11

Ze stonden allemaal op een rijtje. Mijn moeder, mijn vader, Gijs, Stella en Elco, Suus en Karlijn, Joris, Maaike en Ellen.

Het was tijd om afscheid te nemen. Als ik mijn vliegtuig niet wilde missen, moest ik zo langzamerhand echt gaan inchecken. Plotseling realiseerde ik me dat ik ze echt een halfjaar niet zou zien. Het leek me een onoverbrugbare periode en er schoten tranen in mijn ogen.

Mijn moeder omhelsde me. ‘Geen rare dingen doen, Christel. Zorg alsjeblieft goed voor jezelf.’

Mijn vader zei niks, pakte me stevig beet en drukte nog snel wat geld in mijn handen. Elco voelde zich geroepen om me halfdood te knuffelen en ik vroeg me boos af waar hij het recht vandaan haalde om zo prominent afscheid van mij te nemen. Het leidde er in ieder geval toe dat Stella nog slechts een zuinig kusje kreeg en ik Gijs formeel een hand gaf! Tegen de tijd dat ik Suus en Karlijn achter de rug had, stroomden de tranen over mijn wangen. Joris was de laatste. Hij wenste me veel plezier en zei dat we eens moesten praten als ik weer terug was. In een waas checkte ik in.

Ik was zo aangeslagen door het afscheid en de emoties dat de hele vlucht mij totaal ontging. De volle waarheid drong pas echt tot me door toen ik in mijn eentje een café au lait dronk aan een tafeltje in de transferruimte op het vliegveld van Parijs. Ik kon wel janken. Een halfjaar! Wat moest ik de komende zes maanden in hemelsnaam gaan doen?

Mijn gedachten werden verstoord door een schelle stem die door de intercom galmde. Ik had geen idee wat het mens zei, maar het leidde tot behoorlijk wat commotie. Achter mij zaten twee Nederlanders en ik vroeg ze of zij hadden begrepen wat er aan de hand was.

‘Er is een staking uitgebroken,’ zei de wat oudere man. ‘Daar zijn we mooi klaar mee.’

Wel ja, dat kon er ook nog wel bij! Ik ging onmiddellijk naar de balie van de KLM, in de hoop dat ik daar wat meer informatie zou krijgen over mijn terugvlucht. Intussen rende iedereen als een dolle heen en weer en het hele gedoe begon aardig op mijn zenuwen te werken.

Na een halfuur wachten kreeg ik te horen dat alle Europese vluchten geannuleerd waren en het zag er niet naar uit dat er vandaag nog op Nederland gevlogen werd. Moedeloos wachtte ik bij de bagageband op mijn rugzak. Ik had geen idee wat ik moest doen, maar mijn bagage moest ik sowieso ophalen.

Ik nam plaats naast een man van mijn leeftijd. Strak in het pak, zijn boordje een beetje los.

‘Waar moet je naartoe?’ vroeg hij vriendelijk.

‘Naar Amsterdam.’

‘Ik ook. Wat een gedoe, hè. Heb je al wat geregeld?’ vroeg hij.

‘Misschien neem ik de trein. Eerst maar eens mijn bagage zien te krijgen.’

‘De treinen staken ook.’

Langzaam voelde ik een enorme paniek opkomen. Ik moest naar Pingjum. Hoe kwam ik in Pingjum als de vliegtuigen niet vlogen en de treinen niet reden?

‘O, shit!!’

‘Wat?’ vroeg de man naast mij.

Het was gisteravond nog erg gezellig geworden in Amsterdam. Nadat de vis ons door de neus was geboord, hadden we besloten ergens lekker te gaan eten en dat was een beetje uit de hand gelopen. Midden in de nacht had ik mijn rugzak nog gepakt, maar ik had uiteraard geen vervoer meer geregeld naar Pingjum. Met tranen in mijn ogen keek ik hem aan.

‘Hé, luister. Ik word zo meteen opgehaald en dan rijd ik eerst naar Breda. Wil je meerijden?’

Ik keek hem aan. Hij zag er vriendelijk uit. Hij was waarschijnlijk een zakenman, een attachékoffertje stond naast hem. Ik knikte slechts. Met een beetje mazzel zou ik in een dure bolide naar Nederland reizen. Alles beter dan hier afwachten op de dingen die niet gingen komen.

De dure bolide bleek een uiterst gammel autootje. Even overwoog ik om vriendelijk te bedanken, maar de aardige man met zijn attachékoffertje hield uitnodigend de deur voor mij open.

‘Man, wat een gedoe. Man, man.’ De dunne jongen, van wie het autootje was, sprong als een idioot heen en weer. De vering van de oude Fiat Uno begon te piepen toen hij onze bagage in de achterbak deed en het roestige geval begon al helemaal te steunen en te kraken toen ik op de achterbank plaatsnam.

‘Man, o, man,’ begon de jongen weer. Wild reed hij weg. ‘Hoe kan dit nou, man. Waarom nu?’

Ik kon hem in het achteruitkijkspiegeltje zien. Dramatisch rolde hij met zijn ogen en opeens deed hij mij denken aan die nerveuze junks die op het Centraal Station rondhingen. De tijd begon te dringen en ze moesten hun volgende shot nog scoren. Dat gedrag.

‘Doe rustig, man,’ zei mijn zakenvriend, die tot mijn verbazing op dezelfde toer ging en plotseling zo plat praatte als een geboren en getogen Amsterdammer.

‘Hij was bijna dood, man! Al die bolletjes!’

Geschrokken ging ik rechtop zitten. Mijn zakenvriend deed zijn jasje uit, gooide dat op de achterbank en rolde zijn hemd op. Een griezelige tatoeage van een slang werd zichtbaar. Hij draaide zich naar mij om en lachte zijn tanden bloot en een enorme ordinaire gouden tand blonk mij tegemoet. Met één hand draaide hij vervolgens een sjekkie.

‘Waar heb je ze gelaten, man?’ vroeg de junk.

‘Voor eigen gebruik zit in de handtas voor de businessman en de rest heb ik verspreid over de koffers en de rugzak.’

Ik kon een kreet van schrik nog net onderdrukken. Mijn hartslag zat tegen de 200. Nee, hè? Ik was nog even naar de wc geweest. Mijn zakenvriend was zo aardig geweest om op mijn bagage te passen!

‘Ook een sjekkie?’ vroeg hij aan mij.

Ik schudde mijn lijkbleke hoofd.

‘Voel je je wel goed?’

Ik knikte en wilde wat zeggen, maar er kwam geen geluid uit mijn keel.

‘Je hebt toch geen last van wagenziekte, hè? Want dat kunnen we niet gebruiken.’

Ik staarde uit het raam en probeerde wanhopig mijn gedachten op een rijtje te krijgen. Wat moest ik doen? Als ik nu hysterisch ging gillen en eiste dat ze stopten, kon ik mijn doodvonnis wel eens tekenen. Leuk raadseltje voor de achterblijvers. Op weg naar Australië en dan dood gevonden worden in een greppel bij Parijs. Rara.

Ik besloot net te doen alsof ik dit allemaal de normaalste zaak van de wereld vond. Alsof ik dagelijks bij idioten in de auto zat die bolletjes de grens over smokkelden. Op die manier was ik geen risico voor deze enge mannen en zouden ze me niet vermoorden. Even schoot het door me heen dat ik nog wel verkracht kon worden, maar die gedachte duwde ik meteen weg. Mijn hart ging nog steeds als een razende tekeer, mezelf nog meer de stuipen op het lijf jagen leek me niet verstandig. Ik deed mijn ogen dicht en deed net alsof ik sliep.

‘Ze slaapt,’ hoorde ik mijn zakenvriend na een tijdje zeggen.

‘Wie is die hoer, man? Hoe kom je daar nu weer aan?’

‘Gewoon een vrouw. Ze zat heel zielig te wachten bij de bagage. Ik dacht, ik geef haar een lift.’

‘Risico, man, risico!’

‘Ze is allang blij dat ze mee mag rijden. Best een lekker ding, trouwens!’

‘Geen geflikflooi in mijn auto. Al die bolletjes is al meer dan genoeg. Man, wat een risico!’

Mijn hart sloeg een paar slagen over en ik vroeg me af hoe lang een mens in zo’n ondraaglijke spanning kon blijven. Gelukkig zwegen de beide mannen. Ik hield mijn ogen stijf dicht en ik geloof dat ik op een gegeven moment zelfs in slaap dommelde.

Er moesten een aantal uren verstreken zijn toen ik wakker werd van het gegil van de junk.

‘Shit, man. Shit, politie!’

‘Geen paniek, man. Gewoon normaal doen!’

De zakenman draaide zich om en keek recht in mijn grote bange ogen. ‘Hier, onder je trui doen.’

Mijn adem stokte toen de plastic zak die hij me toewierp op mijn schoot terechtkwam. Ik wilde zeggen dat hij de boom in kon, maar ik zag de agent al naar de auto lopen en hoe je het ook wendde of keerde, ik zou zwaar het haasje zijn als ze iets in de auto vonden, of ik dat nou wel of niet op mijn buik droeg.

Trillend propte ik het onder mijn trui en ik sprak mezelf streng toe dat ik vooral rustig moest blijven. Eén blik op de junk was voldoende om me te realiseren dat niet ik het probleem was maar hij, want hij bleef maar roepen: ‘Shit man, shit.’

‘Papieren graag,’ zei de Belgische agent.

Godzijdank! We waren dus al in België. Op de een of andere manier leek het mij beter om in een Belgische cel terecht te komen dan in een Franse. Als ik mijn straf tot een halfjaar zou kunnen beperken, hoefde het thuisfront er niet achter te komen. Het gewicht onder mijn trui deed me echter vermoeden dat het niet bij een halfjaartje zou blijven. Vanuit de cel zou ik rechtstreeks het bejaardenhuis in kunnen. Bij de gedachte alleen al brak het zweet me uit en ik voelde alle kleur uit mijn gezicht verdwijnen.

‘Gaat het wel goed met u?’ vroeg de agent met zo’n zangerig Belgisch accent waar ik altijd vreselijk om moest lachen maar nu de humor niet van inzag.

Ik knikte bedeesd, mijn handen beschermend om mijn buik.

‘Ze is zwanger,’ zei de zakenman. ‘Ze is niet helemaal lekker.’

‘Hoe lang nog?’

‘Twee maanden,’ zei ik. ‘Kan elk moment gebeuren,’ zei de zakenman tegelijkertijd.

De agent keek bevreemd van mij naar de zakenman en fronste zijn voorhoofd.

‘Mannen,’ zei ik lachend en gaf de agent een knipoog.

Hij lachte vriendelijk naar mij en gaf de papieren aan de junk terug. ‘Ach, ik word ook vader. Er is ook zo veel waar we op moeten letten. Mijn vrouw moet nog een maand.’ Hij leunde tegen het portier en keek zorgelijk voor zich uit, alsof hij zich afvroeg hoe hij deze maand moest doorkomen.

Ondertussen durfde ik geen adem te halen, bang als ik was dat de hele zak met bolletjes onder mijn trui vandaan zou floepen. Ik klemde mijn handen stevig rond mijn buik.

‘En waar gaat het geboren worden? Thuis of in het ziekenhuis?’ vroeg de agent.

‘Thuis,’ riep ik zo snel mogelijk om de zakenman voor te zijn.

‘Wil mijn vrouw ook,’ verzuchtte de agent. ‘Volgens mij is het ziekenhuis veiliger.’

‘Bij ons is het laatste woord daar ook nog niet over gesproken,’ zei de zakenman en klopte me bemoedigend op mijn been.

‘Succes,’ zei de agent. ‘Als het maar gezond is. Goede reis.’

‘Man, o, man,’ riep de junk hysterisch uit terwijl hij wegreed.

Ik pakte de zak met bolletjes en gooide het woest naar het hoofd van de zakenman.

‘Hier papa. Vang! Volgens mij heb ik je leven gered en ik wil dat jullie me nu zo snel mogelijk bij een station afzetten.’

Zo stond ik om zes uur ’s avonds op het station van Gent en vroeg ik me vertwijfeld af hoe ik ooit in Pingjum moest komen.