Zesde hoofdstuk

 

Roerloos en zwijgend stond Reynolds midden in de garage. Het leek hem een eeuwigheid toe, waarin eerst zijn geest de schok trachtte te verwerken en dan het bitter besef van de werkelijkheid kwam, gevolgd door een zich koortsachtig afvragen wat er gebeurd kon zijn, hoe de mannen van de AVO in de garage kwamen en waar zijn vrienden zouden zijn. Het was echter geen eeuwigheid. Bij elkaar waren het hoogstens vijftien seconden en in die tijd viel de mond van Reynolds hoe langer hoe meer open van verrassing en verwijdden zijn ogen zich van angst. „Reynolds?" fluisterde hij moeilijk, zoals een Hongaar onder de omstandigheden ook gedaan zou hebben. „Michael Reynolds? Ik… ik begrijp niet wat u bedoelt, kameraad. Wat… wat is er aan de hand? Waarom die pistolen? Ik zweer u dat ik niets heb gedaan, kameraad, ik zweer het!" Hij wrong zijn handen tot de knokkels wit werden en zijn stem beefde van ontzetting. De twee AVO-mannen, die Reynolds kon zien, keken elkaar langzaam en met opgetrokken wenkbrauwen aan, alsof ze zich iets afvroegen. In de donkere, geamuseerde ogen van de kleine officier lag echter geen spoor van twijfel. „Geheugenverlies!" zei hij minzaam. „Het is de schok, mijn beste man, die u uw eigen naam deed vergeten. Niettemin een opmerkelijke poging en als uw identiteit me niet volkomen bekend was, zou ik er misschien, evenals mijn mannen die u nog niet kennen, minstens voor de helft ingevlogen zijn. De Britse geheime dienst doet ons een grote eer aan alleen maar hun beste krachten in dit land te laten opereren. Anderzijds zou ik ook niet anders verwacht hebben wanneer het erom gaat… eh… professor Harold Jennings terug te krijgen… eh… zullen we het zo maar noemen?" Reynolds voelde zijn maag samentrekken en de wanhoop bracht een bittere smaak in zijn mond. Dit was erger dan hij gevreesd had. Als ze dit wisten, dan wisten ze alles en betekende het dat het spel definitief verloren was. De domme, bange uitdrukking week echter geen moment van zijn gezicht en kon er op geschilderd zijn. Hij schudde snel en heftig het hoofd, alsof hij de zwarte verschrikking van een nachtmerrie kwijt wilde raken, en keek met verwilderde ogen om zich heen. „Laat me gaan, laat me gaan!" schreeuwde hij met hoge stem. „Ik heb niets gedaan, ik zweer het, ik heb niets gedaan. Ik ben een goede communist en lid van de partij." Zijn mond opende en sloot zich als in paniek en zijn gezicht was verwrongen. „Ik woon in Boedapest, kameraad, ik ben een fatsoenlijk burger. Ik heb papieren bij me en mijn lidmaatschapskaart! Ik zal ze u laten zien, ik zal ze u laten zien, kameraad!" Zijn hand bewoog zich omhoog, wilde tussen de jas glijden, maar viel langzaam langs de revers weer omlaag toen de officier koud en droog en heel zacht één enkel woord zei, dat hem echter trof als een zweepslag. „Stop!" De kleine officier glimlachte. „Jammer dat u niet meer de gelegenheid zal hebben u uit de geheime dienst van uw land terug te trekken, kapitein Reynolds. Jammer trouwens dat u er ooit bij ging. Ik ben ervan overtuigd dat een talentvol volgeling van Thespis voor de planken en het witte doek verloren is gegaan." Over de schouder van Reynolds heen keek hij naar een AVO-man, die bij de garagedeur was blijven staan. „Coco," zei hij, „kapitein Reynolds was van plan een revolver of ander gevaarlijk wapen tevoorschijn te toveren. Bevrijd hem van de verleiding." Reynolds hoorde het geluid van zware laarzen op de betonnen vloer en even kreunde hij van pijn toen de kolf van een geweer met kracht in het smalle gedeelte van zijn rug gestoten werd, precies boven de nieren. Duizelig zwaaide hij heen en weer en in een rode waas van pijn voelde hij hoe een paar geoefende handen zijn kleren doorzochten en zacht drong het verontschuldigend gemompel van de officier tot hem door. „U moet het Coco niet kwalijk nemen, kapitein Reynolds. Hij is in deze dingen altijd bijzonder op de man af. Bij het fouilleren van gevangenen heeft de ervaring hem echter geleerd dat een klein voorbeeld van wat er bij slecht gedrag tijdens de fouillering onvermijdelijk zal gebeuren, veel doeltreffender is dan de afschuwelijkste dreigementen." Zijn stem veranderde, maar nauwelijks merkbaar. „Ah, stuk van overtuiging nummer één! Zeer interessant! Een automatische revolver, kaliber .35, Belgisch fabrikaat - én een geluiddemper! Beide niet te krijgen in dit land. Zonder twijfel heeft u ze ergens op straat gevonden! En… eh… herkent een van jullie dit?" Met moeite wist Reynolds weer iets te onderscheiden. De hand van de officier omklemde de ploertendoder die Reynolds de man in de bruine regenjas ontnomen had. „Ik geloof het wel, kolonel Hidas," gromde de kerel die Coco was genoemd, terwijl hij naderbij kwam. Hij was een reus van een vent, zoals Reynolds nu kon zien, bijna twee meter lang, evenredig gebouwd, met een gebroken neus en een verdierlijkt, door littekens overdekt gezicht. Hij nam de ploertendoder aan en het wapen scheen geheel in zijn geweldige, zwart behaarde klauw te verdwijnen. „Die is van mijn vriend Herped, kolonel! Geen twijfel mogelijk. Kijk maar, zijn initialen staan aan de onderkant." Zijn ogen schitterden. „Hoe kwam je hieraan?" snauwde hij tegen Reynolds. „Het ding zat samen met de revolver in een pakje," zei de Engelsman nors en kortaf. „Ik vond het op de hoek van de Brody Sandor- straat en…" Hij zag de ploertendoder omhoog komen, maar was net even te laat om de slag te ontwijken, die hem tegen de muur smeet. Reynolds gleed op de vloer en kwam wankelend weer overeind. In de stilte hoorde hij het bloed uit zijn stuk geslagen lippen op de vloer druppen. Voor in zijn mond voelde hij een paar tanden los zitten. „Kom, kom, Coco!" zei Hidas sussend en wat verwijtend. „Geef me die ploertendoder terug. Dank je. Kapitein Reynolds, u heeft het geheel aan uzelf te wijten. .. eh. .. we weten namelijk nog steeds niet of Herped de vriend van Coco is of.. . was! Hij was zo ongeveer stervende toen hij in het tramhuisje gevonden werd, waar u hem achterliet." Hij rekte zich wat uit en sloeg de dreigend kijkende reus, die naast hem stond, op de schouder. „Beoordeel onze vriend niet verkeerd, mijnheer Reynolds. Zoals zijn bijnaam al zegt, kan hij zich ook anders voordoen. Coco is niet zijn eigen naam, maar die van een vermaarde clown, van wie u ongetwijfeld gehoord zal hebben. Ook onze Coco kan werkelijk verbazend amusant zijn en ik heb gezien hoe hij in de cellen beneden de Stalinstraat zijn collega's deed bulderen van het lachen, wanneer hij zijn… eh… techniek weer eens op kostelijke wijze gevarieerd had." Reynolds zweeg. Het noemen van de folterkamers van de AVO en het feit dat Hidas die sadistische bruut de vrije hand had gelaten, waren niet toevallig en hielden verband met elkaar. Hidas stak zijn voelhorens uit. Op sluwe wijze taxeerde hij op deze wijze Reynolds' reactie en weerstandsvermogen om daarna een bepaalde gedragslijn verder te kunnen uitstippelen. Hidas stelde alleen maar belang in zekere resultaten die zo snel mogelijk bereikt moesten worden. Als hij ervan overtuigd raakte dat geweld bij een man als' Reynolds tijdverspillen was, zou hij er ongetwijfeld direct van afzien en een meer verfijnde methode proberen. Hidas zag er weliswaar uit als een gevaarlijk, verbitterd en sluw man, maar Reynolds ontdekte geen sadisme op het donker, mager gezicht. „Loop de straat uit," beval de kolonel een van zijn mannen, „bel in de telefooncel op en laat onmiddellijk een wagen komen. Ze weten waar we zijn." Glimlachend keek hij Reynolds aan. „Jammer genoeg durfden we de auto niet voor de deur te parkeren, want vermoedelijk zou het uw argwaan hebben gewekt, kapitein Reynolds." Vlug wierp hij een blik op zijn horloge. „Over hoogstens tien minuten kan de wagen hier zijn, maar intussen zullen we die tijd nuttig besteden. Kapitein Reynolds zou misschien interesse kunnen hebben om wat op te schrijven en een verslag te ondertekenen over zijn bezigheden van recente datum. Geen fantasie natuurlijk. Breng hem binnen." Ze brachten hem naar binnen en duwden hem tot vlak voor het bureau. Hidas ging erachter zitten en liet de verstelbare muurlamp op een afstand van minder dan een halve meter recht in het gezicht van de Engelsman schijnen. „We zullen een lied gaan zingen, kapitein Reynolds, en de woorden optekenen voor een dankbaar nageslacht - of op zijn minst genomen voor het tribunaal. U kunt rekenen op een eerlijk proces. Draaierij, platte leugens of zelfs uitstel zullen u niet kunnen helpen. Een onmiddellijke bevestiging van wat we al weten, kan misschien uw leven nog redden en we voorkomen liever wat onvermijdelijk een internationaal incident zou gaan worden. En inderdaad weten we alles, kapitein Reynolds, maar dan ook alles." Langzaam schudde hij het hoofd, alsof hij zich plotseling iets herinnerde en zich verwonderd wat afvroeg. „Wie zou gedacht hebben dat uw vriend…eh…" Hij knipte met de vingers.„Ik ben zijn naam vergeten, maar. .. eh. .. die dikke kerel met de schouders als een schuurdeur! Wie had kunnen vermoeden dat die man zo'n prachtige zangstem zou hebben?" Hij trok een la open, haalde er een vel papier uit en Reynolds kon zien dat het beschreven was. „Een wat beverig handschrift," zei Hidas, „wat onder de omstandigheden echter verklaarbaar is. In ieder geval kan het ons van dienst zijn: de rechter zal weinig moeite hebben het te ontcijferen." Ondanks de scherpe scheuten pijn in zijn zij en stuk geslagen mond voelde Reynolds zich plotseling erg opgelucht en spuwde hij een straal bloed op de vloer om de uitdrukking van verlichting op zijn gezicht te verbergen. Hij realiseerde zich nu dat er niets bekend kon zijn omdat de AVO niemand te pakken had kunnen krijgen. Hoogstens zou een aanbrenger een glimp van Sandor opgevangen kunnen hebben toen deze misschien toevallig in de garage bezig was, maar verder wisten ze niets van Jansci en zijn vrienden af. Er waren teveel lacunes in het betoog van Hidas geweest. Reynolds was ervan overtuigd dat Sandor niet genoeg op de hoogte was om Hidas alles te vertellen, wat deze zo graag wilde weten. Bovendien waren ze het verhoor nooit met Sandor begonnen wanneer ze ook de beschikking over het meisje en Imre gehad zouden hebben. Verder was Hidas er de man niet naar een naam te vergeten en vooral geen naam die hij pas gehoord had. Het was trouwens niet aan te nemen dat Sandor onder lichamelijke pijnigingen doorgeslagen zou hebben en tijd voor iets anders was er niet geweest. Hidas, dacht Reynolds grimmig, kende de kracht van Sandor niet en had op een afstand van enkele decimeters nog nooit in die vriendelijke, maar onverzoenlijke ogen gekeken. Reynolds staarde naar het vel papier op het bureau en liet dan zijn blikken langzaam door het vertrek dwalen. Als ze Sandor in deze kamer geprobeerd hadden te martelen, zou er naar alle waarschijnlijkheid geen muur meer overeind gestaan hebben, daar twijfelde Reynolds geen moment aan. „Begint u maar te vertellen," stelde Hidas voor, „hoe u het land bent binnengekomen. Waren de sloten bevroren, mijnheer Reynolds?" „Het land binnengekomen? Sloten?" De woorden kwamen traag en moeilijk over Reynolds' gezwollen, bloedende lippen en langzaam schudde hij het hoofd. „Ik ben bang," begon hij, „dat ik niet weet…" Hij brak zijn zin af, deed een sprong opzij en draaide zich om met een krampachtige beweging, die opnieuw een felle pijn door zijn zij en rug deed trekken. Zelfs in het betrekkelijk duister waar Hidas zat, had hij plotseling diens ogen zien bewegen en ook het bijna onmerkbare knikje in de richting van Coco was hem niet ontgaan. Pas later besefte Reynolds dat het waarschijnlijk de bedoeling was geweest dat een en ander hem niet ontging. De neerkomende vuist van Coco miste hem haast volkomen, hoewel de scherpe rand van een zegelring zijn wang van slaap tot kaak opensneed, maar de reus verloor zijn evenwicht en Reynolds maakte geen vergissing. Hidas sprong overeind met het pistool klaar in de hand. Langzaam nam hij de situatie in zich op. De twee andere AVO-mannen slopen behoedzaam naderbij met de karabijnen in de aanslag, Reynolds leunde zwaar op één voet, omdat de ander als gebroken aanvoelde, terwijl Coco zich van pijn over tic vloer kronkelde. „U heeft uzelf verraden, kapitein Reynolds," glimlachte Hidas zwakjes. „Een onschuldig burger van Boedapest had namelijk op de plaats gelegen waar nu de arme Coco zich bevindt: dergelijke grepen en trucs worden op de sportscholen hier in de buurt niet onderwezen." Reynolds realiseerde zich met een koud gevoel dat Hidas het incident met opzet had uitgelokt, zonder ook maar een ogenblik aan de consequenties te denken, die het voor zijn ondergeschikte moest hebben. „Ik weet nu precies, wat ik wilde weten, kapitein Reynolds, en ik doe u de eer om te beseffen dat het tijd verknoeien is uw botten te breken. We gaan naar de Stalinstraat en een paar zachtzinniger methoden om u te overreden." Drie minuten later zaten ze in de vrachtauto, die voor was komen rijden. De reus Coco, die asgrauw zag en nog steeds snorkend ademhaalde, werd in zijn volle lengte op een bank uitgestrekt. Kolonel Hidas en twee AVO-mannen namen plaats op de bank tegenover hem, terwijl Reynolds op de vloer tussen de banken geduwd werd, met zijn rug naar de cabine waarin de vierde AVO-man zich met de chauffeur bevond. Twintig seconden na het wegrijden, juist toen ze de eerste hoek omgingen, gebeurde het. Reynolds hoorde een harde klap en daarna volgde er een schok, die de AVO-mannen van de bank smeet. Een van hen kwam bovenop Reynolds terecht. Er was geen waarschuwing geweest, evenmin zelfs ook maar een seconde gelegenheid om zich schrap te zetten, alleen plotseling een gegier van remmen en het geluid van scheurend metaal waarna de banden van de vrachtauto weggleden over de harde sneeuw en tegen de rand van het trottoir botsten. Ze lagen nog steeds op de vloer van de truck door elkaar te spartelen en trachtten weer tot hun positieven te komen toen opeens de deuren aan de achterkant van de vrachtauto open werden gegooid. Het lampje ging uit, de felle, verblindende lichtbundels van een paar sterke zaklantaarns priemden door de duisternis, de lange boosaardig glinsterende lopen van twee pistolen schoven zich naar voren en een lage, hese stem beval de mannen van de AVO hun handen te vouwen en hoog boven het hoofd te houden. Op een zacht gemompel buiten de auto weken de zaklantaarns en pistolen wat uiteen en struikelde de vierde AVO-man naar binnen, gevolgd door een bewusteloze chauffeur die zonder veel plichtplegingen op de vloer gedeponeerd werd. Dan gingen de deuren dicht. De motor werd overgeschakeld, kwam op volle toeren, Reynolds hoorde een soort van schrapend geluid, alsof de auto zich uit een metalen obstakel wrong en daarna reed de truck verder. Bij elkaar had de overval niet langer geduurd dan hoogstens twintig seconden en Reynolds nam zijn hoed af voor de snelle, soepele en doeltreffende wijze waarop experts hier aan het werk waren geweest. Aan de identiteit van die experts behoefde hij niet te twijfelen. Op het moment dat hij heel even de glimp van een met littekens bedekte hand opving, die een van de pistolen vasthield, en de merkwaardig blauwpurperen vlek in het midden ontwaarde - de hand werd trouwens onmiddellijk weer teruggetrokken - voelde Reynolds echter pas hoe de bevrijdende zekerheid hem als een warme golf omsloot en kon hij een zucht van verlichting slaken. Toen pas realiseerde hij zich hoe groot zijn spanning was geweest en hoe al zijn zenuwen en heel zijn geest zich verzet hadden tegen de gedachte aan de niet te beschrijven verschrikkingen die de ongelukkigen wachtten, die in de kerkers van de Stalinstraat een verhoor moesten ondergaan. Opnieuw voelde Reynolds de snijdende pijn in zijn zij en mond. Ditmaal dubbel zo hevig als eerst, omdat zijn vrees voor de naaste toekomst verdwenen was en zijn denken zich weer op het heden kon concentreren. In golven drong de onpasselijkheid zich aan hem op, het draaide voor zijn ogen, het bloed suisde in zijn oren en hij wist dat het minste verslappen van zijn wilskracht hem in de zalige vergetelheid van een bewusteloosheid zou kunnen brengen. Daar zou later echter nog tijd genoeg voor zijn. Met een grijs gezicht van pijn en terwijl hij zijn tanden op elkaar klemde om niet te kreunen, duwde hij de half over hem heenliggende AVO- man weg, pakte diens karabijn, legde haar op de bank links van hem en schoof haar naar achteren, waar een onzichtbare hand zich er in het donker verder over ontfermde. Twee andere karabijnen en het pistool van Hidas volgden. Dan nam Reynolds zijn eigen revolver met de geluiddemper uit de jaszak van de kolonel en ging hij op de bank tegenover Coco zitten. Enkele minuten later hoorde hij de chauffeur overschakelen en afremmen. De pistolen achter in de auto kwamen op veelbetekenende wijze enkele centimeters verder naar voren en de hese stem waarschuwde om doodstil te zijn. Reynolds nam zijn revolver, schroefde de geluiddemper erop en duwde de loop niet al te zacht tegen de achterkant van de hals van Hidas. Achter in de wagen klonk een zacht, goedkeurend gemompel; dan stopte de truck. Het oponthoud duurde niet lang. Buiten vroeg iemand iets, er volgde een vlug, bars en autoritair antwoord - wat er precies gezegd werd, kon binnen in de auto niet verstaan worden - dan een korte groet, het gesis van ontsnappende lucht uit de losgemaakte remmen en opnieuw reed de truck verder. Met een lange, onhoorbare zucht leunde Reynolds achterover en stak hij de revolver in zijn zak. De afdruk die de loop in de hals van Hidas had achtergelaten, was vuurrood en diep: liet was een spannend, alles van de zenuwen vergend moment geweest. Even later stopten ze voor de tweede maal. Weer drukte de loop van Reynolds' revolver zich op het plekje in de hals van Hidas, doch ditmaal bleek het oponthoud nog korter te zijn dan de eerste keer. Daarna werd er niet meer gestopt. Aan het vaag golvend en kronkelend karakter van de weg en het feit dat het geluid van de uitlaat niet langer weerkaatst werd door omringende muren en gebouwen, kon Reynolds opmaken dat ze de buitenwijken van Boedapest achter zich hadden en nu door het land reden. Door steeds weer opnieuw zijn blikken door het inwendige van de vrachtauto te laten dwalen, dwong hij zichzelf wakker te blijven en verbeten klemde hij zich vast aan de laatste resten van zijn bewustzijn. Zijn ogen waren nu gewend aan het duister achter de lichtbundels van de lantaarns en hij onderscheidde nog net twee donkere gestalten die, met de hoeden ver over het voorhoofd, in elkaar gedoken en roerloos achter hun nimmer bewegende pistolen en lampen zaten. Er lag iets onwerkelijks, iets onmenselijks zelfs m deze gespannen waakzaamheid en geen moment verslappende concentratie, zodat Reynolds er voor het eerst een flauw vermoeden van kreeg hoe Jansci en zijn vrienden zolang in leven hadden kunnen blijven. Af en toe keek hij naar de AVO-mannen aan zijn voeten. Hij zag de niet begrijpende en vreesachtige uitdrukking op hun gezichten en het trillen van hun armen toen hun schouderspieren pijn gingen doen door de spanning van het lang en krampachtig boven het hoofd houden van de gevouwen handen. Alleen Hidas bleef al die tijd volkomen onbeweeglijk zitten en zijn gezicht was rustig en onbewogen. Hoe deze man zich dan ook op koudbloedige wijze onverschillig voor het lot en lijden van anderen toonde, toch moest Reynolds toegeven dat hij ergens bewondering afdwong. Zonder een spoor van vrees of zelfmedelijden te laten blijken, aanvaardde hij zijn nederlaag met dezelfde koele objectiviteit, die hem ook op het moment van de overwinning gekenmerkt had. Een van de mannen achter in de wagen liét het vlammetje van een lucifer over zijn pols spelen - vermoedelijk over een horloge, ofschoon Reynolds het op die afstand niet kon zien - en dan begon hij te spreken: een diepe, barse stem, gedempt door een waarschijnlijk voor het gezicht gebonden zakdoek. Het was een stem, die iedereen had kunnen toebehoren. „Allemaal laarzen en schoenen uit, maar één voor één! Gooi ze op de bank rechts!" Even leek het erop dat kolonel Hidas wilde weigeren - zonder twijfel bezat hij er de moed voor! - maar toen Reynolds hem opnieuw de loop van zijn revolver in de hals drukte, werd het maar al te duidelijk dat elke weerstand volkomen nutteloos zou zijn. Zelfs Coco, die weer genoeg bij zijn positieven was om op een elleboog steunend zichzelf te helpen, had binnen de dertig seconden zijn laarzen uit. „Bravo!" klonk het droog achter in de auto. „Nu de overjassen, heren, en dat is alles." Even volgde er een pauze. „Dank u," ging de stem dan verder. „Luister goed. Op het ogenblik rijden we over een stille, verlaten landweg en dadelijk stoppen we bij een kleine keet. Het dichtstbijzijnde huis, ik vertel u niet waar of in welke richting, ligt bijna vijf kilometer van de keet vandaan. Als u probeert het vannacht in het donker, zonder jas en op uw sokken te vinden, zult u vermoedelijk doodgevroren zijn eer u het huis bereikt heeft. In ieder geval zie ik ervan komen dat u beide voeten dan moet laten amputeren. Dit is geen melodramatisch dreigement, maar een waarschuwing. Als u het uzelf dus moeilijk wilt maken. .. eh. .. ga gerust uw gang. Daarentegen is de keet droog, bent u er beschut tegen de wind en brandhout is aanwezig. U kunt het er warm maken en morgenochtend zal er vast en zeker wel een boerenkar of vrachtauto deze kant uitkomen." „Waarom doet u dit eigenlijk?" vroeg Hidas rustig en bijna wat verveeld. „U hier in de rimboe achterlaten, bedoelt u… of… eh… uw nietswaardige levens sparen?" „Beide!" „Dat kunt u gemakkelijk raden! Niemand is ervan op de hoogte dat we de beschikking over een wagen van de AVO hebben en mits we u niet in de buurt van een telefoon vrij laten, komt niemand dit ook te weten tot we de Oostenrijkse grens bereikt hebben en deze vrachtauto op zichzelf is al de beste bescherming die we ons tijdens de rit kunnen wensen. Wat uw levens betreft, is de vraag van uw kant heel natuurlijk: wie immers met het zwaard omgaat, zal door het zwaard vergaan! We zijn echter geen moordenaars." De stem zweeg en bijna op hetzelfde moment stopte de truck. Een paar seconden bleef het volkomen stil, dan klonk het gekraak van voetstappen in de sneeuw en werden de achterdeuren van de vrachtwagen opengegooid. Reynolds zag hoe twee gestalten zich op de weg tegen de besneeuwde muur van een kleine keet achter hen aftekenden, dan klonk er een nors bevel en klommen Hidas < n zijn mannen achter elkaar de wagen uit. Een van hen hielp de nog steeds kreupele Coco. De Engelsman hoorde een zachte Klik toen het luikje van de cabine werd opengeschoven. Het gezicht van de man, die erdoor gluurde, bleef echter een vage schaduw in het duister. Opnieuw keek Reynolds naar buiten. De laatste van de AVO-mannen werd de keet ingeduwd en de deur achter hem dichtgesmeten. Toen het cabineluikje zich sloot, hoorde Reynolds weer een klik en bijna onmiddellijk daarop sprongen er drie gestalten in de auto, sloegen de deuren dicht en reed de truck verder. Het licht ging aan, handen knoopten de voor de gezichten gebonden zakdoeken los en dan opeens hoorde Reynolds de verschrikte uitroep van een meisje. Zeer begrijpelijk, dacht Reynolds wrang als mijn gezicht er tenminste uitziet als het aanvoelt! Het was echter de graaf die het eerst iets zei.„Het lijkt wel of u onder een bus gekomen bent, mijnheer Reynolds of anders zou ik zeggen dat u een half uur gezellig met onze goede vriend Coco gesproken heeft." „Kent u hem?" De stem van Reynolds was schor en onduidelijk. „Iedereen van de AVO kent hem en half Boedapest heeft wat Coco betreft leergeld moeten betalen. De man maakt overal vrienden. Wat gebeurde er tussen twee haakjes met onze breedgeschouderde vriend? Hij leek me niet in zo'n opgeruimde stemming te verkeren als gewoonlijk." „Ik sloeg hem tegen de grond." „U sloeg hem tegen de grond?" De graaf trok een wenkbrauw op, wat gelijk stond met stomme verbazing bij een ander. „Om Coco met een vinger aan te raken, is al een prestatie, maar om hem buiten gevecht te stellen…" „Houd toch alsjeblieft op met dat gepraat!" verzocht Julia bezorgd en wat geprikkeld. „Kijk eens naar zijn gezicht! We moeten iets doen!" „Leuk ziet het er niet uit," gaf de graaf toe. Hij pakte zijn zakflacon met abrikozenjenever. „Het middeltje tegen alle kwalen!" „Zeg dat Imre moet stoppen!" beval Jansci kortaf. Hij keek vorsend naar Reynolds, die begon te kuchen en te proesten toen de scherpe drank in zijn mond en keel brandde en bij elke kuch van pijn even de ogen dichtkneep. „Ze hebben u flink te pakken gehad, mijnheer Reynolds! Waar?" Reynolds vertelde het hem en de graaf vloekte. „Neem me niet kwalijk," mompelde hij dan. „Ik had het moeten weten. Die vervloekte Coco! Hier, neem nog wat barack. Het doet pijn, maar helpt" De vrachtwagen stopte. Jansci sprong eruit en kwam even later terug met de overjas van een van de AVO-mannen, die hij vol gepakt had met sneeuw. „Vrouwenwerk, liefje." Hij reikte Julia de jas en een zakdoek aan. „Probeer onze vriend weer wat meer toonbaar te maken." Ze nam de zakdoek van Jansci aan en boog zich naar Reynolds. Haar handen waren even zacht als de uitdrukking op haar gezicht, maar toen ze het klonterende bloed wegveegde, stak de koude sneeuw in de open plekken op zijn wang en lippen en onwillekeurig kromp Reynolds even in elkaar. De graaf schraapte zijn keel. „Misschien zou je de meer directe methode kunnen proberen, Julia," stelde hij voor. „Zoals vanavond op het Margaretha-eiland toen die agenten naar jullie keken. Bijna drie minuten, mijnheer Reynolds, vertelde ze…" „Ze is een gemene leugenaarster." Reynolds trachtte te lachen, maar het bleek hem teveel pijn te doen. „Dertig seconden en dan was het nog zelfverdediging ook!" Hij keek Jansci aan. „Wat gebeurde er vannacht, wat ging er verkeerd?" „Vraag dat wel," antwoordde Jansci rustig. „Wat ging er verkeerd! Alles ging verkeerd! Overal blunders, iedereen maakte blunders - u, wij en ook de AVO. De eerste fout werd door ons gemaakt. U weet dat het huis in het oog werd gehouden en we veronderstelden dat het gewone aanbrengers zouden zijn. Mijnerzijds een schromelijke vergissing - het waren namelijk agenten van de AVO. Toen de graaf na diensttijd bij ons kwam, herkende hij de heren, die zoals u weet door Sandor werden opgesloten. Julia was toen al weg om u te ontmoeten, zodat we u niet meer door haar konden laten waarschuwen. Later besloten we ons er niet al te druk over te maken. De graaf weet namelijk hoe de AVO werkt en wanneer ze van plan waren een inval bij ons te doen, zou dat toch niet eerder gebeuren dan in de vroege ochtenduren. Zo is namelijk onveranderlijk het systeem van de AVO. Ons voornemen was om midden in de nacht te vertrekken." „He man die Julia naar de Witte Engel volgde, ging haar dus blijkbaar al vanaf het huis na." „Inderdaad! Tussen twee haakjes: u heeft zich op zeer doeltreffende wijze van hem ontdaan, hoewel ik het u kennende eigenlijk niet anders verwacht had. De grootste fout was echter al eerder op de avond gemaakt en dat gebeurde toen u met Dr. Jennings sprak." „Toen ik met… ik begrijp u niet!" „Het was net zo goed mijn fout als die van hem!" merkte de graaf wat bezwaard op. „Ik wist het - ik had hem moeten waarschuwen." „Wat bedoelt u?" vroeg Reynolds. ,,Dit!" Jansci keek naar zijn handen en sloeg dan langzaam de ogen op. „Heeft u naar microfoons gezocht in de kamer van Jennings?" „Natuurlijk! Ik vond er een achter het ventilatierooster." „Kil in de badkamer?" .. Daar was niets."Ik ben bang van wel: ingebouwd in de sproeier van de douche! Volgens de graaf is er in elke badkamer van de Drie Kronen een microfoon. Geen van de douches werkt: u had het moeten controleren." „In de sproeier?" De scherpe pijn in zijn rug negerend ging Reynolds met een ruk rechtop zitten en duwde hij het verschrikte meisje opzij. „Een microfoon! Lieve God nog aan toe…" „Precies," zei Jansci somber. „Dus elk woord dat ik met de professor wisselde…" Reynolds brak de zin af en leunde achterover. Sprakeloos en verslagen realiseerde hij zich de enorme verwikkelingen en de fatale blunder die hij begaan had. Geen wonder dat Hidas geweten had wie hij was en waarom hij zich in Boedapest bevond! Inderdaad was Hidas nu van alles op de hoogte en wat de nog resterende hoop en kans betrof om professor Jennings te bevrijden, had Reynolds net zo goed in Londen kunnen blijven. Hij had al wat vermoed, hij had het eigenlijk al zo goed als zeker kunnen opmaken uit kolonel Hidas' woorden in Jansci's garage, maar de bevestiging dat Hidas alles wist, waarom hij het wist en hoe hij aan de bewijzen kwam, bezegelde definitief de onvermijdelijke nederlaag op alle fronten. „Het is een bittere slag," zei Jansci zacht. „U deed wat u kon," mompelde Julia. Ze trok Reynolds' hoofd naar voren om de wonden verder schoon te maken en hij liet haar begaan. „U heeft uzelf niets te verwijten." Een minuut lang bleef het stil. De vrachtwagen botste en bonkte over de brokken harde sneeuw op de weg. De snijdende pijn in Reynolds' zij en hoofd begon iets minder te worden en veranderde in een zeurend kloppen. Voor het eerst sinds Coco hem geslagen had, kon de Engelsman weer helder denken. „Jennings wordt nu natuurlijk bewaakt door de veiligheidsdienst," zei hij tegen Jansci, „en alle kans bestaat dat hij al weer op weg is naar Rusland. Ik heb met Jennings ook over Brian gesproken en er zal dus wel bericht naar Stettin gestuurd zijn om zo mogelijk een ontvluchting nog te beletten. Het spel is uit en verloren!" Hij zweeg en duwde onderzoekend zijn tong tegen de twee losse tanden in zijn onderkaak. „Het spel is dus verloren, maar verder geloof ik niet dat er onherstelbare schade is aangericht. Ik heb geen namen van iemand uit uw huis genoemd en evenmin sprak ik over uw activiteiten. Wel gaf ik de professor het adres, wat de AVO echter niet veel wijzer maakte omdat ze de woning toch al in het oog hielden. Van jullie persoonlijk, Jansci, weet de AVO het bestaan niet. Overigens zijn een paar punten me niet duidelijk." „Niet?" „Nee! In de eerste plaats: als de AVO me in het hotel afluisterde, waarom grepen ze me dan niet dadelijk en ter plaatse?" „Meel eenvoudig! Bijna elke microfoon is namelijk aangesloten op een bandrecorder." De graaf grinnikte. „Het zou me een fortuin waard geweest zijn om die gezichten gezien te hebben toen ze de band terugdraaiden." „Waarom waarschuwde u me niet telefonisch? Julia heeft u toch verteld wat ik die avond had gedaan en u wist dus dat de AVO onmiddellijk een inval bij u zou doen." „Dat deden ze ook - bijna! We waren hen net tien minuten voor. Overigens belden we u inderdaad op, maar we kregen geen gehoor." Reynolds herinnerde zich dat hij een telefoon had horen bellen toen hij via de brandladder van het hotel de straat had bereikt. „Ik ging vroeg weg," mompelde hij, „maar u had me toch ook op straat nog kunnen waarschuwen en doen tegenhouden?" „Zeker," zei Jansci aarzelend. „Eh… vertel het hem maar, graaf." „Heel goed." Even leek het dat de graaf zich niet op zijn gemak voelde en de wat verlegen uitdrukking op zijn gezicht openbaarde zich zó onverwacht, dat Reynolds dacht zich vergist te hebben. Dat had hij echter niet. „Vannacht heeft u mijn vriend kolonel Hidas ontmoet," begon de graaf wat slinks zijn woorden kiezend. „Ondercommandant van de AVO, een gevaarlijk en zeer schrander man ik ken geen gevaarlijker en meer schrander man in Boedapest dan Hidas. Een toegewijd man die meer succes - meer opmerkelijk succes - heeft behaald dan welk officier van de AVO clan ook in geheel Hongarije. Ik zei dat hij schrander was, maar hij is meer: hij is briljant, zeer vindingrijk, volkomen zonder gevoelens en een man die het nimmer zal opgeven. In alle opzichten iemand, die ik zeer zeker niet onderschat. Misschien heeft u opgemerkt dat ik me vannacht alle moeite gaf niet door Hidas gezien te worden, zelfs al was ik vermomd. Vermoedelijk heeft u ook opgemerkt dat Jansci nog meer zijn best deed de gedachten van Hidas naar de Oostenrijkse grens te dirigeren, die zeker niet het doel van onze tocht zal zijn." „Waar gaat het nu precies om?" informeerde Reynolds wat ongeduldig. „Dat zal ik u zeggen. Jarenlang zijn onze activiteiten de grootste doorn in het oog van Hidas geweest en kort geleden kreeg ik het gevoel dat hij net iets teveel belangstelling voor me begon te tonen."Even maakte de graaf een verontschuldigend gebaar. „Natuurlijk houden alle officieren van de AVO er rekening mee van tijd tot tijd gecontroleerd en geschaduwd te worden, maar misschien ben ik wat die dingen betreft iets te overgevoelig geworden. Misschien meende ik wel dat mijn… eh… uitstapjes naar de controleposten niet zo onopgemerkt waren gebleven als ik gewenst had en Hidas met opzet u op mijn spoor had gezet om onze organisatie op te rollen." De graaf glimlachte flauwtjes en negeerde de verbaasde uitdrukking op de gezichten van Reynolds en Julia. „We slagen erin te blijven leven, mijnheer Reynolds, door niet het minste risico te nemen en die westerse spion verscheen wel iets te precies op het juiste moment. We dachten dat het doorgestoken kaart kon zijn. Het feit dat u wist - of zoals u zei: dat kolonel Mackintosh wist - dat Jennings zich in Boedapest bevond, terwijl wij daarvan niet op de hoogte waren, betekende een ander punt in uw nadeel. Alle vragen die u vanavond Julia stelde en die op ons en onze organisatie betrekking hadden, konden natuurlijk vriendelijke belangstelling zijn, maar ook.. . iets minder vriendelijks, en de agenten op het Margaretha-eiland hadden u bijvoorbeeld met rust kunnen laten omdat ze u kenden en niet om. .. eh… uw bezigheden in dat nachtwakershokje." „Hier is nooit met me over gesproken," zei Julia met vuurrode kleur, terwijl haar blauwe ogen donker van kwaadheid werden. „We doen ons best," sprak de graaf hoffelijk, „om je tegen de rauwe werkelijkheden van het leven te beschermen! Toen we opbelden en geen gehoor kregen, mijnheer Reynolds, namen we aan dat u zich ergens anders moest bevinden - in de Andrassy Ut bijvoorbeeld! We waren er natuurlijk helemaal niet zeker van, maar toch wantrouwend genoeg om geen risico te nemen. We lieten u dus in het net van de spin fladderen en tot mijn spijt moet ik bekennen dat we van dit fladderen getuigen waren. We bevonden ons nog geen honderd meter van u vandaan en lagen plat in de auto - gelukkig niet die van mij - waarmee Imre later de aanrijding met de AVO-wagen veroorzaakte." Spijtig keek hij naar Reynolds' gezicht. „We hadden niet verwacht dat u meteen al de volle laag zou krijgen." „Als u dan maar ook niet verwacht dat ik me nog eens voor iets dergelijks zal lenen!" Reynolds trok voorzichtig aan een losse tand, kreeg hem helemaal los, rilde even en smeet de tand op de vloer. „Ik vertrouw dat u nu voldaan bent!" „Is dat alles wat u te zeggen heeft?" vroeg Julia. Boos staarde ze naar Jansci en de graaf, maar de vijandige uitdrukking in haar ogen verdween toen ze haar blikken op de stuk geslagen mond van Reynolds vestigde. „Na alles wat u heeft moeten mee maken?" „Wat moet ik anders doen?" vroeg Reynolds goedmoedig. „Pro- heren enkele tanden uit de mond van de graaf te slaan? In zijn plaats zou ik precies eender gehandeld hebben." „Mensen met hetzelfde beroep begrijpen elkaar, liefje," mompelde Jansci sussend. „Niettemin spijt het ons natuurlijk verschrikkelijk dat het allemaal zo gelopen is. En nu die bandrecorder de grootste mensenjacht sinds maanden tot gevolg zal hebben, mijnheer Reynolds - wat is de volgende stap? De Oostenrijkse grens, neem ik aan, en zo vlug mogelijk!" „Inderdaad, de Oostenrijkse grens! Maar zo vlug mogelijk… eh. .. ik weet het niet." Reynolds keek naar de twee mannen tegenover hem. Hij dacht aan de bijna niet te geloven verhalen die Julia over hen verteld had en wist dat er op de vraag van Jansci maar één antwoord mogelijk kon zijn. Hij trok aan de tweede losse tand, zuchtte van opluchting toen deze er ook uit was en keek naar Jansci. „Het hangt er helemaal vanaf hoelang het zal duren voor ik professor Jennings gevonden heb." Tien, twintig, dertig seconden gingen voorbij en in die tijd was alleen het snorren van de sneeuwbanden over de weg hoorbaar, het gemompel van de stemmen van Imre en Sandor in de cabine, het regelmatig geronk van de motor en dan opeens strekte het meisje haar hand uit en draaide ze Reynolds' gezicht naar zich toe, waarbij haar vingertoppen voorzichtig op zijn gewond en gezwollen gelaat bleven rusten. „Je bent gek!" Ongelovig staarde ze hem aan. „Je moet stapelgek zijn!" „Buiten kijf!" De graaf ontkurkte zijn zakflacon, nam een flinke slok en maakte de flacon weer dicht. „Hij heeft vannacht ook heel wat meegemaakt!" „Krankzinnig!" was Jansci het ermee eens. Hij staarde naar zijn verminkte handen en voegde er heel zacht aan toe: „Ik ken geen enkele ziekte, die zó besmettelijk is." „Het heeft je te pakken voor je het weet!" Triest keek de graaf naar zijn zakflacon. „Het middeltje tegen alle kwalen, maar ditmaal ben ik er te laat mee." Heel lang staarde het meisje de drie mannen aan. Er lag een verwilderde uitdrukking van niet begrijpen op haar gezicht, maar toen ineens werd het haar duidelijk en trokken een bang voorgevoel en een onheilspellend visioen alle kleur uit haar wangen. Opnieuw werden haar blauwe ogen donker en ditmaal glinsterden er tranen in. Ze protesteerde niet en trachtte geen moment de mannen een ander besluit op te dringen, alsof het voorgevoel haar gewaarschuwd had dat het toch nutteloos geweest zou zijn. Toen de eerste tranen over haar wangen rolden, wendde ze vlug het gezicht af, zodat niemand het kon zien. Reynolds strekte een hand uit om haar te troosten, aarzelde, zag de bezorgde blik in Jansci's ogen en het langzaam schudden van het spierwitte hoofd, knikte en trok zijn hand terug. Hij haalde een pakje sigaretten uit zijn zak, duwde een sigaret tussen zijn gekneusde lippen en stak haar aan. De sigaret smaakte naar verbrand papier.