een gevoelsmatige mimicry waar een toeschouwer versteld van staat.

Hoe kun je een sprinkhaan ervan weerhouden te springen? Dat heb ik me afgevraagd tijdens de eerste jaren van mijn huwelijk, waaraan ik een gevoel van frustratie en voortdurende inspanning heb overgehouden. 'Het lukt me nooit, mama had gelijk!' zei ik steeds weer tegen mezelf, waarbij ik stilzwijgend bedoelde: de macht over hem uitoefenen die hij over mij heeft; het lukt me nooit onvervangbaar voor hem te lijken; dat hij meer naar mij verlangt dan ik naar hem; dat hij degene is die bang wordt om mij te verliezen, bang dat ik me met hem verveel. En inderdaad gingen de jaren voorbij zonder dat Yves ergens last van scheen te hebben, tevreden als hij was dat hij uitging, tevreden dat hij thuiskwam, tevreden dat hij in de smaak viel, niet ontevreden dat ik dit merkte maar niet in overdreven mate, gehecht aan zijn huis maar enthousiast als hij het kon verlaten, en dat alles met zoveel vreugde dat het egoïstisch, laaghartig, jaloers, kortom weinig beschaafd zou zijn geweest blijk te geven van een onvoldaan gevoel.

'Ik ben volmaakt gelukkig met jou,' zei Yves altijd.

Kon ik dan antwoorden: ik zou het ook wel fijn vinden als je af en toe ongelukkig was?

Ik maakte deel uit van de generatie die, in twee opzichten, niet heeft leren leven: als meisje van goede familie en als studente talen letterkunde. Als meisje omdat mijn ouders me niet beschouwden als een persoon op zich maar alleen als een echtgenote en moeder in wording, die pas een werkelijk en fatsoenlijk bestaan zou hebben op de dag dat een persoon van het mannelijk geslacht haar zou weghalen uit die onzekere toestand waarin vrouwen zonder man tot aan hun dood blijven dobberen. In hun ogen ging het er in de eerste plaats om hun dochter 'intussen' te laten leven op een manier die zo weinig mogelijk weg had van een onomkeerbare keuze. Je moest namelijk, als het zover was, zonder onderscheid doktersvrouw of vrouw van een ontdekkingsreiziger, ingenieursvrouw of vrouw van een cadet kunnen worden. De keuze van de studie bleek dus een gevoelige kwestie te zijn, waarbij de vaagste studies het meest waren aan te bevelen. In theorie, dat wil zeggen ervan uitgaande dat ik mezelf als een normaal mens had beschouwd, had ik zonder aarzelen voor de geneeskunde gekozen. Met zachte maar onverbiddelijke dwang werd ik afgehouden van die zeven studiejaren die, naar men mij verzekerde, ongetwijfeld een handicap zouden betekenen in de uitoefening van mijn functie als echtgenote. Ik werd liefdevol in de richting van de Sorbonne gedreven, want 'intussen' een of twee kandidaatsexamens in de letteren halen, had een meisje nog nooit belemmerd te trouwen. Jammer genoeg had ik met al dat wachten een licentiaat in de klassieke letteren en vervolgens een doctorale graad behaald voordat er een gegadigde die voldoende garanties bood door het familietribunaal was goedgekeurd. Het werd tijd: mijn ouders werden al achtervolgd door het spookbeeld van de graad van geaggregeerde, waarvan je een oude vrijster met een bril wordt.

Door de herinnering een stuk vee op de markt te zijn geweest, waarop de kopers zich, ondanks al het optutten van zijn verzorgers, niet snel genoeg hadden gestort, voelde ik me jarenlang hevig vernederd ten opzichte van mannen.

Als studente had ik evenmin leren leven. Nu besef ik dat ik de dode talen had gekozen uit angst voor levende dingen. Lerares zijn kwam erop neer dat ik alleen een andere plaats innam in de klas, waarbij ik in zekere zin binnen de beschutting van dezelfde muren doorging de school, waarvan ik zo had gehouden, als beroep te hebben. Ik had gekozen voor een kooi, maar om de wereld buiten te sluiten. Ook Olivier dartelde rond in een vergulde kooi, de kweekschool, waar hij maar niet af wilde komen en het ene diploma na het andere haalde. We waren elkaar tegengekomen, van elkaar gaan houden en getrouwd, zo'n beetje als broer en zus: we hadden immers dezelfde grootouders, de klassieken.

Nadat ik al heel snel weduwe was geworden, nog voor de geboorte van Pauline, kreeg ik, ondanks een hevig verdriet, de gelegenheid in één keer te ontdekken wat geestelijke vrijheid en materiële onafhankelijkheid betekenden. Weduwe was, zelfs voor mijn ouders, een achtenswaardige titel, bijna een positie in de maatschappij! En als het weduwschap vroegtijdig genoeg plaatsvindt, kan het sommige overlevenden de mogelijkheid bieden eindelijk hun jeugd te beleven. Nu ik was bevrijd van de bevoogding van mijn ouders, nog niet onder die van een echtgenoot stond, een appartement bezat, een beroep had waarvan ik kon leven en een dochtertje dat in mijn behoefte aan tederheid voorzag, genoot ik van de enige status van werkelijke vrijheid die een meisje van vijfentwintig jaar in die tijd kon kennen.

Toen ik na een heerlijke leertijd van één of twee jaar een partner zocht, wilde ik niet langer een broer maar een man voor wie ik een beetje bang zou zijn... De werkelijkheid die Yves bood, overtrof mijn verwachtingen en ging mijn krachten bijna te boven. Maar hij haalde me definitief uit dat soortement van trieste schooltijd waarin ik nog steeds verkeerde, uit verlegenheid en uit een bescheidenheid die grensde aan een minderwaardigheidscomplex.

Hij, die op zijn zesentwintigste al gitaar had gespeeld in een Spaanse kroeg, schilder, pottenbakker en poolreiziger was geweest, en had geassisteerd bij het maken van films, voelde behoefte aan een degelijke ankerplaats zodat hij naar believen rond kon zwalken zonder meteen een vagebond te worden. Hij kwam op de leeftijd waarop je wel voelt dat je alleen uit je eigen huis echt met plezier weggaat. Mijn stugheid, mijn neiging om met beide benen op de grond te blijven staan, brachten bij hem tegelijkertijd een voortdurende oppervlakkige irritatie en, naar ik meen, een duister soort opluchting teweeg.

Na de geboorte van Dominique, mijn tweede dochter, en achttien jaar van een bestaan dat boeiend was maar bezaaid met valstrikken, waarbij ik, in tegenstelling tot wat ik op grond van buitengewone omstandigheden in mijn leven mocht verwachten, kon merken dat ik in wezen een geaffecteerde studente en een vrouw met complexen was, deed zich zo'n gebeurtenis voor waarvan het bijzondere is dat die een leven in tweeën deelt en degenen die dat leven hebben geleid, dwingt hun bestaan voortaan te beschouwen in termen van ervoor en erna. Die gebeurtenis was de zelfmoord van Yang.

Yves was bezig de laatste hand te leggen aan een film over IJsland toen het plotseling gebeurde. Yang was al lange tijd onze vriendin, en misschien drie jaar de vriendin van Yves. De conciërge van Yang belde ons natuurlijk op; wij waren haar enige familie: Yang had alleen tijdens de negen allernoodzakelijkste maanden een moeder gehad; haar vader, een Franse onderofficier, had haar erkend en uit Indo-China meegenomen in zijn officierskoffer toen ze nog maar net geboren was, want hij vond het niet nodig naar zijn eigen land de nha-qué mee te nemen die in Hué twee jaar lang la dolce vita voor hem was geweest, maar die hij naar zijn idee toch moeilijk in Frankrijk, in Caen, kon voorstellen aan zijn vader, boekhouder bij de staatskas. Hij was trouwens heel jong gestorven, zodat hij Yang als tweevoudige wees achter liet. Ik begrijp dat Yves zijn keus op haar liet vallen: in zijn plaats zou ik ook niet bestand zijn geweest tegen die vloeibare zwarte haren die tot onder haar middel reikten en haar een weerloos uiterlijk gaven, wat nog versterkt werd door haar schoonheid. 'Het natuurlijke sieraad van de vrouw,' dacht je bij jezelf wanneer je die haardos zag. Vergeleken met de zwarte, schitterende halvemaantjes die haar ogen waren tussen eventjes opbollende oogleden, zagen mijn grote westerse ogen er waarschijnlijk uitpuilend en rood dooraderd uit. Haar zachte, magere handen, haar maankleurige huid, die jeugdigheid waarop de tijd geen vat scheen te hebben, dat alles vormde voor mij de kwintessens van vrouwelijkheid waarbij andere vrouwen boers of ordinair leken. Omdat Yang bij het Legioen van Eer was opgegroeid, had ze geleerd over 'onze voorouders, de Galliërs...' maar in haar was nog duidelijk die rijkdom van een ander ras zichtbaar gebleven, die haar aandoenlijk en kostbaar maakte als een handschrift waarvan het geheim verloren is gegaan.

Ik moest met dat heel kleine lijkje mee naar het ziekenhuis. Toen ze doodging, was ze plotseling heel geel geworden, alsof haar land haar uiteindelijk weer had teruggekregen. Ze lag nog op haar bed borrelende geluiden voort te brengen toen ik kwam en had er deze keer niet aan gedacht de foto van Yves en haar van haar nachtkastje weg te halen, een uitvergroting van een kleine foto die ik precies drie jaar eerder had genomen. Of had ze het misschien met opzet gedaan? Of voelde ze misschien behoefte ernaar te kijken toen ze doodging? Het was aan boord van onze eerste boot, de Va-de-bon-coeur, en Yang lachte met haar hoofd naar de zon geheven, misschien omdat ze toen van Yves begon te houden; hij had zijn zeemansgezicht, dat altijd veel ontroerender is dan het andere, het gezicht dat hij in de stad heeft. Terwijl ik op de ambulance wachtte, boog ik me over hun beider gezichten. Ik ben altijd degene die de foto's neemt en in al onze albums, waar ik niet in voorkom, ziet Yves eruit alsof hij op vakantie is met andere dames! Deze had ik genomen vanaf de voorsteven van de boot, dat kon ik me heel goed herinneren, staand tegen de mast, en op dat moment was er nog niets gebeurd maar begon het allemaal zonder dat ik het wist. Een hond had het waarschijnlijk wel gevoeld, maar mensen hebben geen enkel instinct meer voor die dingen, ze redeneren: het huwelijk moet niet een onderneming worden waarin het individu kapot wordt gemaakt... je hebt groot gelijk, lieve Yves. Dus:

'Lieve Yang, kom toch eens bij ons lunchen een dezer dagen, Yves zal het leuk vinden je te zien...'

'Kleine Yang, als je eens met ons meeging op wintersport...?'

'Yang, schatje, ik ga twee dagen naar Lyon waar mijn film wordt vertoond, hoe zou je het vinden om met me mee te gaan...?'

'Hallo, lieveling? Ik heb een uur vrij, hé, kan ik langskomen...?'

En ja hoor! Van het mooie gezicht van Yang op de foto, vol vreugde en onzinnige verwachtingen, kwamen we terecht bij die gedaante die dwars over het bed lag te sterven zoals in de film, met een hand die naar beneden hing en verwarde haren.

'Wat een trut!' zei ik plotseling hardop zonder precies te weten of ik het tegen Yang of tegen mezelf had. Wat een stomme trut!

En alsof door dat woord de sluizen werden opengezet, begonnen gevoelens die ik lange tijd had onderdrukt van alle kanten los te barsten: mijn begrip voorde situatie, mijn mededogen voor de eenzaamheid van Yang, de 'beschaving' die Yves in mij waardeerde, de ironie waarmee ik er tot nu toe in was geslaagd de dingen te beschouwen, het gevoel dat ik, ondanks alles, het beste deel had, dat alles werd weggevaagd door een golf van weldadige woede. In één middag veranderden de redeneringen die me zo goed hadden overtuigd van de noodzaak om alles maar te verduren, in drogredenen. Ik voelde me niet in staat nog een dag langer verdriet te hebben zonder het tegen Yves uit te schreeuwen, zonder alles in ons leven kapot te maken. Als Yang het zou overleven... nou ja, wat dat betreft konden we het ergste verwachten. Een boosaardige vreugde maakte zich van me meester.

Terwijl Yang, die in Hué was geboren, in Boucicaut op sterven lag, begon ik, onder het voorwendsel dat ik identiteitspapieren probeerde te vinden die algauw bij niemand meer zouden horen, het piepkleine appartementje te doorzoeken. Het was echt een schuilplaats voor een vrouw alleen. Huizen waar geen enkele man permanent woont, herken je altijd aan dezelfde tekens: te veel prulletjes op de boekenplanken, geen as in de asbakken, de wc-bril nooit omhoog. Sinds haar scheiding tien jaar eerder en de zelfmoordpoging die daarop was gevolgd, was Yang niet meer helemaal met beide voeten op de grond terechtgekomen. Ze werkte voor haar levensonderhoud bij Comera, Keukeninrichtingen in soorten en kwaliteiten, maar ze had een hekel aan haar kantoor, haar beroep, aan hechte gezinnen en modelkeukens. Ze trok zich steeds vaker terug in haar huis, die tweekamerwoning onder de hanenbalken waarvan ze een bolwerk tegen de werkelijkheid had gemaakt, vol voorwerpen die nutteloos waren of met zorg een andere functie toebedacht hadden gekregen; een museum ook, waar alles sloeg op vroegere kussen, op mannen die er niet waren of die verdwenen waren, op vervlogen geluk en een verloren vaderland. Ze had geen plaats meer om te leven te midden van alle herinneringen die tegen de tafels en de boekenplanken opkropen als een allesoverwoekerende melaatsheid, een stukje van het fries van het Parthenon dat ze had opgeraapt op een moment van geluk, dof geworden schelpen, suikerbonen waar de smaak af was, verboden lucifersdoosjes, verbleekte foto's, oude dingen waar de wanhoop zich aan vastklampt.

In systematische razernij doorzocht ik alles, sneed ik eindelijk het abces open. Mijn handen trilden en toch kon ik niets nieuws te weten komen. Maar wat een verschil nu ik het zag! Achter het decor dat officieel aan de vrienden werd getoond, achter in de laden, verstopt onder vloeileggers, aan de binnenkant van kastdeuren, was een tweede decor te zien dat intiemer was en volkomen aan Yves gewijd. Als een bezeten mier had ze alle voorwerpen van de met zorg uitgevoerde eredienst die ze aan hem had gewijd opgepot, foto's van ieder formaat, uit tijdschriften geknipte artikelen, recensies, magneetbanden met zijn stem, reusachtige posters van hem met een stel Eskimo's in Groenland - Hé, die had ik niet - zijn boek over de volksverhuizingen van de Noormannen, waarvoor ze had gemeend zich te moeten interesseren, en een klein in leer gebonden zakboekje waarin de mooiste gedachten van Yves eerbiedig met de hand waren opgeschreven door zijn aanbidster, om gesavoureerd te worden... wanneer er niets beters voorhanden was. Ik voelde me vulgair, dat was goed. Harteloos, dat was ook goed. Zowel bij haar thuis als bij mij waren er mappen, artikelen, recensies... gegarandeerd dezelfde... en die god die op twee altaren werd aanbeden, kwam me opeens belachelijk voor. En vervolgens onsympathiek. En ten slotte zelfs onuitstaanbaar.

Ik zocht tevergeefs naar de sporen van een briefwisseling; Yves schreef weinig, eerder uit luiheid dan uit voorzichtigheid. Er was één enkele brief, een heel korte, uit IJsland, die heel gewoon eindigde met 'veel liefs'. De vlammen sloegen me uit toen ik de brief openvouwde en daaraan merkte ik dat ik er niet tegen had gekund te lezen: ik houd van je. Yves is erg spaarzaam met zulke woorden. Maar alleen al door de aanblik van zijn kleine verzorgde handschrift daar in die tas van een vreemde, door de bijna echtelijke toon van intimiteit van die brief, was mijn weldadige woede vergald. Je zou voor elke vrouw een ander handschrift moeten hebben.

Toen ik een laatste lade opentrok, zag ik een aangebroken slof van de favoriete sigaretten van Yves. Yang rookte niet. Wat zit het leven toch stom in elkaar! Iedereen houdt zijn troetelhondje bij zich met dezelfde snoeperijtjes. Je denkt ondanks alles dat je een beetje uniek bent, je verbeeldt je dat je een geheim genootschap in het klein vormt met degene van wie je houdt, maar dan zou je nooit bij anderen thuis moeten rondneuzen: hier rustten Yang-en-Yves en het was wel degelijk dezelfde als de Yves die met mij leefde. Hij was helemaal niet uniek, maar overal dezelfde, overal intiem, met dezelfde tegenstrijdige voorkeuren, en waarschijnlijk dezelfde verlangens om ervandoor te gaan, want hier was hij ook niet gebleven, en hij zou op dezelfde manier zijn tanden poetsen terwijl hij zich omdraaide, en hij zou de mouwen van zijn badjas binnenstebuiten laten zitten, en ook in de liefde dezelfde gebaren maken, waarom niet? Op het nachtkastje aan bakboord veelkleurige pijpenstoppers in een glas. Bij mij thuis zijn ze naar de werkkamer verbannen. Je vindt nog niet dat pijpen stinken als ze door een minnaar worden gerookt. Ik ging zitten op het overhoop gehaalde bed waar Yang waarschijnlijk vaak dezelfde dingen had gedacht als ik, en ik begon te huilen. Zelfmoord plegen kan in twee opzichten misdadig zijn: soms dood je niet alleen jezelf.

Voordat ik het appartement verliet, rukte ik de foto's los en nam ik de voorwerpen van de cultus mee. Er zou een schoonzus uit Zwitserland komen en het was nergens voor nodig dat zij Yves zou beschouwen als de belangrijkste reden die Yang had gehad om te sterven.

De brief kwam de volgende dag. Ik herkende het gedrongen, naar links overhellende handschrift dat zo zichtbaar getuigde van problemen met de aanpassing aan de werkelijkheid. Ze hadden Yves in IJsland niet kunnen bereiken en de kleine Yang had zojuist helemaal alleen de laatste adem uitgeblazen zonder weer bij kennis te zijn geweest... het was bijna geen indiscretie meer: je hebt toch het recht om te weten of een vrouw wel of niet een eind aan haar leven heeft gemaakt voor de man van wie je houdt. In de brief stond:



Yves, Ik kan mezelf niet meer uitstaan. Ik weet allang dat mijn leven is verknoeid of dat ik mijn leven heb verknoeid, wat maakt het uit? Nu rest me nog te zorgen dat ik mijn dood deze keer niet verknoei. Ik voel me al zo ver weg dat ik niet eens meer weet of ik nog van je houd. Vergeef me dat ik het je zo moeilijk heb gemaakt maar ik had echt geen talent voor geluk. En ook nergens anders voor. Denk af en toe met liefde aan me. Het was de beste oplossing voor mij, dat weet ik zeker. En misschien voor jou. Wees gelukkig, jij die talentvol bent. Yang.



Ik nam niet eens de moeite de envelop weer dicht te plakken. Ik voelde me opeens heel oud, en doodgaan aan de liefde leek me idioot. Yang ging trouwens niet dood aan de liefde maar aan een ongelukkig leven. Bij haar was altijd alles misgegaan, haar geboorte, haar huwelijk, het kind dat ze zo graag wilde, haar werk waaraan ze een hekel had. Maar al onze vrienden zouden liever geloven dat Yves de ware oorzaak was. Haar eerste zelfmoord was ook misgegaan. Op haar vijfentwintigste had ze moeten sterven, toen ze mooi was. Op je veertigste zou je moeten weten dat de mensen zeggen: 'Ach...? Die arme vrouw! Wat vreselijk...' en dan doorgaan met het kauwen van het lekkere vlees dat zo goed voor hen is.

Yang, die heel eenzaam had geleefd, stierf omringd door vele mensen. De kleine halfbloed voor wie niemand meer veel belangstelling had gehad tijdens haar leven, werd toen ze dood was weer exotisch. Mensen voelen zich plotseling schuldig als een van hen er op zo'n afschuwelijke manier tussenuit stapt. 'Had ze me maar opgebeld...' zei bij de begrafenis steeds weer iedereen die nooit enige moeite had gedaan. Een eenzame melancholieke vrouw is in Parijs niet lang aangenaam gezelschap, men troost liever vrolijke vrouwen. En men vergeet dat mensen die na een zelfmoordpoging op aarde terugkeren, nu eenmaal eerder geneigd zijn te sterven dan anderen.

Yves had niet kunnen terugkomen voor de begrafenis; aan één kant was dat maar beter. Maar ik wachtte angstig op zijn terugkeer. Ik had de brief bijna verbrand. Onder de dekmantel van eerlijkheid kreeg een laaghartig gevoel de overhand: de wens dat hij zich ook tegenover haar schuldig zou voelen.

Maar toen hij thuiskwam en ik zag hoe overstuur hij was, raakte ik zelf alleen nog maar meer van streek. Gerechtigheid, zelfs immanente, is geen oplossing in de liefde. Neerslachtig ontdekte Yves dat hij iemand ongelukkig kon maken en hoe ondraaglijk zwaar de verantwoordelijkheid was die hij altijd had geweigerd op zich te nemen. Voor de zoveelste keer had hij gezondigd uit optimisme, door in de euforie van de eerste ontmoetingen met Yang te vergeten dat gewenning bij gevoelens net zozeer optreedt als bij drugs, en dat hij onvermijdelijk gedwongen zou worden de dosis te verhogen. Want ze behoorde tot dat vreselijke gilde dat heeft geleerd dat de liefde van een vrouw alleen een volledige overgave kan zijn... Maar een volledige overgave die zes van de zeven avonden alleen doorbrengt, die eenzaam wakker wordt en die geaccepteerd wordt wanneer men tijd heeft, leidt op den duur tot moord. En dan was er ten slotte nog Cornera: al die keukentjes voor jonge stellen, al die gezinskeukens die ze de godganse dag aanraadde aan vrouwen die een man of een gezin hadden, waren haar op den duur te veel geworden.

Ik nam me voor over dit alles ooit met Yves te praten, als ik de naam Yang weer zonder pijn zou kunnen uitspreken. Intussen durfde geen van ons het onderwerp aan te roeren. We hadden er altijd op schertsende toon over gepraat en omdat we niet meer konden schertsen... Yves had zelfs niet gezinspeeld op de laatste brief van Yang die ik geopend op zijn bureau had laten liggen. Eén keer slechts, op de avond dat we hoorden dat Julien en Eveline waren gescheiden, vroeg hij me:

'Waarom ben jij niet ook bij mij weggegaan? Waarom heb je me nooit verteld dat het zo erg was?'

Nou ja, daarom niet. Omdat ik het tegen niemand kon zeggen en ik niet wilde dat ze er met mij over spraken. Om dat het, wanneer je er van tevoren over denkt, eenvoudig en duidelijk is, en wanneer je het meemaakt aan alle kanten begint te wringen. Omdat je gekwetst bent en je de gevoelige plek niet durft aan te raken. Wat zou je goed weten wat je doen moest als je minder van de ander hield! En ten slotte om de trots. En verder om Kerviniec en onze boot. En ook vanwege de Eskimo's, dat is gek... Door Yves heb ik de Noordpool leren kennen en we hebben samen een grote liefde opgevat voor het Noorden, het hoge Noorden. Het is bij toeval ontstaan zoals veel grote liefdes: toen Yves nog heel jong was, had hij de kans gekregen op het laatste moment in te springen voor de fotograaf-filmer-kok van een poolexpeditie, en die winter in Groenland had een nieuwe roeping bij hem losgemaakt. Toen hij terug was, ging hij verder met zijn studie, specialiseerde zich in volkenkunde en ging bij het Musée de l'Homme werken. In onze eerste vakantie samen brachten we de zomer in Groenland door en de poolcirkel, die op de kaart altijd wit wordt weergegeven, bleef voor ons zo vol namen en herinneringen dat die een band tussen ons vormde, zo'n beetje als wanneer je samen een kind op de wereld hebt gezet. Het verlangen om die wonderbaarlijke natuur weer te zien, waar alle wetten zijn gewijzigd, te beginnen met de afwisseling van dag en nacht, heeft voor ons vaak de plaats van het verlangen ingenomen en het gelukkige gevoel daar samen te leven, de plaats van het geluk. Want liefde bedrijf je niet alleen door de liefde te bedrijven. Je ontdekt in de loop der jaren dat je niet meer zozeer op zoek bent naar het bezitten van de ander, je weet dat dat onmogelijk of nutteloos is. Maar je verlangt ernaar samen met hem te bezitten wat hij bezit; je hebt minder zin in het lichaam van de ander dan dat je gelukkig met of door hem wilt zijn. Het hartstochtelijk pogen één te zijn, dat gruwelijke genot van de liefde, wordt langzamerhand minder heftig. Je legt je erbij neer twee te zijn, en in het beste geval kom je zover dat je daar blij mee bent.

Ik begon net aan het cijfer twee te wennen; drie, dat lukte me niet. Geestelijk was ik er niet voor toegerust. Toch probeerde ik het, ik ben van goede wil... maar ik stuitte steeds op hetzelfde obstakel. Een onverdraaglijke vraag brandde op mijn lippen en die moest ik ten slotte wel een keer, één keer maar, aan Yves stellen. Ik wachtte tot het een rustige, koude dag was, maar toch kwam het eruit met mijn falsetstem, de stem waar ik bang voor ben omdat die erop duidt dat de tranen nabij zijn:

'Er is één ding dat ik graag zou willen weten.... Hield je van Yang meer dan van mij ?'

Yves keek me aan als een ter dood veroordeelde die al lange tijd uitstel van executie heeft en die plotseling ziet dat ze hem komen halen.

'Meer... dat weet ik niet. Dat soort dingen kun je niet meten. Ik denk dat ik van haar hield zoals ik van jou houd, maar om andere redenen.'

Die gelijkheid tussen Yang en mij had me juist genekt. Overwonnen worden, goed, dat is duidelijk. Ik had nog beter kunnen verdragen dat we uit elkaar waren gegaan, geloof ik.

'En... heeft Yang je gevraagd bij mij weg te gaan? Wilde je dat graag?'

'Wat doet het ertoe of ze me dat heeft gevraagd?' antwoordde hij, trouw aan zijn wanhopig makende terughoudendheid, 'waar het om gaat is dat ik het niet heb gedaan, nietwaar?'

'Nee. Waar het om gaat, is dat je het niet graag wilde.'

En ik vroeg nogmaals, want ik voelde me toch al als een vis op het droge, in een element waarin je slecht kunt ademen: 'Wilde je het graag?'

'Met jou ben ik getrouwd,' zei Yves met toonloze stem, 'en met jou heb ik altijd willen leven. Je weet best dat ik anders wel was opgestapt.'

'Dus zou je omdat je evenveel van ons hield, als je met haar was getrouwd niet bij haar zijn weggegaan?'

'Ach, ik weet er niets van, hoe kan ik nou praten over wat niet is gebeurd?' riep Yves, die al niet in staat is te praten over wat wel is gebeurd.

En vrijen, wie deed dat beter? En wist hij dat ik Yang een paar maanden voor haar dood had geschreven om haar uit te schelden? En vond hij dat ik ongelijk had gehad? En wat zou er zijn gebeurd als Yang niet dood was? En zou hij met Yang zijn getrouwd als ik was verdwenen? (Ze hadden maar op een ongeluk hoeven rekenen!) Ik dacht dat ik tot op de bodem van de waarheid afdaalde, die uiteindelijk niet dieper was dan de oppervlakte, en ik modderde maar wat aan met zinloze vragen en antwoorden die me wel moesten kwetsen, maar ik werd bevangen door een idiote duizeling en het bloed gonsde in mijn oren, het zweet gutste langs mijn lichaam in plaats van tranen die er niet waren, en te midden van dat alles deed dat hart, dat belachelijke hart, alsof het stil ging staan voor een al met al triviale kwestie waarbij het niet eens aan de orde was geweest dat we uit elkaar zouden gaan.

Die avond nam ik me heilig voor Yves nooit meer vragen van levensbelang te stellen. Zo'n lichamelijke ontreddering wilde ik nooit meer doormaken. Maar we konden niet tegenover elkaar blijven zitten en over iets anders praten. Yang was nog een gevoelig, soms gevaarlijk onderwerp voor ons, en de rol van overlevende is niet altijd een gemakkelijke rol. Het was het beste een tijdje uit elkaar te gaan. Dus stemde Yves erin toe dat jaar de korte poolzomer in Groenland door te brengen. Het zou waarschijnlijk zijn laatste reis zijn, want er zou daar algauw niets meer te bestuderen of te filmen zijn, als de laatste zeehondenjager met de laatste zeehond zou zijn gestorven en zijn kleinzonen in spijkerbroek in de drugstores van de poolcirkel souvenirs zouden verkopen aan toeristen. Hij zou voor de zoveelste keer van beroep veranderen: aan roepingen had hij geen gebrek. Op geen enkel gebied.

Het was de eerste keer dat ik het waardeerde alleen te zijn. Je kunt jezelf, ook al doe je het met liefde, niet jarenlang dwingen te verdragen wat je niet kunt verdragen zonder er een terugslag van te ondervinden. Het was alsof ik tevoorschijn kwam uit een tunnel waarin ik al te lang op de tast rondliep zonder ook maar het geringste schijnsel te zien. Eindelijk had ik het daglicht weer terug, en mijn vrienden, een zorgeloos leventje en zin om te vrijen, zomaar, het deed er niet toe met wie. Nu ik minder exclusief van iemand hield, ontdekte ik met vreugde dat ik minder ongelukkig was, en vreemd genoeg begon ik meer vertrouwen in de liefde van Yves te krijgen precies op het moment dat hij me er minder van liet blijken.

Aangezien ik me niet, om de zinnen te verzetten, op een reisje naar Groenland kon trakteren, kreeg ik zin eens een minnaar te nemen, waarbij ik me er ten volle van bewust was hoe vulgair deze remedie was. Het werd trouwens hoog tijd ons gedrag enigszins op elkaar af te stemmen en ook aan mijn toekomst te denken, want dit soort herinneringen geeft de oude dag fleur, ook al kan de affaire op het moment zelf een mislukking of een vergissing hebben geleken.

Er komt een leeftijd waarop je geneigd bent tot handelen over te gaan met oude vrienden die je allang iets te dicht bij je lippen hebben gezoend. Je hoeft je hoofd dan alleen maar een beetje te draaien... Die vriend was Jacques, misschien omdat hij de enige was die alles van onze affaire afwist. Het was niet eens echt een minnaar: we stonden al zo lang op het punt, dat de grens tussen liefde en vriendschap was vervaagd. We hoefden niets te zeggen, het was voldoende dat ik mijn hand wat langer dan gewoonlijk op de zijne legde.

We aten 's avonds in een Chinees restaurant en brachten daarna de nacht door in een hotel in een straat die genoemd was naar de favoriete dichter van Yves. Het was prettig, dat vreemde lichaam, en we voelden ons onbezwaard: dit avontuur had niets te maken met Patricia of Yves, maar alleen met twee studenten die zij nooit hadden gekend en die probeerden hun jeugd in te halen. Jacques stelde me voor elkaar iedere donderdag te zien; het was een man van vaste gewoontes en hij reserveerde steeds dezelfde kamer in de straat van de dichter van Yves. We troffen elkaar dus op donderdag, net als vroeger, toen we samen naar de Tuilerieën gingen om op de hobbelpaardjes te rijden. Ik zag hem weer voor me met zijn matrozenpakje en zijn witte kniekousen, driftig naar voren en achteren manoeuvrerend om een tweede gratis ronde te verdienen...

'Het is alsof ik jouw hobbelpaardje ben,' kon ik de vijfde of zesde donderdag niet nalaten te zeggen... 'Daar wilde je ook nooit afstijgen, weet je nog?'

Maar dat alles had weinig om het lijf. We zorgden ervoor elkaar niet te aardig te gaan vinden, iets diepzinnigs werd er nooit gezegd, we waren nog steeds vol bewondering en genegenheid voor elkaar, maar dat was niet echt voldoende om een kamer te reserveren! Toen de altijd grappige onbetamelijkheden van het begin voorbij waren, voegde die wekelijkse poespas tussen gehuurde lakens niets aan onze vriendschap toe en had het niet genoeg weg van liefde. Ook toen hadden we geen woorden nodig om er verder van af te zien. Deze hele affaire had zich afgespeeld in een stilzwijgende verstandhouding: we hadden eigenlijk de liefde bedreven uit vriendschap en geen van ons wist ooit precies wat de ander ervan had gevonden. Jacques ging trouwhartig door met me vlak bij mijn lippen te zoenen en samen hadden we dit geheim. Het was een heel bijzonder gevoel, verwarrend kon je het nauwelijks noemen, een prettige, warme herinnering in het leven. Ik dacht bij mezelf dat ik misschien beschaafd begon te worden!

Door die veranderde omstandigheden had ik weer zin gekregen om te reizen. Ik verlangde naar een beetje van die romantiek die ik bij Jacques niet had gevonden. Hoe lang had ik al niet meer langs de oevers van de Seine gewandeld? Toen ik dat naging, schrok ik. Die doodgewone dingen die je verloren laat gaan... Een hand vasthouden in de bioscoop... je ogen niet kunnen afhouden van een mond die tegen je praat... Hoe lang keek ik al niet meer naar de mond van Yves? Het ergste bij ouder wordende liefde is dat je je niet eens meer kunt herinneren hoe die liefde was. Die enigszins magische aantrekkingskracht van een mond waarvan de woorden ternauwernood tot je doordringen, omdat je helemaal opgaat in het verlangen er jouw mond op te drukken, die andere taal te spreken, hoe was die ook alweer? Die begeerte moest ik nog even, één keer, ervaren, alleen om te kunnen denken: Ach ja! Zo was het dus!

Maar natuurlijk kwam tegen die tijd Yves terug, omdat zijn cameraman een ongeluk had gehad. Hij heeft altijd een fijne neus gehad. Ik had me op vier maanden ingesteld en zijn terugkomst overviel me. Maar ik vertelde hem niets en stelde hem niet de gebruikelijke vragen: bepaalde dingen vraag je niet meer, veronderstel ik, als je een bepaalde leeftijd bent gepasseerd. De antwoorden doen niet meer genoeg pijn, ze zijn alleen nog maar vervelend om te horen. Had Yves de liefde bedreven in Ammassalik of Notiluk? Ik merkte enigszins weemoedig dat het me voor de eerste keer koud liet. Dat was de keerzijde van de beschaving.

En die tolerantie waarnaar we toen Yang nog leefde zo hadden verlangd, wat had het voor zin daarover te praten? Yves zou er nu niet in hebben geloofd. Hij had zojuist een te hoge prijs betaald voor de ontdekking dat ik jaloers was, om zo kort daarna toe te geven dat zijn informatie achterhaald was. Zo kun je je leven lang achter jezelf aan hollen.