13
Ik stond te wankelen op een lange trap met in mijn handen een tacker waarmee ik de gipsplaten vastmaakte die Klaas met bovenmenselijke krachtsinspanning tegen de muur hield. Ik vond ons net zo’n pasgetrouwd stelletje en toen ik dat tegen Klaas zei kreeg hij een vuurrood hoofd.
Net op het moment dat ik bijna kramp kreeg van het zware werk ging mijn mobieltje. Mijn moeder!
‘Hi mam.’
‘Lieverd, hoe is het? Goede vlucht gehad? Is het daar warm?’
‘Ja, mam, het is hier bloedheet.’ Klaas keek me merkwaardig aan.
‘Was de vlucht fijn? Hoe lang heb je er nou over gedaan?’
‘Zo’n vierentwintig uur. Met overstap.’ Inmiddels begon Klaas te fronsen.
‘En schat, ben je al aan het boterhammen smeren voor die stoere ranchmannen?’
‘Ik ben nu aan het klussen, mam. De boel kan hier wel wat onderhoud gebruiken.’ Ik keek Klaas glimlachend aan. Hier had hij niet van terug.
‘Doe voorzichtig, lieverd. We bellen wel weer. Ik wilde alleen even weten of je goed bent aangekomen.’
‘Alles gaat goed. Dikke kus voor pap.’
‘Wat doe jij hier eigenlijk in Kolderwolde?’ vroeg Klaas toen ik opgehangen had.
Tja, wat deed ik hier eigenlijk? Ik keek hem nadenkend aan. ‘Even een break van mijn werk.’ Het antwoord riep verder geen vragen op en Klaas stond alweer met de volgende gipsplaat klaar. Na drie uur keihard werken smeekte ik Klaas om een pauze.
‘Watje,’ zei hij lachend.
Klaas was niet alleen een fantastische klusser, hij kon ook nog eens heerlijke cappuccino maken. Met een grote mok met overdadig opgeklopte melk zat ik even later aan de keukentafel, mijn spieren voelden vermoeid.
‘Vertel eens over het paringsgedrag van de paling,’ vroeg ik sloom, ik wilde de pauze zo lang mogelijk rekken.
‘Wat wil je weten?’
‘Gewoon. Hoe neukt een paling?’
Een glimlach speelde rond zijn mond. ‘Het probleem is dat niemand dat weet. De paling plant zich niet voort in gevangenschap. Er wordt van uitgegaan dat de paling zijn eieren legt in de Sargassozee.’
‘Waar ligt dat?’
‘Een heel eind weg. Een beetje Nederlandse paling moet daar zo’n 6000 kilometer voor zwemmen.’
‘Goh!’
‘De larven van de eieren veranderen in glasaaltjes, die heten zo omdat ze helemaal doorzichtig zijn, en die zwemmen weer naar de Europese wateren. Het probleem is natuurlijk dat de paling de Sargassozee nog amper bereikt en de glasaal ook onderweg sneuvelt. Dat is nou voer voor een wetenschapper. En wat doe jij?’
‘Ik zit in de reclame.’
‘Ah, dus jij bent zo’n snelle dame die voor veel geld ondoorzichtige onzin verkoopt.’
Ik slikte even. ‘Zullen we weer verder gaan?’ Ik kon zijn opmerking niet echt waarderen en stond op, maar had daar onmiddellijk spijt van. Shit, wat deden mijn spieren pijn en ik was pas drie uurtjes bezig!
Klaas zag mijn van pijn vertrokken gezicht. ‘Dat bedoel ik. Dat krijg je nou als je hele dagen op kantoor reclamecampagnes zit te bedenken.’
Ik klom de trap weer op met mijn tacker, een apparaat dat ik een week geleden nog niet kende, maar dat mij inmiddels mateloos boeide omdat het op topsnelheid nietjes van buitensporig formaat door gipsplaten kon rammen. Geweldig!
‘Waarom heb je een hekel aan reclamemensen?’ vroeg ik vanaf mijn wankele trap. ‘Wij doen nuttig werk. Er gebeurt iets! De klant is blij met ons. Producten en diensten moeten wel verkocht worden!’
‘Het is een hoop lucht.’
‘Hallo, het is een miljoenenbusiness. Wij, hardwerkende mensen, betalen ons blauw aan belasting zodat jij jarenlang onderzoek kunt doen naar het seksleven van een stomme vis. En na al die jaren ben je er nog niet achter wat het favoriete standje is van Arie de Paling.’ Ik was echt boos.
‘Heb jij enig idee hoe de zalm tegenwoordig op jouw bordje komt? Of denk je soms dat er iemand met lieslaarzen in een kolkende rivier staat om voor jou een zalmpje te vangen, dat dan keurig ingepakt in plastic in de schappen van Albert Heijn komt te liggen? Dat is allemaal kweek, dame. Dat is miljardenbusiness! Op deze aardbol gaan steeds meer mensen wonen. Een groot gedeelte van die overbevolkte mensheid houdt zich bezig met onzindingen, maar ze moeten wel te eten krijgen. De paling sterft uit en wij zijn bezig om dat te voorkomen.’
‘Ja, hou die gipsplaat nou maar vast, dan ram ik er wat nietjes in!’ zei ik chagrijnig.
Zwijgend werkten we verder. We hadden bijna één kant van de zolder af en ik was doodop. Uitgeput ging ik op de kale zoldervloer zitten en ik keek toe hoe Klaas aan de andere kant dunne houten latjes tegen het dak schroefde, zodat ook daar weer gipsplaten tegenaan konden.
Klaas was broodmager en heel lang, maar had vreemd genoeg de armen van een Poolse bouwvakker met de fijne handen van een kantoorklerk. Een uitzonderlijke combinatie. Ik zag de spieren in zijn onderarmen rollen en tot mijn verbazing wond het beeld van de klussende Klaas mij behoorlijk op.
Doe normaal, Christel, sprak ik mezelf ernstig toe. Maar ik bleef maar gebiologeerd naar die rollende spieren kijken. Hij had een wit T-shirtje aan en ik vroeg me af waarom ik dat zo sexy vond.
‘Waarom heb je geen zin meer in je promotieonderzoek?’
‘Ik weet niet, misschien is het iets tijdelijks, maar ik heb er gewoon even de balen van.’
‘Misschien is een sabbatical iets voor jou? Even een halfjaartje ertussenuit.’
‘Dat vind ik zo’n flauwekul! Wat bezielt mensen om dat te doen? Daar snap ik echt niks van! Nee, na twee weken klussen heb ik vast wel weer zin in de palingen. Ben je moe?’
‘Ja,’ zei ik timide.
‘We hadden ook eerst het water in de badkamer moeten aanleggen, dan had je kunnen douchen. Kom, ik neem je mee uit eten.’
Klaas keek me aan met die lichte grijsblauwe ogen van hem. Hij zag er nog opmerkelijk fit uit en ik voelde me echt een enorm slappe en tamelijk onhippe reclamedoos. En dat voelde niet goed!
Al slenterend liepen we even later door Kolderwolde, op zoek naar een eetgelegenheid. Voordat we het in de gaten hadden waren we Kolderwolde alweer uit en dit proces herhaalde zich zo’n beetje in alle richtingen. Waar we ook liepen, elke keer kwamen we eenzelfde bordje tegen: OANT SJEN, wat zoveel betekende als ‘tot ziens’, om vervolgens weer op een verlaten weg richting nergens uit te komen. Nee, Kolderwolde bruiste, dat was duidelijk. Uiteindelijk kwamen we terecht in het café waar we die ochtend ook hadden gezeten. Gelukkig zaten er ook wat toeristen, allemaal zeilers, en ik vroeg me met angst en beven af hoe Kolderwolde er in het naseizoen uit zou zien.
Een bizar gevoel van verlatenheid overviel mij. Een gevoel dat ik nooit eerder had gekend en ik kon Klaas wel zoenen voor het simpele feit dat hij hier met mij aan het tafeltje zat. Als dank keek ik hem glimlachend aan; vuurrode konen kreeg ik als beloning. Hij was echt verlegen!
De volgende ochtend werd ik gewekt door de geur van geroosterd brood en verse koffie. In onze provisorische keuken trof ik Klaas aan in zijn boxershort en een te groot T-shirt. Het viel me weer op dat Klaas eigenlijk een boom van een vent was, maar niet stoer. Ik had geen idee waardoor dat kwam. Zijn haar zat misschien iets te netjes en zijn gezicht was net iets te bleek, maar dat alleen was toch niet genoeg om de kwalificatie stoer te missen?
‘Lekker geslapen?’ vroeg hij.
Opeens wist ik het. Klaas was gewoon te aardig. Een aardige blonde knul. En ook al zat zijn boxershort als gegoten rond zijn dunne maar stevige billen, ik knapte af op aardig.
‘Ik heb een ontbijtje voor je klaargemaakt. Heb je trek?’
Ik knikte, ging aan de keukentafel zitten en liet mij de goede zorgen van Klaas lekker aanleunen.
‘De eitjes komen van de boer. Kakelvers. Melk?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee, doe maar koffie.’
‘Cappuccino?’ Hij sprak het uit als een verdwaalde Italiaanse kelner en ik kon een glimlach niet onderdrukken.
De zorgzaamheid van Klaas intrigeerde me. Ik kreeg daadwerkelijk het gevoel dat hij het echt belangrijk vond dat ik een bruine boterham met kaas, melk en een eitje naar binnen werkte.
‘Heb je een vriendin?’
‘Ja, Dora. We wonen samen. Ze werkt in de verpleging.’
‘Ga je met haar trouwen?’
‘Dat weet ik nog niet, misschien als we kinderen krijgen. Dora wil heel veel baby’tjes maar ik ben er nog niet aan toe.’ Hij lachte breeduit.
Ik zag hem opeens voor me in een gelukkige gezinswijk. Nieuwbouw met te weinig parkeerhavens en dus aldoor ellende met de rest van de buurt. Dora met een dikke buik, een kinderwagen en zo’n gek driewielertje met een blèrend kind erop. En een hond. Iets vuilnisbakachtigs. En dan Klaas die op de fiets thuiskomt na een dag hard werken. Op zijn bagagedrager een doos vol palingen. Allemaal dood. Gesneuveld tijdens zijn onderzoek naar het paringsgedrag van de gladde aal. Aardige Klaas.
‘Je hebt helemaal geen Belgisch accent,’ zei hij opeens.
‘Wat?’ vroeg ik verbaasd.
‘Je hebt een auto met een Belgische kentekenplaat, maar je praat gewoon Nederlands.’
‘O shit, o, shit!!!’
‘Wat?’
‘Die had ik terug moeten brengen naar een Hertztrefpunt. Het is een huurauto. Ik ben het helemaal vergeten.’
‘Ben je altijd zo chaotisch of roept Kolderwolde dat in je op? En wat moet jij eigenlijk met een Belgische huurauto?’
Ik zag hem denken maar hij vroeg niks meer en ik kon hem wel zoenen nu hij op het juiste moment geen foute vraag ging stellen.
‘O, dit gaat me een hoop geld kosten!’
‘Geen paniek,’ zei Klaas. ‘We brengen hem na het ontbijt wel samen terug.’
Het dichtstbijzijnde Hertzkantoor bleek in Leeuwarden te zitten. In plaats van de ochtend klussend door te brengen liep ik even later met Klaas door de Friese hoofdstad. Ik, met een wildvreemde man, in een wildvreemde stad. Net toen ik me dat realiseerde, zei Klaas: ‘Gezellig hè?’
Die nacht kon ik de slaap niet vatten en ik vroeg me vertwijfeld iets af. Iets waar ik in mijn hele reclamebestaan nog nooit eerder over had nagedacht. Wat was er eigenlijk mis met aardig?