12
Ik had het helemaal gehad en ik had er een jaarsalaris voor over om zo snel mogelijk op de plaats van bestemming te komen. Dus toen ik op het station van Gent het bordje Hertz Autoverhuur zag staan, was de keuze snel gemaakt.
Tegen tien uur arriveerde ik met mijn Belgische autootje in de buurt van Lemmer en stopte ik bij een tankstation om een kaart te kopen. Ik had geen idee hoe ik in Hitzum moest komen. Het bleek nog verder dan ik had gedacht.
Uiteindelijk belde ik om kwart voor elf aan bij Hazenpad 18. Het was niet moeilijk te vinden, want het was het enige huis waar nog licht brandde.
Fokke de Vries deed open. Een twee meter lange Fries met een schipperspetje op. ‘Ik had niet verwacht dat je zo laat zou komen.’
‘Nee, ik ook niet,’ was het enige wat ik zei.
‘Rijd maar achter mij aan.’
En dat deed ik. Dezelfde lange weg gingen we weer terug en rond elf uur kwamen we aan in Pingjum, Pibemalaan 5. Het was er stikdonker op één lantaarnpaal na en die stond voor de vreemdste kabouter Fruthut die ik ooit van mijn leven had gezien. We waren er!
Ik verwachtte een klein mannetje in de woonkamer aan te treffen met een rood puntmutsje op, maar tot mijn stomme verbazing zaten er vier grote Poolse bouwvakkers in witte schilderskleren aan een rood plastic kampeertafeltje.
Een grote pan met wat nog het meest leek op felroze bruinebonensoep stond in het midden van het krakende picknickgeval. Met een lepel aten ze rechtstreeks uit de pan, al slurpend en eentje liet een boer. Ze keken niet op of om.
De kamer zelf was één grote bouwplaats. Overal stonden blikken verf en het zag er naar uit dat het over een jaar nog niet klaar zou zijn. Uiteindelijk keek een van de Polen op en vroeg: ‘Yezzz?’
‘She hier wone,’ zei Fokke de Vries.
De Pool keek hem niet-begrijpend aan en nam weer een hap van de roze prut.
Ik sloeg mijn armen over elkaar en vroeg me af hoe Fokke dit varkentje ging wassen. Ik sprak geen woord Pools, maar als ik dat wel had gedaan, betwijfel ik of ik hem had geholpen. Ik had behoorlijk de pest in!
Fokke begon een beetje wanhopig te worden en wees naar mijn rugzak. Dit was het moment waarop bij de Pool de zloty viel. Hij stond op en het plastic tafeltje begon gevaarlijk te wankelen. Niet zo vreemd want die dingen waren bedoeld voor gelukkige gezinnetjes, niet voor vier Polen met overgewicht.
Met een ongelooflijk gemak en alsof ze nooit iets anders deden, wisten de andere drie te voorkomen dat de pan met roze derrie over de grond flikkerde door eenvoudigweg hun dikke konten gelijktijdig wat te verplaatsen. Oogstrelend!
De Pool nam me bij de arm en ging me voor de hal in waar hij een uiterst krakkemikkige trap naar boven nam. Er ontbraken zelfs enkele treden. Voorzichtig volgde ik hem en we kwamen uit op een zolder die in een zo mogelijk nog deplorabeler toestand verkeerde dan de benedenverdieping. In het dak zaten grote gaten waaronder emmers waren geplaatst. Er lagen vier matrassen en de Pool keek mij grijnzend aan en wees naar een hoekje van de zolder.
‘O, nee, bekijk het maar!’ riep ik uit. Ik had de zakenman en de junk overleefd en dan zou ik nu eindigen in een dubbele sandwich met vier Polen?
Met gevaar voor eigen leven nam ik met een wonderbaarlijke snelheid de trap naar beneden. ‘Breng me naar een hotel,’ riep ik woest naar Fokke de Vries. ‘Een viersterrenhotel met jacuzzi, een zacht bed en roomservice met broodjes zalm.’
‘Dat gaat nu niet meer lukken,’ zei hij en wees op zijn horloge. Shit, het was al kwart over elf. Wat aten die Polen laat!
Fokke pakte zijn mobieltje en begon als een gek te bellen. Na het vijfde nummer begon hij zichtbaar te zweten. Bij mij begon de vermoeidheid inmiddels ernstig toe te slaan en bij gebrek aan een stoel had ik bijna plaatsgenomen op de enorme schoot van een van de Polen.
Bij het zesde telefoontje had Fokke eindelijk iemand te pakken. Er ontspon zich een gesprek waar ik niks, maar dan ook niks, van begreep. Fokke begon steeds harder te schreeuwen en zijn hoofd begon langzaam rood te worden. Nadat hij had opgehangen zei hij met zijn mooie zangerige Friese accent: ‘Kom, we gaan.’
‘Gezellig! Waar gaan we heen?’ vroeg ik nijdig en spottend tegelijk.
‘Kolderwolde, in de buurt van Sloten.’ En zonder nog een woord te zeggen stapte hij in zijn auto.
Sloten? Was dat niet richting Lemmer?
Ik startte mijn Belgische huurauto en vol gas volgde ik de achterlichten van Fokke. ‘Dit lijkt verdorie wel de geasfalteerde alternatieve Elfstedentocht op vier wielen,’ mopperde ik. Ik had niet alleen binnen twaalf uur tijd Parijs en Gent aangedaan, maar ook nog een rondje Friesland achter de rug. Gapend zat ik achter het stuur. Toen we uiteindelijk aankwamen bij Snakke 35a te Kolderwolde besloot ik er te blijven, zelfs als er geen dak op het huis zat.
Fokke begon een heel verhaal, maar ik was te moe om ernaar te luisteren. Ik ving nog net op dat er morgen een huurder bij zou komen, maar ik duwde hem de deur uit en liet me zo op het onopgemaakte bed neervallen. Binnen vijf minuten droomde ik over stakende Polen die in Fiat Uno’s zakenmannen door Friesland reden terwijl ik zwanger was van allerlei bolletjes die verdacht veel op embryo’s leken.
Voor mijn gevoel sliep ik nog maar een uurtje toen ik wakker werd van de bel. Chagrijnig en totaal gedesoriënteerd ging ik op zoek naar de voordeur.
Het was de zwager van Fokke de Vries, Zandstra, en naast hem stond een lange, bleke jongeman met een grote koffer in zijn hand. Mijn medehuurder!
Inmiddels had ik het punt bereikt waarop het mij allemaal een beetje te snel ging. Ik was het afscheid van mijn ouders en vrienden nog aan het verwerken: vermoeidheid en een teveel aan emoties wekten bij mij altijd lichte moordneigingen op. Ik stond, kortom, niet echt open voor een lange, bleke jongeman. De woeste blik in mijn ogen deed hem onbewust een stapje naar achteren doen.
‘Als ik de papieren in orde maak, dan kun jij hem even het huis laten zien,’ zei de zwager van de zwager en het Friese accent begon me inmiddels op mijn zenuwen te werken.
‘Nou, meneer Zandstra, ik weet niet of Fokke de Vries het u heeft verteld, maar ik ben hier midden in de nacht aangekomen en ik weet de wc nog niet eens te vinden.’
‘Realiseert u zich wel dat u blij moet zijn dat u nog wat hebt gevonden? En nog wel in het mooie dorpje Kolderwolde. Het is namelijk wel hoogseizoen,’ zei hij blij.
Ik wilde wat zeggen, iets wat dusdanig adrem was dat ik die stomme Zandstra met zijn Friese bek vol tanden kon laten staan, maar ik wist niks. De lange, bleke jongeman keek mij verlegen aan.
‘Hoe lang blijf je?’ vroeg ik.
‘Twee weken en dan heb je het rijk weer voor je alleen,’ zei hij vriendelijk.
‘Ja, maar dan komt er wel weer een ander.’ Zandstra knikte trots met zijn hoofd. Nee, zijn woningen waren populair!
Zandstra ging aan de tafel zitten en begon ijverig aan het papierwerk.
Ik keek mijn medehuurder aan en zei: ‘Kom, dan gaan we ons huisje bekijken.’ Ik trok mijn grappigste gezicht en ik zag hem nog net verlegen zijn ogen neerslaan. Ik moest lachen, maar al snel veranderde mijn humeur toen ik zag dat ook dit huis nogal wat gebreken vertoonde.
In de keuken stonden keukenkastjes, maar een aanrecht was in geen velden of wegen te bekennen. De douche was met paarse uitverkooptegeltjes schots en scheef betegeld door een dronken klusser. Er stond een douchebak, maar er was helaas geen water. Er was wel een apart toilet, maar die was weer niet betegeld en zo vielen we van de ene in de andere verbazing.
‘Zeg Zandstra,’ zei ik toen we de tour beëindigd hadden. ‘Heb je wel in de gaten dat dit huis ook nog niet helemaal af is?’
Hij keek me verbaasd aan. ‘Ik heb toch echt vier Polen ingeschakeld. Vakmensen, al zeg ik het zelf. Ze zitten nu in Arum.’
‘Vier dikke Polen met een rood picknicktafeltje?’
‘Ja.’
‘Die zitten in Pingjum!’
‘Dat was niet de afspraak!’ zei hij verontwaardigd.
Ik zuchtte diep. ‘Ik word een beetje moe van jullie Friezen.’
De jongeman voelde mijn nijdigheid perfect aan. ‘Meneer Zandstra, wat vindt u ervan als ik de boel hier afmaak? Ik betaal dan uiteraard geen huur en ik vind het niet meer dan redelijk dat dat ook geldt voor…?’ Hij keek me vragend aan.
‘Christel.’
Hij gaf me een hand, een opvallend stevige voor een verlegen jongeman. ‘Ik heet Klaas.’
Zandstra keek wat beteuterd om zich heen. Het idee dat hem de huurpenningen door de neus geboord werden stond hem duidelijk niet aan, maar hij realiseerde zich ook dat dit onverhuurbaar was.
Zandstra begon te smoezen met Klaas en er vond nu een soort koehandel plaats over de kosten van de verbouwing. Klaas stond zijn mannetje.
‘Luister eens, Zandstra. Je kunt deze woning niet aan twee personen verhuren met zulke kleine slaapkamertjes. Ik stel voor dat ik de zolder meteen meeneem in de verbouwing. Dan kan Christel die ruimte nemen als slaapkamer.’
‘Dan wordt de huur wel hoger.’
‘Ben je besodemieterd!’ Ik voelde onmiddellijk de hand van Klaas op mijn schouder en tot mijn grote verbazing voldeed ik meteen aan zijn indirecte verzoek om mijn mond te houden.
‘Dat lijkt me niet redelijk, Zandstra,’ zei Klaas rustig maar vastberaden. ‘Realiseer jij je wel hoeveel werk het is? Je hoeft geen uurloon te betalen, alleen het materiaal. Wat wil je nou nog meer? Je huis wordt netjes afgebouwd en dat kost je geen cent. Deze klus kan ik niet in mijn eentje doen, dus Christel zal moeten helpen. Je mag blij zijn dat we dit voor jou willen doen.’
Ik slikte even. Ik moest helpen? Ik, die zogenaamd op dit moment ergens op een ranch in Australië broodjes aan het smeren was omdat het volstrekt ongeloofwaardig was als ik timmerwerkzaamheden zou uitvoeren? Ik, de hippe reclamedame, die haar dagen doorbracht in designkantoren met verantwoorde kunst aan de muren en met leuke hebbedingetjes als asbakjes met ingebouwde cd-spelers, ging nu verbouwen in Kolderwolde te Friesland?
‘Erg handig ben ik niet, Klaas. Dus stel je er niet te veel van…’ Ik voelde meteen weer zijn hand op mijn schouder.
Uiteindelijk kwamen we eruit met de Friese verhuurder en toen we de deur achter Zandstra dichttrokken, wapperde Klaas vrolijk met de bundel euro’s die hij had gekregen voor de verbouwing.
‘Parijs?’ riep hij vrolijk.
‘Nou, nee! Koffie?’
‘Heerlijk, maar we hebben geen aanrecht, dus ik stel voor dat we een café opzoeken en daar eens rustig gaan nadenken hoe we dit gaan opknappen.’
‘Wat doe je voor werk?’ vroeg ik aan Klaas toen we eindelijk een café hadden gevonden dat open was.
‘Ik ben bioloog.’
‘O, en wat brengt je hier in Kolderwolde?’
‘Ik ben al jaren bezig met mijn promotieonderzoek. Het was eigenlijk het idee van mijn promotor om me twee weken terug te trekken op het Friese platteland, zodat ik in alle rust aan mijn proefschrift kan werken.’
‘Waarom ga je dan dat stomme huis verbouwen? Je kunt die twee weken wel beter benutten.’
‘Omdat het onderwerp van mijn promotieonderzoek mij niet meer zo interesseert. Ik doe alles, daadwerkelijk alles, om er niet aan te hoeven werken.’
Ik keek hem nieuwsgierig aan. ‘Waar gaat je proefschrift over?’
‘Het paringsgedrag van de paling,’ zei hij verlegen.
Ik probeerde niet te lachen. Hij was te vriendelijk om uit te lachen, maar toch sloeg ik dubbel over de tafel.
‘Waarom moet iedereen daar zo vreselijk om lachen? Wat is er zo leuk aan het paringsgedrag van de paling? Ik kan je namelijk verzekeren dat er niets leuks aan is.’
‘Nee, verbouwen is leuk!’