Elfde hoofdstuk
Ze bereikten het hoofdkwartiers van Jansci, dat zich nog een vijftien kilometer van de Oostenrijkse grens op het platteland bevond, de volgende morgen om half zeven. Het kostte hen veertien uur achter elkaar doorrijden over de bevroren, met sneeuw bedekte wegen van Hongarije en met een gemiddelde snelheid van onder de dertig kilometer per uur. Een tocht van veertien uur en de meest koude, ongeriefelijke en uitputtende reis die Reynolds ooit in zijn leven had meegemaakt. Maar ze bereikten het doel en ondanks alle kou, honger, vermoeidheid en slaap was de stemming uitstekend en verdrong hun blijdschap alle ellende van de rit naar de achtergrond. Blij en opgetogen waren ze allemaal, met uitzondering van de graaf die na zijn eerste uitbarsting van vreugde over het behaalde succes in de loop van de nacht weer vervallen was in zijn gewone teruggetrokken en afwezige stemming van somber cynisme. Ze legden die nacht precies vierhonderd eindeloze en afmattende kilometers af en de graaf had elke kilometer zelf gereden. Tweemaal slechts stopte hij om benzine te laden en de dubbele dreiging die van zijn stem en uniform uitging, deed korzelige, slaperige pompbedienden ogenblikkelijk en haastig hun werk doen. Toen de lijnen van vermoeidheid zich dieper en dieper in het magere gezicht van de graaf begonnen te groeven, had Reynolds meer dan eens op het punt gestaan om voor te stellen het stuur over te nemen. Steeds kwam dan echter weer zijn gezond verstand hem te hulp en slikte hij zijn woorden in: zoals hij tijdens die eerste rit in de zwarte Mercedes namelijk al gemerkt had, was de graaf achter het stuur volkomen in zijn element en met die gevaarlijke, ondergesneeuwde wegen was het belangrijker dat ze veilig het huis van Jansci bereikten dan dat de graaf afgelost werd om even van zijn uitputting te bekomen. En zo had Reynolds dus bijna de gehele nacht naast hem gezeten, naar hem gekeken en hem bestudeerd, zoals de kozak rechts van hem dat eveneens had gedaan. Beiden zaten in de betrekkelijk warme cabine om dezelfde reden - om te ontdooien! De kozak was er nog erger aan toe geweest dan Reynolds en volkomen begrijpelijk: meer dan de helft van de weg tussen Skekszard en Pécs, bijna vijfendertig kilometer, had hij de rit aan de buitenkant van de truck meegemaakt: geklemd tussen het spatbord en de motorkap om de voorruit voor de graaf vrij van sneeuw te houden toen ze in de verblindende sneeuwstorm terecht waren gekomen. En op dat spatbord, als in een logeplaats, had de kozak de op zelfmoord lijkende klimpartij van Reynolds over de wagons kunnen volgen. Er lag nu geen dreigende trek meer op zijn gezicht als hij naar de Engelsman keek, maar eerder een uitdrukking van eerbiedige bewondering. Onder normale omstandigheden zou de rechtstreekse route van Pécs naar het huis van Jansci meer dan de helft korter zijn geweest dan nu. Zowel Jansci als de graaf was er echter van overtuigd geweest dat de normale route alleen maar tot één ding had kunnen leiden - het concentratiekamp en erger! Het tachtig kilometer lange Balatonmeer blokkeerde het merendeel van de ontsnappingswegen naar de Oostenrijkse grens in het westen en Jansci en de graaf namen met vrijwel zekerheid aan dat tussen het zuidelijk punt van het meer en de Joegoslavische grens zelfs het meest onbelangrijke landweggetje bewaakt zou worden. Er bestond weliswaar een kleine kans dat de andere wegen naar het westen, tussen het noordelijk punt van het Balatonmeer en Boedapest, niet gecontroleerd werden, maar ze mochten hier geen enkel risico nemen. Daarom waren ze tweehonderd kilometer naar het noorden gereden, om de noordelijke buitenwijken van Boedapest zelf heen, en daarna hadden ze de hoofdweg naar de Oostenrijkse grens genomen om vlakbij Gyor af te slaan naar het zuid-westen.'Op deze wijze nam de rit veertien uur en vierhonderd kilometer in beslag en bereikten ze hun bestemming koud en hongerig en volkomen uitgeput. Eenmaal in de veilige beschutting van Jansci's huis viel dit echter allemaal als een soort van zware mantel van hen af en toen Jansci en de kozak een blokkenvuur aanlegden, Sandor met potten en pannen begon te rammelen en er heerlijke etensgeuren opstegen, de graaf een fles barack uit zijn meer dan voldoende daar aanwezige voorraad tevoorschijn toverde, uitten de opluchting dat ze veilig waren aangekomen en de bijna jubelende vreugde over het feit dat ze de AVO voor honderd procent de voet dwars hadden gezet, zich in een opgewekt gesprek, gelach en steeds weer nieuwe gesprekken. Na iets warms gegeten te hebben en toen de barack van de graaf nieuwe levenskracht in hun verkleumde lichamen en ledematen had doen stromen, waren alle gedachten aan slaap of vermoeidheid totaal verdwenen. Ze konden trouwens nog lang genoeg slapen. De gehele dag was er zelfs beschikbaar voor, want Jansci wilde pas na middernacht een poging bij de grens wagen. Om acht uur schakelde Jansci zijn nieuw, modern en pas gekocht radiotoestel in voor de nieuws- en weerberichten. Over hun activiteiten en de bevrijding van de professor werd met geen woord gerept. Ze hadden dit ook niet verwacht. Het laatste dat de communisten zouden doen, was om een dergelijk fiasco aan hun satellieten te bekennen. Het weerbericht voorspelde meer en voortdurende zware sneeuwval voor bijna het gehele land en bovendien gaf het een melding door die buitengewoon belangrijk was: geheel zuidwest Hongarije, de ganse streek oostelijk van het Balatonmeer tot Szeged bij de Joegoslavische grens, was volkomen lam gelegd door de hevigste sneeuwstorm sinds de oorlog. In een stilzwijgen dat op veel welsprekender wijze dan woorden dit ooit hadden kunnen doen getuigenis aflegde van hun opluchting, luisterden Jansci en de anderen ademloos toe: hadden ze hun pogingen twaalf uur later ondernomen, dan zouden zowel de bevrijding als de ontsnapping onmogelijk zijn geweest. Het werd negen uur en toen de eerste tinten van de dageraad door de dicht vallende sneeuw begonnen te schemeren, kwam de tweede fles barack aan de beurt en werden alle avonturen nog eens opgehaald. Jansci vertelde van hun verblijf in de Szarhazagevangenis. De graaf, die al een halve fles barack naar binnen had, gaf een ironisch verslag van zijn gesprek met Furmint en steeds weer opnieuw moest Reynolds vertellen over zijn hachelijke tocht over de daken van de treinwagons. De meest gretige toehoorder bij dit alles was de oude professor. Zoals Jansci en Reynolds in de Szarhaza al bemerkt hadden, waren Jennings' gevoelens wat zijn Russische gastheren betrof radicaal en krachtig gewijzigd. Deze verandering in houding - ook trouwens van de Russen tegenover hem - was begonnen, verklaarde de professor, op het moment dat hij geweigerd had op de conferentie te spreken voor hij wist wat er met zijn zoon gebeurd was. Toen hij vernam dat Brian ontvluchtte, weigerde hij helemaal om op het spreekgestoelte te klimmen - de Russen hadden alle vat op hem verloren. Dat hij in de Szarhazagevangenis werd gesmeten, had de professor woedender gemaakt dan ooit en na de onwaardige behandeling om in een ijskoude veewagen met een aantal beroepsmisdadigers te worden opgesloten, behoefde niemand meer aan zijn volledige bekering te twijfelen. Toen hij bovendien nog hoorde van de martelingen die Jansci en Reynolds hadden moeten ondergaan, kende de verontwaardiging van de professor geen grenzen meer en vloekte hij op zeer onkarakteristieke wijze. „Wacht," zei hij, „wacht maar tot ik thuis ben! De Britse regering, hun dierbare projecten, hun projectielen - naar de hel met hun projecten en projectielen! Ik heb eerst belangrijker dingen te doen." „Wat bijvoorbeeld?" vroeg Jansci goedmoedig. „Communisme!" Jennings sloeg zijn glas barack achterover en zijn stem leek bijna een schreeuw. „Ik zit hier niet te bluffen wanneer ik zeg dat ik bij haast alle grote dagbladen in Engeland gehoor zal krijgen. Ze zullen naar me luisteren - vooral als ze zich de vervloekte lariekoek herinneren die ik er vroeger uitgekraamd heb. Ik zal dat hele verdoemde systeem van het communisme aan de kaak stellen en als ik daarmee klaar ben. .." „Te laat!" onderbrak de graaf hem op ironische toon. „Wat te laat?" vroeg Jennings. „De graaf bedoelt alleen maar," suste Jansci, „dat het communisme al behoorlijk grondig aan de kaak werd gesteld en, zonder u te willen beledigen, Dr. Jennings, door mensen die er jaren en jaren onder geleden hebben en niet alleen maar een weekeinde zoals u." „Dus u verwacht van me ik dat naar Londen terug ga en verder maar duimen draai…?" Jennings brak de zin af en toen hij opnieuw sprak, was zijn stem wat rustiger. „Maar, mijn beste man, het is de plicht van iedereen - goed, goed, ik heb het laat gezien, maar nu zie ik het dan toch wel bijzonder duidelijk! Het is de plicht van iedereen om alles te doen wat mogelijk is om de verspreiding van dat verdoemde communisme te stoppen en…" „Te laat!" Opnieuw kwam de droge onderbreking van de kant van de graaf. „De graaf bedoelt alleen maar," verklaarde Jansci haastig, „dat het communisme, buiten het land van herkomst, al uit zichzelf faalt. U behoeft het niet te stoppen, Dr. Jennings - het is al gestopt! Jawel, hier en daar kan het nog op invloed bogen, doch alleen maar tot een beperkte grens en dan nog onder primitief denkende volkeren als bijvoorbeeld de Mongolen, die zich laten verleiden door fraaie leuzen en nog fraaiere beloften. Niet wij echter, niet de Hongaren, de Tsjechen, de Polen of de anderen. Niet in een land waar de mensen in politiek opzicht wat verder gevorderd zijn dan de Russen zelf. Neem Hongarije - wie waren er hier het meest beïnvloed?" „De jeugd zou ik zeggen." Jennings kon zijn ongeduld maar nauwelijks in bedwang houden. „Dat is ze ten slotte altijd." „De jeugd!" Jansci knikte. „En dan ook nog de troetelkindjes van het communisme - de schrijvers, de intellectuelen en de tot celebriteiten verheven arbeiders van de zware industrie! En wie waren in dit land de leiders van de opstand tegen de Russen? Precies dezelfde mensen - de jeugd, de intellectuelen en de arbeiders. Het feit dat ik van mening ben dat de gehele opstand nutteloos was en het tijdstip op een waanzinnige manier verkeerd gekozen werd, heeft hier niets mee te maken. Het kardinale punt is dat het communisme faalde bij hen, onder wie het de beste kans op succes had - als er tenminste kans op succes bestond." „U zou de kerken in mijn land eens moeten zien," mompelde de graaf. „Elke zondag druk bezochte missen - vol kinderen! U zou zich dan over dat communisme niet meer zo bezorgd maken, professor! Eigenlijk," voegde hij er droogjes aan toe, „is er maar één ding dat de vergelijking met het falen van het communisme in onze landen kan doorstaan: het opmerkelijk succes in landen als Italië en Frankrijk waar ze dingen als dit nog nooit in hun leven hebben gezien!" Met zichtbare afkeer wees hij op het uniform dat hij droeg en dan schudde hij wat triest het hoofd. „De menselijke natuur is een wonderlijk iets." „Maar wat voor de bliksem moet ik dan doen?" vroeg Jennings. „Alles maar vergeten?" „Nee!" Enigszins vermoeid schudde Jansci het hoofd. „Dat is het laatste wat ik u zou vragen, wat ik wie dan ook zou vragen - misschien bestaat er een nog grotere misdaad, een nog grotere zonde dan onverschilligheid, maar ik zou het niet weten. Nee, Dr. Jennings, wat ik u graag zou willen vragen is dit: gaat u naar huis, vertel uw volk dat ook wij in Midden-Europa allemaal maar één heel klein en kort leventje hebben en dat de tijd verstrijkt. Vertel uw volk dat we zo graag de heerlijke lucht van de vrijheid zouden inademen, éénmaal slechts - voor we sterven. Vertel dat we nu zeventien lange jaren gewacht hebben en de hoop niet eeuwig is! Vertel dat we onze kinderen en de kinderen van onze kinderen niet die donkere en eindeloze weg van de slavernij willen zien afleggen zonder dat ze ooit aan het einde van die weg een licht ontwaren. Vertel dat we niet veel verlangen - we verlangen alleen maar wat vrede, vruchtbare velden, kerkklokken en kinderen zonder zorgen die in de zon spelen, geen angst en gebrek kennen en zich niet behoeven af te vragen wat de donkere wolken van do dag van morgen ongetwijfeld weer zullen brengen." Jansci leunde voorover in zijn stoel. Hij was zijn glas vergeten. Het door vermoeide lijnen doorgroefde gezicht onder het dikke, witte haar was rood gekleurd in het bewegende schijnsel van de vlammen van het vuur en er lag een ernstige en gespannen uitdrukking op, die Reynolds nog niet eerder had meegemaakt. „Vertel de mensen thuis dat onze levens, en ook de levens van de nog komende generaties, in hun handen liggen. Vertel hun dat er op deze aarde uiteindelijk maar één ding belangrijk is en dat is de vrede op deze aarde. Vertel hun ook dat het maar een heel kleine aarde is, die elk jaar weer kleiner wordt, maar dat we er allemaal samen op hebben te leven, dat we er allemaal samen op móéten leven!" „Coëxistentie?" Dr. Jennings trok een wenkbrauw op. „Coëxistentie! Een verschrikkelijk woord, het woord van een boeman, maar wat anders kan een verstandig mens ervoor in de plaats stellen - misschien de naamloze ellende van een oorlog met kernwapens, het requiem voor de verdwenen hoop van de mensheid? Nee, als de mensheid wil blijven bestaan, moet er coëxistentie luimen. Maar deze wereld zonder sferen - de droom van die grote Amerikaan, Cordell Huil - zal echter nooit bereikt worden wanneer er nog van die onstuimige, heftige dwazen zijn, en ze zijn er heus, Dr. Jennings, die om onmiddellijke en geweldige resultaten lichteeuwen: nu, hier, vandaag! Zo'n wereld komt nooit wanneer de westerse volkeren denken in de lijn van een parachute-diplomatie, in de lijn van: laat ieder zijn eigen boontjes maar doppen! lieve God! Ze hebben zelfs nog nooit een enkele Mongoolse divisie in actie gezien, want anders zouden ze zulke klinkklare nonsens niet uitbraken. Zo'n wereld komt ook nooit wanneer de mensen gevaarlijke leuterpraatjes verkondigen over het Russische volk dat hun geheime bondgenoot zou zijn, die zeggen: „bewerk het Russische volk" of luisteren naar het door niets te rechtvaardigen advies van mensen, die jaren geleden deze ongelukkige landen ontvluchtten en alle contact verloren hebben met wat wij vandaag voelen en denken. En vooral zal die wereld nooit komen zolang onze leiders, regeringen, propagandisten en kranten ons onophoudelijk en hardnekkig voorhouden dat we de andere volken, die deze kleine wereld samen met ons moeten delen, dienen te haten, te vrezen en te verachten. Het nationalisme van hen die blèren van 'Wij, het enige volk', het chauvinistisch patriottisme: die vormen het grote kwaad van de huidige wereld, de belemmeringen voor de vrede die geen mens de baas kan worden! Wat voor hoop bestaat er nog voor de wereld wanneer we ons blijven vastklemmen aan de verouderde vormen van nationale trouw? We zijn als onderdanen niemand trouw verschuldigd, Dr. Jennings, niet op deze aarde tenminste." Jansci glimlachte. „Er wordt ons geleerd dat Christus kwam om de mensheid te redden - maar misschien heeft Hij wat de Russen betreft een speciale uitzondering gemaakt." „Wat Jansci u probeert te zeggen, Dr. Jennings," mompelde de graaf, „is dat u de westerse wereld alleen maar tot werkelijke christenen behoeft te maken en alles komt in orde." „Niet helemaal!" Jansci schudde het hoofd. „Wat ik zeg, is op de Russen nog meer van toepassing dan op de westerse wereld, maar ik geloof dat de westerse wereld de eerste stap moet doen - het is een rijper volk, vooral in politiek opzicht en lang niet zo bang voor de Russen als de Russen voor hen." „Gepraat!" Jennings was niet boos meer, zelfs niet ironisch, maar in zijn stem lag een peinzende klank. „Gepraat, alleen maar gepraat! Er is veel meer nodig dan gepraat, mijn waarde, om het duizendjarig rijk van de wereldvrede tot stand te brengen. Er zijn daden voor nodig. U had het over de eerste stap - wat voor stap?" „Dat weet de hemel alleen." Jansci schudde opnieuw het hoofd. „Ik weet het niet en als ik het wel wist zou er geen enkele naam in de geschiedenis zó vereerd worden als die van generaal-majoor Illyurin. Niemand kan meer doen en niemand durft meer te doen dan een goede wenk te geven." Even bleef het stil en dan sprak Jansci langzaam verder: „Ik geloof dat het noodzakelijk is om de vredesgedachte en het idee van ontwapening erin te hameren, zodat we boven alles de Russen van onze vreedzame bedoelingen kunnen overtuigen. Vreedzame bedoelingen!" Jansci lachte, maar er klonk geen vrolijkheid in die lach. „De Engelsen en Amerikanen vullen de arsenalen van de West-Europese landen met waterstofbommen: wat een manier om vreedzame bedoelingen te demonstreren! Wat een manier vooral om te garanderen dat Rusland nooit zijn greep zal doen verslappen op de satellieten die het niet langer wenst; wat een manier om de mannen van het Kremlin - bevreesde mannen, dat kan ik u verzekeren - onverbiddelijk dichter te drijven naar het laatste in de wereld dat ze willen: het afschieten van het eerste intercontinentale projectiel! De laatste daad die voortspruit uit paniek en wanhoop, maar het laatste dat ze willen omdat ze beter dan iemand anders weten dat ze misschien in hun diepe schuil kelders in Moskou de onherroepelijk komende represaille zullen overleven, maar zeker niet de wraakzuchtige woede van de waanzinnig geworden overlevenden van de vernietiging, die even onherroepelijk hun eigen land zal verzwelgen. Het bewapenen van Europa betekent alleen maar dat de Russen tot gek wordens toe geprikkeld worden en wat we zeker niet mogen doen is provoceren. De deur tot onderhandelen en toenadering moet altijd open blijven, hoe we ons ook voor het hoofd zouden kunnen stoten." „Ik zou zeggen," merkte Reynolds op, „dat het noodzakelijk is hen met argusogen in de gaten te houden!" „Helaas," betreurde de graaf, „ik dacht dat we hem tot inzicht hadden gebracht! Misschien slagen we er nooit in." „Misschien niet," was Jansci het ermee eens. „Maar hoe dan ook: hij heeft gelijk! In de ene hand de zware revolver, in de ander de olijftak. Maar de pal moet altijd op veilig staan en de hand met de olijftak altijd iets meer naar voren gestrekt. We moeten eindeloos geduldig zijn - onbezonnenheid en ongeduld zouden de wereld naar een catastrofe kunnen leiden. Geduld, eindeloos geduld! Wat betekent het dat je trots een knauw krijgt wanneer de vrede in de wereld op het spel staat? Jullie moeten proberen hen op zoveel mogelijk gebieden tegemoet te treden. Cultuur, sport, literatuur, vakanties, al die dingen zijn belangrijk: alles móét belangrijk zijn wat de volkeren met elkaar in contact brengt en hen de stompzinnigheid van het chauvinisme doet inzien. De grote kans ligt echter in de handel. Treed hen tegemoet in de handel en bekommer je niet om de eventuele concessies: in vergelijking met de bereikte goodwill, met net verminderen van het wantrouwen zijn de verliezen te verwaarlozen. En laat de kerken helpen, zoals ze op het ogenblik hier en in Polen helpen. Kardinaal Wyszinsky, die hand in hand gaat met Gomulka van Polen, ziet de weg naar de uiteindelijke wereldvrede beter dan ik het ooit zal doen. In geheel Polen leven de mensen tegenwoordig in vrijheid, praten in vrijheid en kunnen in vrijheid vereren en geloven. Wie weet hoe het over nog eens vijf jaar zal zijn en dit alles is alleen een gevolg van het feit dat mensen van zeer verschillende overtuiging, maar van goede wil, liet besluit namen samen te gaan en elkaar te verdragen zonder te letten op de offers die ze hadden te brengen, zonder te letten op de knauw die hun trots had te incasseren. En dit is, geloof ik, het ware antwoord - niet het uitstippelen van een gedragslijn, zoals Dr. Jennings voorstelde, maar een Klimaat van goede wil te scheppen waarin deze gedragslijn kan floreren en zijn vruchten afwerpen. Vraag de regeerders van de grote landen, die onze zieke wereld naar een betere zouden moeten leiden, vraag hen morgen waar ze op het ogenblik het meest behoefte aan hebben en ze zullen zeggen: geleerden en steeds meer geleerden - deze ongelukkige, briljante wezens die al sinds heel lang hun natuurrecht op onafhankelijkheid inruilden, hun gewetens begroeven en zich verkochten aan de regeringen van de wereld, zodat deze zelfde regeringen steeds feller met elkaar kunnen gaan wedijveren tot ze het uiteindelijk wapen van de vernietiging in handen hebben." Jansci zweeg even en wat moe schudde hij het hoofd. „De regeringen in de wereld zijn dan misschien niet gek, maar ze zijn wel blind en hun blindheid is maar een stap van de krankzinnigheid verwijderd. Wat deze wereld op de meest wanhopige manier nodig heeft - of ooit nodig zal hebben - is een nog niet in de geschiedenis voorgekomen poging onszelf te leren kennen, ook zelfs andere volken als onszelf te leren kennen. Dan zullen we merken dat er geen verschil tussen ons en al die anderen bestaat en dat rechtvaardigheid, deugdzaamheid en waarheid evenzeer tot die anderen behoren als tot onszelf. We moeten niet aan een volk denken als aan een opeengehoopte massa en, waar het ons uitkomt en zonder onderscheid, als aan een natie zonder gezicht: we moeten ons altijd herinneren dat een natie bestaat uit miljoenen kleine mensjes, zoals we dat zelf zijn. Te spreken over de zonden, de schuld en de verdorvenheid van een natie is een bewijs van opzettelijke blindheid, onjuistheid en onchristelijkheid. Terwijl het inderdaad waar is dat zo'n natie misschien ontspoort, bedenk wel dat ze nooit ontspoort omdat ze het zo graag wil, maar omdat ze het niet kon helpen en er iets in haar verleden en milieu was dat haar onherroepelijk deed zijn wat ze nu is: precies als enkele vergeten voorvallen en invloeden, die we ons niet meer herinneren en kunnen begrijpen, ieder van ons gemaakt hebben tot wat we op het ogenblik zijn. Met dit te begrijpen en wanneer we dit beseffen, zal er mededogen komen en geen macht op aarde kan het opnemen tegen mededogen. Hetzelfde mededogen dat de joodse gemeenschap een beroep op de gehele wereld laat doen om gelden te verzamelen voor hun gezworen, maar van honger stervende vijanden, dc Arabische vluchtelingen. Hetzelfde mededogen dat een Russisch soldaat zijn revolver in de handen van Sandor deed werpen. Het zelfde mededogen - een mededogen dat geboren werd uit begrip dat bijna alle in Boedapest gelegerde Russische soldaten deed weigeren om tegen de Hongaren te vechten, die ze immers zo goed hadden leren kennen. En dit mededogen, deze barmhartigheid, zal komen, moet komen, als de mensheid tenminste verlangt dat ze komt. Er bestaat geen zekerheid dat het nog in onze tijd zal komen. Het is een gok, het moet wel een gok zijn, maar ongetwijfeld veel beter een gok uit hoop - hoe klein die hoop ook moge zijn - dan een gok uit wanhoop en het indrukken van de knop die het eerste intercontinentale projectiel de lucht in slingert! Om die gok echter succes te laten hebben, moet eerst het begrip komen: bergen, rivieren en oceanen zijn niet langer de grenzen die de mensheid scheiden, ze scheiden alleen de geest van de mensheid! De onwetendheid die onverdraagzaam maakt - het niet willen weten! - dat is de laatste werkelijke grens die er nog op aarde over is."Nadat Jansci uitgesproken was, heerste er lange tijd een stilte in het vertrek, die slechts verbroken werd door het knetteren van de blokken in het vuur en het zachte zingen van een ketel. Het vuur scheen hen allen te fascineren, te hypnotiseren zelfs. Ze staarden in de vlammen, alsof ze door maar lang genoeg te staren dc toekomst van Jansci's droom zouden kunnen zien. Het was echter niet het vuur dat hen fascineerde; het was de dringende, bijna hypnotische klank in Jansci's rustige stem geweest en de herinnering aan wat hij had gezegd bleef nog lang in de kamer hangen. Zelfs de professor was zijn boze verontwaardiging vergeten en wat wrang dwaalden Reynolds' gedachten naar kolonel Mackintosh: als die er zelfs ook maar een vermoeden van had wat er op dat moment in zijn agent omging, zou Reynolds na zijn terug komst in Engeland meteen zonder werk zijn. Wat later stond de graaf op, vulde de lege glazen en ging weer zitten zonder een woord gezegd te hebben. Niemand had naar hem gekeken, niemand scheen de eerste te willen zijn om de stilte te verbreken of verlangde dat iemand anders dit zou doen. Allen waren diep in hun eigen gedachten verzonken. Reynolds mijmerde - en misschien was het onvermijdelijk - over de reeds lang geleden gestorven Engelse dichter die eeuwen terug precies hetzelfde had verkondigd als Jansci en toen opeens werd de rust verstoord door het schor en dringend gebel van de telefoon. Het paste zó volkomen in het kader van Reynolds' gedachten dat hij zich op dat moment - en nooit zou hij dat moment meer vergeten - alleen maar kon afvragen voor wie de klok luidde. Hij behoefde niet lang op het antwoord te wachten: de klok luidde voor Jansci! Opgeschrikt uit zijn dromen ging Jansci rechtop zitten, verplaatste zijn glas naar zijn rechterhand en nam met de linker de hoorn van de haak. Het gebel hield abrupt op. Daarvoor in de plaats en zó duidelijk dat iedereen in de kamer het kon horen, klonk er een snerpende gil in de telefoon, een lang aangehouden kreet van angst en pijn die op het moment dat Jansci de hoorn tegen zijn oor drukte, wegstierf in een onverstaanbaar, afschuwelijk brabbelend gefluister. Dan klonken er een paar korte woorden, daarna een lichtere, hogere en snikkende stem, maar niemand wist wat er gezegd werd omdat Jansci de hoorn zó vast tegen zijn oor hield dat er slechts vage en onsamenhangende klanken hoorbaar waren. De anderen in de kamer konden alleen maar wachten en keken naar Jansci. Ze zagen dat de knokkels van zijn hand, die de hoorn omklemde, wit als ivoor waren. Ze zagen dat zijn gezicht verhardde tot een masker van graniet en dat de rode kleur langzaam uit zijn gezicht wegtrok tot het bijna even wit was als zijn dik, spierwit haar. Twintig seconden, dertig seconden gingen voorbij zonder dat Jansci iets zei. Dan klonk eensklaps het geluid van versplinterend glas en viel het glas van Jansci gebroken en in honderd kleine scherven op de stenen vloer. Het bloed begon uit zijn misvormde, met littekens overdekte hand te vloeien en droop tussen de over de grond bezaaid liggende scherven. Jansci had het niet bemerkt. Met heel zijn geest en al zijn gedachten was hij op dat moment aan de andere kant van de telefoonlijn. „Ik bel terug," zei hij plotseling. Hij luisterde nog even gespannen en voegde er dan fluisterend en met verstikte stem aan toe: „Nee … … nee!" Met kracht wierp hij de hoorn op de haak, maar de anderen hoorden nog net, evenals toen Jansci de hoorn had opgenomen, een schorre kreet van pijn die op het moment dat de verbinding verbroken werd als door een valbijl getroffen plotseling afbrak. „Dwaas van me zoiets te doen, is het niet?" Jansci staarde naar zijn hand en was de eerste die sprak. Zijn stem klonk rustig, maar alle leven scheen eruit geweken te zijn. Hij haalde een zakdoek tevoorschijn en drukte die op het stromende bloed. „Zonde van die kostelijke barack! Neem me niet kwalijk, Wladimir!" Het was de eerste maal dat iemand hem de graaf bij diens werkelijke naam had horen noemen. „Wat was dat in Godsnaam?" De handen van de oude Jennings trilden, zodat hij barack over de rand van zijn glas morste. Zijn stem kwam niet boven een hees gefluister uit. „Dat was het antwoord op vele vragen!" Jansci bond de zakdoek om zijn hand, maakte een vuist om hem op zijn plaats te houden en staarde in het dofrode hart van het vuur. „We weten nu namelijk waarom Imre verdween en de graaf verraden werd. Ze kregen Imre te pakken, namen hem mee naar de Stalinstraat en vlak voor hij stierf, ging hij door de knieën." „Imre!" fluisterde de graaf. „Voor hij stierf! Mijn God en ik dacht dat hij ons in de steek had gelaten!" Niet begrijpend dwaalden zijn blikken naar de telefoon. „Bedoel je dat. .." „Imre stierf gisteren," mompelde Jansci. „Arme, eenzame kerel! Ik had Julia aan de telefoon. Imre vertelde hen waar ze was en ze kwamen haar halen toen ze op het punt stond hierheen te gaan. Daarna dwongen ze haar te zeggen waar dit huis is." Reynolds sprong op en met een harde slag viel zijn stoel om. Zijn ondertanden waren ontbloot als die van een wolf. „Die schreeuw kwam dus van Julia?" Zijn stem was hees en leek in niets meer op zijn eigen stem. „Ze martelden haar!" „Dat was Julia! Hidas wilde ons tonen dat het hem om zaken gaat!" Jansci verborg zijn gezicht in zijn handen en zijn stem klonk gesmoord. „Ze martelden Julia echter niet, maar Catherine en waar Julia bij was. Julia moest het toen wel zeggen." Niet begrijpend staarde Reynolds hem aan. Op het gezicht van de oude Jennings lag een uitdrukking van verbijstering en vrees, terwijl de graaf in zichzelf stond te vloeken: steeds weer opnieuw in een zinloze, godslasterlijke litanie van verwensingen. Jansci mompelde iets onverstaanbaars en dan opeens werd het Reynolds duidelijk. Met slappe benen en een knijpend gevoel in de maag trok hij zijn stoel overeind en ging zitten. „Ik wist dat ze niet gestorven was," fluisterde Jansci. „Ik heb het altijd geweten en nooit de moed opgegeven, is het wel, Wladimir? Ik wist dat ze niet gestorven was. Mijn God, waarom liet U haar niet sterven, waarom zorgde U er niet voor dat ze stierf?"De vrouw van Jansci, realiseerde Reynolds zich dof, de vrouw van Jansci leefde nog! Julia had gezegd dat ze, vlak nadat de AVO haar had weggehaald, al gestorven moest zijn. Maar het was niet waar. Hetzelfde geloof en dezelfde hoop die het voor Jansci zeker hadden gemaakt dat ze nog leefde en hem geheel Hongarije door naar haar lieten zoeken, moesten ook in Catherine de vlam van het leven brandend hebben gehouden en schonken haar het heilig vertrouwen dat Jansci haar op een dag zou vinden. Maar nu had de AVO haar. Hidas had geweten waar ze zich bevond en was haar regelrecht uit de Szarhazagevangenis gaan halen.. . ze hadden Julia ook en dat was nog duizendmaal erger. Bijna als vanzelf zag Reynolds het meisje weer voor zich: de ondeugende manier waarop ze op het Margaretha-eiland naar hem gelachen had toen ze met een kus afscheid van hem nam; haar bezorgd gezicht toen ze zag hoe Coco hem toegetakeld had; hoe ze naar hem gekeken had toen hij wakker was geworden; de doffe, levenloze blik in haar ogen toen ze een voorgevoel kreeg van de op handen zijnde tragedie! Plotseling, zonder dat hij zich besefte dat hij het van plan was geweest, sprong Reynolds overeind. „Waar kwam dat telefoontje vandaan, Jansci?" Zijn stem was weer normaal en er viel geen spoor van zijn razende, ijskoude woede in te ontdekken. „Uit de Andrassy Ut! Wat geeft het, Meechail?" „We kunnen erheen gaan en ze er uithalen. De graaf en ik samen. Het zal ons lukken!" „Als er twee mannen bestaan die ertoe in staat zouden zijn, zie ik ze nu voor me, maar zelfs jullie kunnen het niet." Jansci glimlachte: een trage, flauwe glimlach die nauwelijks zijn lippen raakte, maar desondanks was het toch een glimlach. „De opdracht, alleen maar de opdracht! Dat is je geloof, daar leef je voor! Die opdracht is volbracht, Meechail en hoe zou kolonel Mackintosh er nu verder over denken?" „Ik weet het niet, Jansci," antwoordde Reynolds langzaam. „Ik weet het niet en God is mijn getuige dat het me zelfs volkomen koud laat. Ik heb er genoeg van en dit is de laatste opdracht van kolonel Mackintosh geweest die ik op me heb genomen, mijn laatste opdracht als agent van onze geheime dienst en daarom zullen de graaf en ik als u het goed vindt…" „Een ogenblik!" Jansci hief zijn hand op. „Er zit meer aan vast, het is erger dan je denkt. .. eh. .. wat wilde u zeggen, Dr. Jennings?" „Catherine!" mompelde de oude man. „Wat een vreemde samenloop van omstandigheden: de naam van mijn vrouw is ook Catherine." „Ik vrees dat de samenloop van omstandigheden ons in dit geval veel dieper treft, professor." Lange tijd staarde Jansci zonder iets te zien in het vuur en dan richtte hij zich op. „De Engelsen gebruikten uw vrouw als een soort van dwangmiddel en nu…" „Natuurlijk, natuurlijk," fluisterde Jennings. Hij beefde niet meer. maar was volkomen rustig en bevrijd van alle angst. „Het is zo helder als glas, want waarom anders zouden ze opgebeld hebben? Ik zal meteen gaan." „Meteen gaan?" Reynolds staarde hem aan. „Wat bedoelt u?" „Als je Hidas even goed kende als ik," zei de graaf, „had je dat niet behoeven te vragen. Gelijk oversteken, is het niet, Jansci? Catherine en Julia keren hier levend terug - in ruil voor de professor!" „Zo zeiden ze het precies. Ik krijg ze terug, wanneer ik de professor uitlever." Langzaam en beslist schudde Jansci het hoofd. „Het kan niet: ik kan u niet terugsturen! God weet wat ze met u zullen doen als ze u weer in handen hebben." „Het moet!" Jennings was overeind gekomen en keek op Jansci neer. „Ze zullen me niets doen, omdat ze me veel te goed kunnen gebruiken. Uw vrouw, Jansci, uw vrouw en uw dochter - wat betekent mijn vrijheid vergeleken met hun levens? U heeft geen keus - ik ga!" „U zou me mijn gezin teruggeven en uw eigen gezin nooit meer kunnen zien: realiseert u zich wat u zegt, Dr. Jennings?" „Jawel," antwoordde Jennings rustig en vasthoudend. „Ik weet precies wat ik zeg. Het is niet de scheiding die zo belangrijk is, maar het gaat er alleen om dat als ik terugga onze beide gezinnen kunnen leven en wie weet: misschien krijg ik de vrijheid nog wel eens terug! Als ik het niet doe, betekent het de dood van uw vrouw en dochter. Dat begrijpt u toch?" Jansci knikte en zelfs door zijn angst en alles beheersende woede heen welde er toch nog medelijden bij Reynolds op voor iedereen die zich voor zó'n wrede en onmenselijke keus geplaatst zag. En wat het vooral zo onverdraaglijk maakte was het feit dat het juist Jansci moest treffen: een man die enkele ogenblikken geleden nog zo vurig gesproken had over het liefhebben van zijn vijanden, over de behoefte aan begrip voor zijn communistische broeders, over verzoening en over het verlenen van hulp. Toen opeens schraapte Jansci zijn keel om iets te zeggen en Reynolds wist wat er zou komen. Ik ben meer verheugd dan ooit, Dr. Jennings, dat ik een klein steentje heb kunnen bijdragen u te bevrijden. U bent een moedig en braaf man, maar u zal niet sterven voor mij of de mijnen! Ik zal kolonel Hidas zeggen…"Laat mij het kolonel Hidas maar zeggen," onderbrak de graaf. Hij liep naar de telefoon, belde en vroeg een nummer aan. „De kolonel is altijd dolblij wanneer zijn jongere officieren hem rapport uitbrengen… nee, Jansci, laat dit aan mij over. Je hebt nooit aan mij getwijfeld en ik smeek je er nu niet mee te beginnen." Hij zweeg, verstijfde even, ontspande zich weer en glimlachte. „Kolonel Hidas? Hier ex-majoor Howarth… in blakende welstand, naar ik blij ben te mogen zeggen… ja, we hebben uw voorstel overwogen en doen u een tegenvoorstel. Ik weet hoe smartelijk u me moet missen tenslotte ben ik de meest efficiënte officier van de AVO, voor welk feit… eh… zoals u zich zult herinneren niemand minder dan u persoonlijk instond - maar ik stel voor dit smartelijk verlies weer goed te maken. Als ik kan garanderen dat professor Jennings zijn mond zal houden als hij het westen bereikt, zoudt u mij dan als een zeer bescheiden toegiftje willen accepteren in ruil voor de vrouw en dochter van generaal-majoor Illyurin… jaja, natuurlijk wacht ik even, maar ik heb niet de gehele dag de tijd." Hij liet de telefoon losjes heen en weer slingeren, draaide zich om naar Jansci en de professor, wuifde met zijn hand hun protesten weg en glimlachte om Jennings' vergeefse pogingen hem de telefoon te ontnemen. „Kalm, heren en maakt u zich niet ongerust. Kalm maar. Edele zelfopoffering oefent weinig aantrekkingskracht op me uit: ronduit gezegd helemaal niet! Ah, kolonel Hidas… ach, zozo, ik was er al bang voor… een slag voor mijn gevoel van eigenwaarde, want ik moet dus aannemen dat ik maar een klein visje ben. .. dus het moet de professor zijn… jaja, hij is maar al te graag bereid.. . nee, de ruil zal niet in Boedapest plaats vinden, kolonel Hidas! Denkt u dat we gek zijn? Als we daarheen gaan, heeft u drie vissen tegelijk! Wanneer u dus blijft aandringen op Boedapest, gaat Dr. Jennings vannacht over de grens en noch u of iemand anders in Hongarije zal het kunnen voorkomen. U weet beter dan. .. aha, ik wist wel dat u het zou inzien… u bent altijd een man geweest met wie te praten viel, is het niet? Luister goed, kolonel Hidas! Ongeveer drie kilometer ten noorden van dit huis - de dochter van de generaal zal u de weg wel wijzen als het wat moeilijk is - vindt u aan uw linkerhand een zijweg. Deze volgen - ongeveer acht kilometer verder eindigt die weg bij een klein veer over een zijrivier van de Raba. Daar blijft u! Drie kilometer naar het noorden bevindt zich een houten brug over dezelfde rivier. Wij gaan die brug over, vernielen haar zodat u niet in de verleiding komt er ook gebruik van te maken en begeven ons dan naar het zuiden tot aan het huis van de veerman, recht tegenover de plek waar u zult zijn. Er ligt daar een bootje - het wordt langs een touw over de rivier getrokken - en dat zullen we gebruiken om de gevangenen uit te wisselen. Alles duidelijk?" Er volgde een lange pauze en alleen het vage, metaalachtig klinkend geluid van Hidas' mompelende stem, die in de kamer niet te verstaan was, verbrak de gespannen stilte. „Wacht even!" zei de graaf opeens. Hij bedekte het mondstuk van de hoorn met zijn hand en wendde zich tot de anderen. „Hij verlangt een uur uitstel, omdat hij toestemming van de regering moet hebben. Het kan inderdaad waar zijn, maar nog meer waarschijnlijker is dat onze goede vriend onder normale omstandigheden dit uur zou gebruiken om het leger te vragen ons te omsingelen of de luchtmacht te verzoeken een paar goed uitgekozen bommen in de schoorsteen te deponeren." „Onmogelijk!" Jansci schudde het hoofd. „Het dichtst bijzijnde legeronderdeel ligt in Kaposvar, ten zuiden van Balaton, en we weten van de radio dat ze daar tot aan hun nekken ingesneeuwd zijn." „En de dichtst bijzijnde luchtbasis bevindt zich in de buurt van de Tsjechische grens!" De graaf keek door het raam naar de grijze wereld van jagende sneeuw. „Zelfs al slagen ze erin op te stijgen, dan zou toch geen enkel vliegtuig ons met dit weer kunnen vinden. Zullen we de kans wagen?",,We zullen de kans wagen," herhaalde Jansci. We staan u dat uur toe, kolonel Hidas," zei de graaf terwijl hij zijn hand van het mondstuk wegnam, „maar als u één minuut later opbelt, zijn we gevlogen, en nog iets: u komt via het dorp Vylok en niet anders. We willen niet dat ons de weg tot ontvluchten afgesneden wordt en u kent de omvang van onze organisatie: we zullen elke weg ten noorden van Szombathely laten controleren en als we er ook maar één wagen of truck op aantreffen, zult u ons hier niet vinden. Tot ziens dus, kolonel. .. tot ongeveer over drie uur zullen we maar zeggen.. . au revoir!" Hij legde de hoorn op de haak en wendde zich tot de anderen. „U ziet het dus, heren - ik krijg alle eer en faam ridderlijk en zelfopofferend dapper te zijn zonder de schrikbarende risico's te nemen die hier gewoonlijk aan verbonden worden. Projectielen zijn belangrijker dan wraak en ze willen de professor. We hebben drie uur." Drie uren en een van die uren was bijna voorbij. Eigenlijk hadden ze dat uur moeten gebruiken om te slapen, want ze waren allemaal uitgeput en hunkerden naar slaap, maar de gedachte aan slaap kwam bij niemand op. Niet bij Jansci, want hoewel hij als verdoofd was bij het denkbeeld Catherine terug te zien, voelde hij zich tegelijkertijd diep ongelukkig, verteerd door zorg en wroeging en was hij er in zijn hart nog steeds van overtuigd dat de professor niet moest gaan. Niet bij de professor zelf, die helemaal geen zin had de laatste paar uur van zijn vrijheid slapend door te brengen. Niet bij de kozak, omdat hij weer met zijn eindeloze zweepoefeningen bezig was en zich trainde voor een glorierijk gevecht tegen de vervloekte AVO. Evenmin bij Sandor, die geen moment aan slaap dacht omdat hij buiten naast Jansci in de bittere kou heen en weer liep: hij wilde Jansci in dit uur niet alleen laten. En de graaf dronk: regelmatig en met grote hoeveelheden, alsof hij nooit meer een fles jenever in zijn leven zou tegenkomen. Toen hij de derde fles barack ontkurkte, staarde Reynolds hem in een soort van stille bewondering aan, want de graaf had al tweemaal zoveel gedronken als de anderen. Aan de uitwerking te oordelen, had het echter water kunnen zijn. „U denkt dat ik teveel drink, is het niet?" Glimlachend keek hij Reynolds aan. „Ik lees het van uw gezicht." „Geen sprake van! Waarom zou u niet drinken, maar. .." „Wat maar?" Reynolds haalde de schouders op. „Dat is niet de reden dat u drinkt." „Niet?" De graaf trok een wenkbrauw op. „Dan misschien om al dat verdriet van me te vergeten?" „Om Jansci's verdriet te vergeten, meen ik," zei Reynolds langzaam. Dan opeens zag hij alles heel duidelijk en scherp in. „Nee, ik geloof dat ik het zeker weet! U bent overtuigd - hoe dat kan weet ik niet - dat Jansci zijn vrouw en dochter terug zal zien. Zijn verdriet is dan verdwenen, maar dat van u is gebleven. Het was hetzelfde als dat van Jansci, maar nu moet u het alleen dragen en daarom voelt u het dubbel." „Heeft Jansci met u gesproken?" „Geen woord." „Ik geloof u." De graaf keek Reynolds peinzend aan. „Misschien weet u het niet, beste vriend, maar u bent in een paar dagen tien jaar ouder geworden. U zal nooit meer dezelfde zijn. U neemt natuurlijk ontslag bij de geheime dienst?" „Dit is mijn laatste opdracht geweest." „En u gaat met de blonde Julia trouwen?" „Lieve God!" Reynolds staarde hem verrast aan. „Is. .. is het zó duidelijk?" „Voor iedereen, behalve voor uzelf." „Goed dan, ja… natuurlijk!" Reynolds fronste. „Ik heb haar echter nog niet gevraagd." „Niet nodig. Ik ken de vrouwen." Gemaakt treurig wuifde de graaf even met zijn hand. „Blijkbaar heeft ze nog ergens een zwakke hoop iets van u te maken." „Ik hoop dat ze dat heeft." Reynolds zweeg, aarzelde en keek de graaf dan recht in de ogen. „U heeft me mooi met een kluitje in het riet gestuurd, is het niet?" „Inderdaad, en het was niet eerlijk van me. Ik was persoonlijk en u was zo vriendelijk me niet voor het hoofd te stoten. Soms geloof ik dat trots een vervloekt ding is!" De graaf schonk opnieuw zijn glas vol, dronk, stak een van zijn ontelbare Russische sigaretten op en vervolgde dan abrupt: „Jansci zocht zijn vrouw en ik mijn zoontje. Zoontje! Hij zou volgende maand twintig geweest zijn - misschien is hij het ook wel geworden. Ik weet het niet, ik weet het werkelijk niet. Ik hoop dat hij leeft." „Was hij uw enig kind?" „Ik had vijf kinderen en de kinderen hadden een moeder, een grootvader en ooms, maar over hen maak ik me geen zorgen - ze zijn allemaal in veiligheid." Reynolds zei niets. Er viel niets te zeggen. Hij wist van Jansci dat de graaf alles en iedereen in de wereld verloren had - behalve zijn zoontje. „Toen hij pas drie jaar was," vertelde de graaf zacht, „kwamen ze me halen en nog steeds zie ik hem in de sneeuw staan - met een vragende, niet begrijpende blik in zijn ogen. Sindsdien heb ik elke nacht en elke dag aan hem gedacht. Bleef hij in leven? Wie zorgde voor hem? Had hij kleren om zich tegen de kou te beschermen, beschikt hij nu ook nog over kleren tegen de kou? Ik weet het niet. Heeft hij te eten of is hij mager van de honger? Misschien verlangde niemand hem, maar bij God, mijnheer Reynolds, hij was zo'n klein jongetje! Ik ben benieuwd hoe hij er uitziet, ik heb me dat altijd afgevraagd. Elke dag opnieuw weer vroeg ik me af hoe hij zou glimlachen, hoe hij zou schateren, zou spelen en hollen. Ik had zo graag bij hem willen zijn, ik had hem zo graag elke dag willen zien en al die prachtige dingen van een opgroeiend kind willen meemaken, maar ik heb het allemaal gemist, al die mooie jaren zijn voorbij en het is nu te laat. De dag van gisteren komt nooit meer terug. Het jongetje was alles waarvoor ik heb geleefd, maar voor ieder mens komt het ogenblik dat hij de waarheid ziet en ik maakte dat vanmorgen mee. Ik zal hem nooit terugzien en hoop dat God voor hem wil zorgen." „Het spijt me dat ik erover begon," mompelde Reynolds. „Het spijt me heel erg!" Hij zweeg even en zei dan plotseling: „Nee, dat is niet waar. Ik weet niet waarom ik dat eigenlijk zei, maar… ik ben blij dat ik erover begonnen ben." „Vreemd, maar ik ben blij dat ik het u vertelde." De graaf dronk zijn glas leeg, vulde het, keek op zijn horloge en toen hij sprak was hij opnieuw de graaf zoals hij het altijd geweest was en lag er in zijn bruuske, zelfbewuste stem een ironische klank. „Barack wekt zelfmedelijden op, maar tevens wordt het er door verdreven. Het wordt tijd dat we opstappen, beste vriend. Het uur is bijna om. We kunnen hier niet blijven - alleen een dwaas zou Hidas vertrouwen." „Dus Jennings gaat terug?" „Het moet! Anders is het met Catherine en Julia…" „Afgelopen?" „Het spijt me." „Hidas schijnt de professor wel bijzonder nodig te hebben." „Wanhopig! De communisten zijn doodsbang dat hij naar het westen vlucht en zijn mond open doet. Het zou een slag zijn die ze in lange tijd niet te boven zouden komen - de schade zou onherstelbaar zijn. Daarom belde ik op en bood ik mezelf aan. Ik weet hoe graag ze me in handen zouden willen hebben en trachtte uit te vinden wat Jennings voor hen betekent. Zoals ik al zei: ze hebben hem op een wanhopige manier nodig." „Waarom?" Er lag een gespannen klank in Reynolds' stem. „Hij zal nooit meer voor hen werken," antwoordde de graaf slinks, „en dat weten ze." „U bedoelt dat…" „Ik bedoel," zei de graaf stroef, „dat ze alleen zijn eeuwig zwijgen nodig hebben en er bestaat maar één methode om je hiervan te verzekeren." „Maar lieve God!" riep Reynolds uit. „We kunnen de man niet laten gaan, we kunnen hem niet de dood insturen zonder.. „U vergeet Julia," merkte de graaf zachtjes op. Reynolds verborg zijn gezicht in de handen en was te versuft en te verward om nog te kunnen denken. Er ging een halve minuut voorbij en dan eensklaps schrok hij op door het gebel van de telefoon, dat de stilte van de kamer verbrak. Binnen twee seconden had de graaf de hoorn van de haak. „Howarth hier! Kolonel Hidas?" Jansci en Sandor, die onder de sneeuw zaten, waren haastig de kamer binnengekomen en allen luisterden naar de metaalachtige stem in de telefoon, hoewel niemand iets kon verstaan. Ze konden alleen maar naar de graaf kijken, die nonchalant tegen de muur leunde en zonder iets te zien zijn ogen achteloos door het vertrek liet dwalen. Plotseling duwde hij zich van de muur af en verscheen er tussen zijn wenkbrauwen een diepe, verticale rimpel. „Onmogelijk! Een uur heb ik gezegd, kolonel Hidas! We kunnen niet langer wachten. Denkt u dat we zo gek zullen zijn om hier te blijven tot u ons op wel zeer gemakkelijke wijze in handen heeft?" De stem aan de andere kant van de lijn onderbrak hem. De graaf luisterde naar het op dringende toon gesproken relaas en toen de verbinding met een klik verbroken werd, verstijfde hij even, staarde een ogenblik naar de dode telefoon, plaatste dan langzaam de hoorn op de haak terug en draaide zich om. Zijn duim wreef traag en met een irriterend geluid langs de zijkant van zijn wijsvinger en zijn tanden hadden zich in zijn onderlip gebeten. „Er zit iets fout!" De bezorgde uitdrukking op zijn gezicht weerspiegelde zich in zijn stem. „Er zit iets helemaal fout! Hidas zegt dat de verantwoordelijke minister zich met vakantie buiten bevindt, dat de telefoondraden kapot zijn en hij een auto moet sturen om de minister te kunnen bereiken. Het kan nog wel anderhalf uur duren of misschien… wel, jij vervloekte stommeling!" „Wat is er?" vroeg Jansci. „Wie is een…" „Ik!" De onzekere houding van de graaf was volkomen verdwenen en in zijn lage, beheerste stem lag een dwingende klank, die Reynolds er in die mate nog niet in gehoord had. „Sandor, start onmiddellijk de truck! Zorg voor handgranaten en ammonium-nitraat om dat bruggetje aan het einde van de weg op te blazen en vergeet de veldtelefoon niet. Opschieten allemaal, in Godsnaam, haasten jullie je!" Niemand gunde zich tijd de graaf iets te vragen. Tien seconden luier bevonden ze zich allemaal buiten in de dicht vallende sneeuw. De uitrusting werd in de truck geladen en binnen de minuut hobbelde de vrachtwagen over het tuinpad naar de weg. Jansci wendde zich tot de graaf en trok zonder iets te zeggen vragend een wenkbrauw op. „Dat laatste telefoontje kwam uit een cel," zei de graaf rustig. „Een misdadige nalatigheid van mijn kant om het niet eerder begrepen te hebben. Waarom belt kolonel Hidas van de AVO uit een telefooncel? Omdat hij zich niet meer op zijn kantoor in Boedapest bevindt! Honderd tegen één dat het vorige gesprek ook niet uit Boedapest kwam, maar uit het hoofdkwartier in Gyor en dat mijn eigen aanvraag overgeschakeld werd. Hidas is al die tijd al onderweg en probeert ons hier met zijn zogenaamde telefoongesprekken vast te houden. Die minister, de toestemming van de regering, de gebroken telefoondraden - leugens, allemaal leugens! Lieve God, te denken dat ik er nog in trapte ook! Boedapest - Hidas heeft Boedapest al uren geleden verlaten. Ik wil wedden dat hij op het ogenblik niet meer dan acht kilometer hier vandaan is. Als we hier een kwartier langer waren gebleven, had hij ons allemaal te pakken gehad: zes lieve, kleine vliegjes, die geduldig zitten te wachten in de zitkamer van de spin!"