21

De rest van de dag bracht ik door in een supergoed humeur. Ik voelde me niet meer zo alleen. Het idee dat Pim wist waar ik was en wat mij bezighield, gaf mij het gevoel dat er iemand was die zich om mij bekommerde, zonder dat diegene mij in de weg liep. Voor het eerst had ik het gevoel dat ik totaal vrij was om te doen wat ik zelf wilde.

Ik genoot van mijn rust, mijn kopje koffie en las ondertussen de krant. Niet zoals ik dat altijd deed, al koppen lezend, maar ik nam alle artikelen helemaal door, zelfs de ingezonden brieven.

De volgende dag reed ik naar de manege voor mijn derde paardrijles. De parkeerplaats was stampvol en ik kon mijn eendje nog maar net ergens tussen proppen.

‘Wat is hier aan de hand?’ mompelde ik.

Binnen in de kantine was het hartstikke druk. Vol verbazing bekeek ik de in groten getale aanwezige kinderen, twee turven hoog, en geheel gekleed volgens de strenge regels van Molkema Ruitersport. Ik wist niet wat ik zag! Hier liep een fortuin aan kleding rond. Hagelwitte broekjes, keurig gepoetste mini leren laarzen, witte gesteven bloesjes met gouden spelden en om het geheel af te maken waren de haren van het kleine volk in knotjes gedraaid en verstopt in netjes afgezet met pareltjes. Het enige wat er nog aan herinnerde dat het kinderen waren, was het bekende gejengel om Fristi en gevulde koeken.

Vaders sloegen elkaar joviaal op de schouders en lachten net iets te hard om elkaars grappen en pakten zonder er veel woorden aan vuil te maken hun portemonnee zodat het grut weer richting bar kon gaan om in te slaan. Ondertussen sloegen de hoogblonde moeders in rap tempo witte wijn naar binnen. Ik wurmde mijzelf door de menigte en zag gelukkig boer Bunnik aan de bar zitten met voor zijn neus een biertje.

‘Wat is hier allemaal aan de hand?’ vroeg ik aan hem.

‘Wedstrijden.’

‘Waar komen al die mensen vandaan?’

‘Import uit de omliggende dorpen. Dat woont allemaal in van die grote huizen in de nieuwbouwwijken.’ Hij sloeg zijn ogen dramatisch ten hemel en maakte met zijn vingers het bekende gebaar van veel te veel geld.

Lachend bekeek ik het gezelschap, wat mij overigens geen blik waardig keurde, maar dat zal te maken hebben gehad met het feit dat ik van de afdeling tweedehands Molkema was.

‘Ik wist niet dat hier zo veel mensen van buiten Friesland woonden.’

‘Hou op, de halve Randstad is hier neergestreken. Nou waren we de Duitsers al gewend, maar die zijn er alleen maar tijdens de vakanties; dit volk is er het hele jaar door. Niet dat we veel last van ze hebben. Ze hebben hun eigen dingen.’

Ik keek nog eens goed om me heen. De import was duidelijk in de minderheid, maar het lawaai dat ze produceerden deed heel anders vermoeden.

Ik moest voor mijn halfuurtje les naar de buitenbak, waar de lieve Anne, die mij zo talentvol vond, al klaarstond. Deze keer met Blonde Greet, een gitzwarte merrie die onmiddellijk begon te steigeren toen ze mij zag. De oren plat op het hoofd, haar flanken trillend en ongeduldig trappelend met haar benen.

‘Ja, ze heet niet voor niets Blonde Greet, maak je borst maar nat!’

Fijn. Hier zat ik op te wachten. Paardrijden was duidelijk niets voor mij. Ze waren mij te groot, te onberekenbaar en ik begreep ze niet, maar aangezien ik deze les al had betaald besloot ik dat Blonde Greet de hik kon krijgen. Of ze er nou zin in had of niet, ik ging een halfuur op haar rug zitten, maar wat mij betreft was het wel de laatste keer.

Uiteindelijk heb ik heel wat minder dan dertig minuten op haar rug gezeten. Ik vermoed een kwartiertje. De rest van de tijd lag ik in het zand naar adem te happen. Tot drie keer toe donderde ik van Blonde Greet af.

‘Misschien was deze merrie iets te lastig voor je,’ zei het lieve kind toen de les afgelopen was.

‘Maar gelukkig heb ik talent!’ zei ik spottend.

‘Nou, dat heb je zeker. De volgende keer mag je in een groep!’ Ze bracht vervolgens Blonde Greet naar de stal, die zich bij haar uiteraard als een mak lam gedroeg. Ik zal het me verbeeld hebben, maar volgens mij keek het paard nog even achterom en het was net alsof ze me uitlachte.

Strompelend liep ik terug naar de kantine. Alles deed me zeer en ik moest niet te diep ademhalen want dat gaf een akelig stekend gevoel in mijn ribbenkast. Boer Bunnik, Douwe en Rintje zagen me al aankomen en bestelden onmiddellijk een berenburg voor mij.

‘Nee,’ wierp ik nog tegen. ‘Het is nog veel te vroeg…’ Maar het had weinig zin. Ik moest en zou deze berenburg opdrinken.

‘Dat is de beste remedie als je van een paard bent gevallen,’ zei Douwe.

‘Volgens mij kan ik dat beter doen voordat ik op het paard klim!’

Karin keek me glimlachend aan. ‘Het ging best goed. Je mag op donderdagavond in de groepsles. Om acht uur,’ zei ze enthousiast.

‘Ben je besodemieterd. Ik heb net besloten dat dit mijn laatste les was. Ik vind het doodeng! Ze zijn me veel te groot. Maar ik wil het nog wel een keer proberen op zo’n lieve kleine pony.’ Ik wees naar de binnenbak, waar een kleuter van vijf haar eerste proefje deed. Ze hing ongeveer naast het hobbelende beest maar wel keurig in de kleding. Dus dat moest punten opleveren!

‘Kom op, je moet even doorzetten,’ zei Karin streng.

Ik keek de drie mannen aan en zei dat me dit heel wat berenburg ging kosten. Het gelach van mijn Friese vrienden werkte aanstekelijk en voordat ik het wist giechelde ik mee. Heel voorzichtig want al te veel beweging kon mijn ribbenkast niet hebben. Inmiddels was de prijsuitreiking van de eerste groep begonnen en de joviale vaders stelden zich allemaal op een rijtje op. De een had een nog duurdere videocamera dan de andere. Een enkele moeder deed een poging om een foto te nemen, maar de meesten waren daar niet meer toe in staat.

Het zweet stond Karin op haar voorhoofd. De patat en kroketten konden niet aangesleept worden en de lauwe witte wijn kreeg geen tijd meer om bij te komen in de koelkast.

‘Heb je het al gehoord van Tjibbe en Fokje?’ vroeg Douwe.

‘Nee,’ antwoordde Karin. ‘Wat is er aan de hand?’

‘Hun pachtcontract loopt aan het eind van het jaar af en inmiddels zoekt het personeel ook al naar wat anders. Ze hebben niemand meer voor achter de bar. Ze hebben echt een probleem.’

Boer Bunnik schudde zijn hoofd.

‘En een vakantiekracht?’ vroeg Rintje.

‘Die krijg je nu echt niet meer,’ zei Karin, ‘waar je moet je die nu nog vandaan halen?’

Boer Bunnik schudde nog steeds zijn hoofd.

‘Wel sneu, want van deze laatste zomer moeten ze het hebben.’

‘Tja,’ zei Douwe en bestelde nog wat te drinken.

‘Wat zoeken ze achter de bar?’ vroeg ik.

‘Gewoon, iemand die achter de bar kan staan. Hetzelfde werk als hier,’ zei Douwe.

‘Wat is het voor iets? Een kroeg of…?’

‘Nee, het is die zeilschool met die jachthaven. Aan het meer.’

Ik keek hem vragend aan, het zei me niets.

‘Die oude boerderij aan het water!’

Vaag zag ik het voor me. ‘En daar zoeken ze iemand voor achter de bar?’

‘Ja, hoezo? Is het wat voor jou?’

Ik knikte. Ik moest meteen denken aan Pim en zijn opmerking dat er vanzelf iets voorbij zou zeilen. Letterlijker kon niet.

‘Ik ben hier tot december, dus het zou mij fantastisch uitkomen!’

Douwe schreef onmiddellijk het adres op. ‘Ga er maar meteen naartoe en zeg dat ik je gestuurd heb.’

‘Douwe… en verder?’

‘Douwe van de manege, dan weten ze voldoende.’ De andere mannen begonnen hard te lachen.

Met mijn rijbroek nog aan reed ik onmiddellijk naar zeilschool en jachthaven Het Vaantje, een prachtige boerderij met rieten dak. Er was een groot terras dat uitkeek op het water en aan de zijkant was een enorme jachthaven waar allerlei bootjes lagen. De wind woei een beetje en het geluid van de stagen tegen de masten gaf het geheel een muzikaal tintje.

Het was rustig binnen, er zaten wat mensen aan de bar en buiten op het terras waren ook een paar tafeltjes bezet. Een grote blonde Fries stond achter de tap en keek me vragend en niet onvriendelijk aan.

‘Wat kan ik voor u doen?’

‘Ik kom via Douwe van de manege. Ik heb van hem gehoord dat jullie personeel zoeken voor achter de bar.’

Hij stak zijn hand uit. ‘Ik ben Tjibbe.’

‘Christel.’

‘Kun je zeilen?’

Beschaamd keek ik hem aan. ‘Nee, sorry, ik dacht dat het alleen ging om barwerk.’

‘Het zou mooi zou zijn als je ook kon zeilen, maar dat kunnen we je leren. Heb je ervaring in de horeca?’

Ik schudde weer mijn hoofd en begon me al lichtelijk ongemakkelijk te voelen. Ik had meer dan voldoende horeca-ervaring maar waarschijnlijk niet op de manier die hij bedoelde.

‘Sorry,’ stamelde ik, ‘maar ik leer snel.’

Ik vond het zelf een behoorlijk domme opmerking, maar eerlijk gezegd leek het me ook niet al te moeilijk om een biertje te tappen. Tjibbe zuchtte even en op dat moment kwam er een vrouw achter de bar staan.

‘Dit is Christel, ze wil wel voor ons komen werken, maar ze heeft geen ervaring achter de bar en kan ook niet zeilen.’

De vrouw keek Tjibbe glimlachend aan. ‘Maar ze kan wel paardrijden!’

‘Nou, eigenlijk kan ik dat ook niet.’

Tjibbe begon hard te lachen. ‘Jij kunt helemaal niks! Alleen al uit liefdadigheid zouden we je moeten aannemen. Wanneer kun je komen om in te werken?’

‘Morgen?’ zei ik onzeker.

‘Prima, dan zien we je om twaalf uur.’

Die nacht deed ik geen oog dicht. Ik was als de dood dat ik me zou verslapen, wat op zich belachelijk was omdat de gestreste haan even verderop in de straat er wel voor zorgde dat lekker uitslapen in Kolderwolde niet tot de mogelijkheden behoorde.

Om zeven uur stond ik naast mijn bed en vroeg ik me paniekerig af wat ik aan moest trekken. Ik had een beeld voor me van zeilers met van die Bretonse truien en halve broeken, maar dat soort kleding had ik even niet voorhanden. Ik besloot het op een spijkerbroek en T-shirt te houden.

Tjibbe en zijn vrouw, die zich voorstelde als Fokje, stonden beiden al achter de bar. Fokje was bijna twee meter lang en had haar haren als een pluim boven op haar hoofd gebonden. Ze was wat je noemt een struise vrouw.

‘Heb je er zin in?’ vroeg ze.

Ik knikte enthousiast. In een rap tempo loodste Fokje mij door de keuken. Een uurtje later wist ik alles over de juiste temperatuur van het vet, de frituurtijd van een frikandel en de ins and outs van de tosti. Er werden ook daghappen geserveerd, maar die maakte Fokje zelf. Gelukkig maar. Na de keuken kwam de bar. De koffie, thee, frisdranken, wijnen en andere alcoholische versnaperingen en we eindigden met de koeken en de chips. De uitleg van de kassa nam ook nog een kwartiertje in beslag, maar daarna vond ze me werkwaardig, zoals ze het zelf noemde.

Vervolgens ging ik met Tjibbe naar de jachthaven. Tjibbe was wat langer van stof en bleef bij elke bootje stilstaan. Ik kreeg uitleg over de bootjes, die allemaal beschilderd waren met de vreemdste namen, en over hun eigenaren. Een beetje paniekerig begon ik me af te vragen of ik dit allemaal moest onthouden, maar dat besloot ik maar niet aan Tjibbe te vragen.

‘We hebben hier veel import en die willen allemaal een bootje. Ze vechten bijna om een plaatsje in de haven. En we hebben veel Duitsers, maar die zijn er alleen in de vakanties.’

‘En Friezen? Zeilen die ook nog een beetje?’

‘Wat denk jij! Verder geven we hier ook nog zeillessen. Piraatjes voor de kleintjes en lasers voor de grotere kinderen. Aan volwassenen geven we ook les in valken.’

Mijn oren tuitten: piraatjes, lasers en valken?? En ik maar denken dat die reclamejongens zo’n apart jargon hadden.

‘De laatste drie weken van de zomervakantie hebben we nog zeilkampen voor de kinderen die hier les hebben. Dat is altijd erg gezellig. Nou kom, trek die laarzen uit dan gaan we zeilen.’

Nog voordat ik het in de gaten had, zat ik in een wankel geval, dat de vrolijke naam Pierewaai had gekregen. Twee grote lappen stof: grootzeil en fok en een hele hoop touw, waar ik natuurlijk meteen over struikelde zodat ik languit in het bootje lag.

‘Gaat het?’

‘Ja hoor.’

‘Nou, ik ben benieuwd of je een beetje talent hebt!’

Ik wilde hem het liefst meteen uit de droom helpen. Ik had nergens talent voor. Behalve dan dat ik vreselijk goed was in het overtuigen van twee miljoen Nederlandse mannen van het nut van de Shave Up-scheersensatie met drietrapsmesjes, soepele handgreep, uitgevoerd in diverse kekke kleuren. Maar het leek me dat dergelijke informatie geen enkele indruk zou maken op Tjibbe. Hij had een baardje.

Krampachtig zat ik op het houten bankje. De zeilen wapperden in de wind en door de golfslag deinden we zachtjes op en neer. Ik vond het leuk. Het zeilen had wel iets, maar ik vond het ook erg onoverzichtelijk met al die stukken touw die door allerlei ingewikkelde oogjes en klemmen liepen.

‘Wil je aan het roer?’

Ik keek hem hulpeloos aan. ‘Roer?’

‘Kom maar naar voren. Dan mag je de fok doen.’

Fok? Voorzichtig kroop ik naar voren en kreeg van Tjibbe een stuk touw in mijn handen geduwd waarmee ik het voorste zeil moest bedienen. Ik had geen idee hoe. Ik keek naar Tjibbe, die met het grootste gemak het zeil strak trok en een grote houten stok vasthield. Daaraan zat het roer, bleek later.

‘Er staat niet veel wind, maar we komen vooruit,’ zei Tjibbe, die tot mijn verbazing ook nog in staat was om een sjekkie te rollen en aan te steken. Uitnodigend hield hij mij het dunne sjekkie voor, maar ik schudde mijn hoofd. Net iets te lang keek hij mij aan alsof hij wilde weten wat voor vlees hij in de kuip had, maar hij zei niets.

‘Ik blijf hier tot aan het eind van het jaar. Sabbatical,’ zei ik vriendelijk.

‘Stadse onzin.’ Hij knikte vriendelijk terwijl hij het zei.

‘Dat mag je vinden, maar dankzij die stadse onzin heb jij er wel een hulpje bij!’ Het kwam er pinniger uit dan de bedoeling was, maar Tjibbe moest hard lachen.

‘Je bent me er eentje. Volgens mij kunnen we het wel met elkaar vinden.’

Verfrist van de wind en het koele water gingen we na een uurtje zeilen weer terug. Fokje had wat lekkers voor ons klaargemaakt en ze lieten me weten dat ik was aangenomen voor tien euro per uur. Elke dag van vijf tot twaalf. Het was een mededeling. Ik kreeg niet de indruk dat er veel ruimte was om te onderhandelen.

‘Ik ben hier hartstikke blij mee, maar ik kan alleen niet op dinsdag- en donderdagavond.’ Ik keek ze hulpeloos aan want het laatste wat ik wilde was dat dit baantje niet doorging, maar aan de andere kant voelde ik ook een rare trots. Ik kon een paar dagen niet! Dat betekende dat ik andere dingen te doen had. Christel uit Kolderwolde had een druk Fries sociaal leven!

‘Ook prima. We zijn allang blij dat we iemand hebben,’ zei Tjibbe. ‘En je krijgt natuurlijk zeillessen, maar daar hoef je niet voor te betalen. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat er hier iemand achter de bar werkt die in een boot zit als een ezel op een skateboard.’

‘Was het niks?’ vroeg zijn vrouw belangstellend.

‘Nee, die heeft er geen kaas van gegeten, maar we wie weet kunnen we het haar leren.’

‘Tja, dat krijg je met die stadse meiden.’ Fokje lachte schamper.

Wel potverdorie, wie dachten ze wel niet dat ze waren? Ik, Christel van der Zwaag, was toevallig wel een reclamezwaargewicht! In Amsterdamse kringen en daarbuiten werd ik alom gerespecteerd om mijn visie en daadkracht. Oké, ik donderde dan van paarden en zeilde bij voorkeur tegen de wind in, maar ik was wel de beste accountdirector van P&R. Tenzij Ellen dat nu was, flitste het ongerust door me heen.

Ik keek ze pinnig aan en besloot hun opmerking niet over mijn kant te laten gaan.

‘Sorry hoor! Maar er zijn wel belangrijkere dingen op deze wereld dan zeilen, paardrijden, langs elf steden schaatsen, fierljeppen, kaatsen en niet te vergeten door weilanden struinen en je knettergek zoeken naar het eerste kievitsei, dat je dan nota bene niet zelf in de pan dondert om er een lekker omeletje van te brouwen maar cadeau geeft aan de commissaris van de Koningin!’

Tjibbe en Fokje keken mij goedkeurend aan. ‘Gelukkig, je kunt tenminste van je afbijten. Je krijgt niet altijd even leuke mensen aan de bar en het is wel goed als je je mannetje weet te staan. Zullen we afspreken dat je woensdag begint?’

Ik knikte slechts. Nog een beetje nahijgend van de volzin die ik er zonder ademhalen had uitgeflapt.