38

 

 

 

Ze landden om halftwaalf op het vliegveld van Inverness. De zon scheen, maar ze stond laag en had slechts weinig kracht. In de taxi naar de stad zag Winter een open landschap, een glimp van water in het noorden en de silhouetten van de grote bergen ten zuiden van de stad. Dit waren de hooglanden.

“Ze zijn hoger dan ik had gedacht”, zei Angela. “Het is mooi.”

Inverness was een mix van oud en nieuw. Weerzinwekkende betonnen rotondes leidden naar een middeleeuws centrum. Ze konden het kasteel op de heuvel zien. De taxi reed langzaam door de stad en kroop langs de River Ness. Ze passeerden een brug en vervolgden Ness Bank vijfhonderd meter langs de rivier en stopten voor het kleine Glenmoriston Hotel, waar Winter op aanraden van Macdonald een kamer had gereserveerd. Winter vond het niet bijzonder duur, niet als hij het vergeleek met zijn appartementenhotel in Londen, en daar betaalde hij niet eens het volle pond.

De kamer, die op de tweede verdieping lag, was groot en bood uitzicht op de rivier en het park erachter en de driehonderd jaar oude granieten huizen aan weerszijden van de kathedraal. Winter zette het raam open. De wind was nog steeds lauw. Hij zag mensen op de banken in het park. Het was niet ver. Meeuwen cirkelden boven de banken. Duiven hipten eromheen. Mensen aten hun lunch op de banken, vetvrij papier met fish & chips . Schelvis die door Erik Osvald was gevangen. Aardappels die geleverd werden door de vader van Steve Macdonald. Azijn van de eerste de beste stokerij.

Winter kon twee bruggen over de rivier zien. Het was nog maar begin oktober, maar de lucht boven de rivier was erg laag en had de kleur van steen, de zon was nu weg.

De wolken raakten de bruggen lichtjes aan.

Angela kwam naast hem staan.

“Wat een lage lucht”, zei ze en ze keek naar de hemel.

“Ik heb nog nooit zoiets gezien”, zei Winter.

“Jij bent hier toch eerder geweest?”

“Dat was in de zomer. De lucht was blauw, als ik het me goed herinner.”

“Jij herinnert je alles toch altijd goed?”

Ze glimlachte vriendelijk.

“Niet meer”, zei Winter en hij dacht aan Arne Algotsson. Je kon nooit weten wat je te wachten stond, tenzij je je dna liet analyseren. Hij was niet van plan dat te doen.

Angela hing wat kleren in de kast. Hij liet zijn tas ongeopend staan. Ze ging op het bed zitten; het was een groot bed, maar leek toch klein in de grote kamer.

“Ik vind het een mooie kamer”, zei ze.

Winter keek in de badkamer, die betegeld was in een warme kleur. Het was dezelfde kleur als de lage hemel buiten.

“Een mooi hotel”, hoorde hij Angela zeggen.

Dat was inderdaad zo. De lobby was klein, maar niet te klein. Rechts een uitnodigende bar met leren fauteuils en een tapkast en planken, die goed gevuld waren met flessen. Links lag het restaurant.

“Ik bel even naar huis”, zei Angela.

Hij waste zijn handen, hoorde haar stem en liep de kamer in. Ze gaf hem de hoorn: “Elsa.”

Hij nam de hoorn aan en hoorde zijn dochter, die al begonnen was te vertellen wat er die dag was gebeurd. Geen crèche nu zij weg waren. Totale centrumpositie voor Elsa met oma Siv, tante Lotta en de nichtjes Bim en Kristina in een cirkel om haar heen. Totale verwennerij. Maar dat was niets nieuws. Hij geloofde in verwennerij voor kleine kinderen. Alle wetten, regels, verordeningen en verboden kwamen toch wel, geleidelijk aan. De meeste mensen ontkwamen niet aan het volwassen leven, en daar was niemand die hen verwende. Daar stond je alleen. Out there you’re on your own , dacht hij.

“We maken ijschocolade!” zei Elsa.

Waarom ook niet. Over drie maanden was het kerst.

Of misschien was zijn moeder alle besef van de jaargetijden kwijtgeraakt na vijftien jaar onder een eeuwige zon.

“Heb je Engels gepraat, papa?!” vroeg ze op de rusteloze, half struikelende manier van een kind.

“Zeker. Met de taxichauffeur en met mensen hier in het hotel”, antwoordde hij.

“Niet met mama?!” zei ze giechelend.

“Nog niet”, zei hij en hij lachte ook.

“Is het een mooi hotel?” zei Elsa.

“Hartstikke mooi”, zei hij.

“Ik wil ook in een hotel slapen”, zei ze, maar hij hoorde geen teleurstelling in haar stem. Het was alleen maar een constatering.

“Je zult nog vaak in hotels slapen, meisje.”

“Beloof het!” riep ze.

Natuurlijk beloofde hij dat. Tot een zekere leeftijd kon hij van alles beloven, daarna misschien ook nog af en toe, maar er zou een tijd komen dat ze zich aan haar eigen beloften moest houden. Out there. On her own.

Hij wist dat het snel zou gaan, de bewijzen daarvan kon hij om zich heen zien. Kijk maar naar Bertil en zijn dochter Moa. Winter was met Ringmar gaan samenwerken toen Moa ongeveer even oud was als Elsa nu, misschien iets ouder. Het ging snel, de dagen vlogen weg als wilde paarden over de heuvels. Over de hooglanden. Moa kon ervoor kiezen in een hotel te slapen als ze dat wilde en het kon betalen. Of in Kortedala. Winter had voor zijn vertrek nog even met Ringmar over die toestand gesproken. Bergenhem had een verhaal over Ikea verteld. De vrachtwagen had er de volgende ochtend nog steeds gestaan. Slimme jongens. Ze moeten Bergenhem hebben gezien. Of iemand had hen in de vrachtwagen gebeld. Aneta dacht te weten wie dat was geweest.

 

De telefoon in de hotelkamer ging. Winter had net zijn gesprek met Elsa beëindigd.

“Call for mister Winter” , zei de receptionist.

“Goede reis gehad?” hoorde hij Macdonald zeggen.

“Uitstekend.”

“Bevalt het hotel?”

“Dat is ook uitstekend. Waar ben je?”

“We zijn net in de stad aangekomen. Hebben jullie al geluncht?”

“Nee.”

“Mag ik jullie uitnodigen voor een hapje eten? Nu meteen? Ik stel het Royal Highland Hotel voor. Dat ligt vlak naast het treinstation. Als je in de lobby rechtdoor loopt, zie je ons rechts in de bar zitten. Sarah heeft pikzwart haar en ik heb een kilt aan met het ruitpatroon van de Macdonalds clan.”

“Hoe moet ik dat herkennen?” zei Winter.

Hij hoorde Macdonald lachen.

“Rood en zwart”, zei Macdonald.

“Hebben we wel tijd om te lunchen?” vroeg Winter.

“We hebben over twee uur een afspraak met Craig”, zei Macdonald. “Hij is nu met een andere zaak bezig.”

“Heb je met de dochter gesproken?” vroeg Winter.

“Vandaag bedoel je?”

“Ja.”

“Ja. Zij zal er ook zijn.”

“Nog iets nieuws over de sectie?”

“Ja. Er zat geen gif in het lichaam. Er zijn inmiddels al heel wat voorbereidingen getroffen, dus ze kan vanavond al terugvliegen met haar vader.”

“Zo snel?”

“Er is tenslotte geen reden om het lichaam hier te houden. En er gaat aan het begin van de avond een vlucht van Londen naar Göteborg.”

“Oké. Ligt het Royal Highland aan de hoofdstraat, ik bedoel de straat rechts van de brug?” vroeg Winter.

“Ja. Je weet het nog, hoor ik.”

“Heette het vroeger niet het Station Hotel?”

“Ook dat klopt. Als je Bridge Street een paar honderd meter volgt, sla je bij Inglis links af en dan zien jullie het station. Hoe is het trouwens met Angela?”

“Ook uitstekend. En met Sarah?”

“Ze verheugt zich erop Angela te ontmoeten. Ik heb zoveel over haar verteld.”

“Echt waar?”

Macdonald lachte en verbrak de verbinding.

 

De lobby van het Royal Highland was groot en imposant, wat niet zo vreemd was omdat het hotel al sinds 1859 bestond. Je kon zien dat het gerenoveerd was, maar alles leek nog steeds honderd jaar oud, uit een eeuw die kennelijk even glimmend was geweest als alle dingen die ze hier zagen. Angela floot even, zachtjes, en Winter voelde hetzelfde.

Steve Macdonald stond op van een tafel in de open cocktailbar rechts van de lobby. Hij droeg geen kilt, maar Winter herkende hem toch. Voorzover Winter kon zien was hij niets veranderd. Hetzelfde schurkachtige donkere uiterlijk, hetzelfde lange magere lichaam, dat sterk leek als hennep. Macdonald begon te zwaaien en zei iets tegen de vrouw naast hem die ook was opgestaan, en toen zag Winter dat Steves paardenstaart was verdwenen.

 

Het was een gezellige lunch. Macdonald had in alle ernst voorgesteld fish & chips te nemen, omdat dat de beroemde specialiteit van de bar was, met tartaarsaus.

“Ik heb nog nooit fish & chips gegeten”, zei Angela.

“Dat wordt dan hoog tijd”, zei Macdonald.

“Some things are worth not trying” , zei Sarah Macdonald en ze legde haar hand op Angela’s arm, “and this may be one of them.”

Angela begon te lachen. Ze dacht dat ze het wel goed zou kunnen vinden met Sarah Macdonald. Steves vrouw was vrij lang en slank, maar net als Steve op een krachtige manier. Ze leek op Steve, zelfs in haar gezicht, bijna of ze broer en zus waren, maar Winter wist dat ze uit families kwamen die geen enkele verwantschap met elkaar hadden. Sarah was op Sicilië geboren en haar achternaam was Bonetti. Steve Macdonald was in een stad geboren die Forres heette en die hier niet zo ver vandaan lag. De familie Bonetti was eerst naar Edinburgh verhuisd en daarna, toen Sarah nog klein was, naar Inverness. Haar lot deed denken aan dat van Angela, beiden hadden hun oorsprong in een ander deel van de wereld. Net als Aneta Djanali.

Steve had verteld dat er veel Italianen in Schotland woonden. Je kon ze lang niet altijd onderscheiden van de autochtone Schotten. De meeste mensen hadden zwart haar en wilde ogen.

Sarah en Steve hadden elkaar leren kennen toen hij nog maar net als politieagent in Inverness werkte. Macdonald vertelde hoe het was gegaan. Hij had haar bekeurd wegens te hard rijden en had toen een vréselijke Italiaanse scheldkanonnade over zich heen gekregen die kennelijk eeuwig had geduurd. “And then I knew I had to come back for more” , vertelde Macdonald.

“I s’pose this is the time and place for my first fish & chips” , antwoordde Angela aan Sarah.

“One should try everything once, except incest and folkdancing” , zei Macdonald. Hij keek om zich heen, wenkte de ober en bestelde eten en drinken. Winter had een maltwhisky afgeslagen – later, later – maar hij wilde wel graag een pint Schotse ale waarvan hij de naam niet kende.

Het eten was lekker. Het was weliswaar slechts fish & chips , maar dit was dé plek om dat te eten.

Het was een goed weerzien. Winter had Macdonald gemist en misschien had Macdonald hetzelfde gevoeld. Angela had hem ontmoet toen hij naar Göteborg was gekomen voor de ontknoping van een pijnlijke zaak waarin hij en Winter hadden samengewerkt, zowel in Göteborg als in Londen. Ze waren vrienden geworden. Ze hadden elkaar emotioneel gesteund toen ze hun hoofd koel hadden moeten houden bij de welhaast onbeschrijfelijke gebeurtenissen waarvan ze getuige hadden moeten zijn, maar waaraan ze ook hadden moeten deelnemen. Dat was het ergste van hun werk aan weerszijden van het water: genoodzaakt ergens toeschouwer van te zijn en genoodzaakt eraan deel te nemen.

“What do you say?” hoorde hij Sarah Macdonald vragen.

“Suits me fine” , zei Angela en ze wendde zich tot hem: “Sarah heeft aangeboden me de stad te laten zien.”

“Dan mag ik jullie misschien uitnodigen voor het avondeten?” vroeg Winter.

“Dat mag je”, zei Macdonald.

“Mag ik dat Italiaanse restaurant op Glenmoriston voorstellen?” vroeg Winter.

“Ook dat mag”, zei Macdonald, en Sarah knikte.

 

*

 

De zon liet zich weer zien toen ze voor het hotel stonden, maar de hemel hing nog steeds laag boven de stad. Angela en Sarah gingen linksaf en Macdonald wees naar het stationsgebouw.

“We kunnen binnendoor gaan en de uitgang aan de andere kant nemen, daar ligt het autoverhuurbedrijf”, zei hij.

Ze liepen door de vertrekhal, die kleiner was dan Winter zich herinnerde. Hij had daar een of twee uur zitten wachten op de trein die via Perth naar Edinburgh zou gaan. De trein had dwars over de hooglanden gereden, zij het met enige inspanning, en hij kon zich het bijzondere landschap nog goed herinneren. Het had op een zeebodem duizend meter boven de zee geleken. En het was plotseling heel koud geworden in de wagon. Hij wist zich nog steeds een paar plaatsen daarboven te herinneren, niet zo ver hiervandaan, Kingussie, Newtonmore, Aviemore en Dalwhinnie bij de noordelijke punt van Loch Ericht, het Eriksmeer zo je wilde. De distilleerderij in Dalwhinnie maakte een heel behoorlijke maltwhisky, maar hij wist niet zeker of Macdonald dat met hem eens zou zijn.

Ze liepen langs de perrons, kwamen via de uitgang op Strothers Lane en vervolgens meteen op Railway Terrace. Winter zag het budget -bord en de glanzende huurauto’s op het parkeerterrein achter het kantoorgebouw.

 

“Geen spoor”, zei de man achter de balie. Hij stond op en liep mee naar buiten. “Het is heel vreemd.” Ze wisten dat hij degene was die Axel Osvald had geholpen.

“Er worden toch wel vaker auto’s van klanten gestolen?” vroeg Macdonald, en Winter merkte dat Macdonalds Schotse accent duidelijker werd toen hij met deze man sprak die een heel sterk accent had.

“Jawel, maar nu is de auto gewoon weg. Normaal gesproken vinden we ze altijd terug. Of de politie vindt ze vroeg of laat. Meestal vroeg.” Hij keek om zich heen en wees naar een driedeurs Toyota Corolla met een groene metallic kleur, die door een jongere man op de binnenplaats werd gewassen. “Het was de tweelingbroer van die auto, het model van dit jaar, dezelfde kleur.”

“Kunt u zich de klant herinneren?” vroeg Winter.

“Nee”, zei de man, die Frank Cameron heette, “ik kon me hem vorige week niet herinneren toen jullie collega naar hem vroeg en ook de week daarvoor niet toen we aangifte deden dat de auto was verdwenen, en ik kan me die Zweed nu ook niet herinneren.”

“Komen er zoveel Zweden?” vroeg Macdonald.

“Wel wat”, zei Cameron. Hij keek Macdonald met een scherpe blik aan. Cameron had een geprononceerde haviksneus. Het leek hem te ergeren dat hij het zich niet kon herinneren. “Dat kan toch? We hadden het die dag waarschijnlijk druk. Ik kan me hem niet herinneren, oké? Ik heb een vaag idee dat het een wat oudere man was, maar dat is alles.”

“Het geeft niet”, zei Macdonald.

“Als hij het was, dan heeft hij niets gezegd”, zei Cameron. “Als het inderdaad de man is die ik me … tja, die ik me nauwelijks kan herinneren, dan was hij zo zwijgzaam als iemand van de Orkney-eilanden en daardoor weet ik het waarschijnlijk niet meer.”

“Misschien dat je je hem juist daardoor herinnert”, zei Macdonald.

“Maar dat doe ik niet, zeg ik toch.”

Macdonald knikte nietszeggend ten afscheid en vroeg naar de kopieën van het contract.

“Die liggen bij je vriend op het bureau.”

“Craig?”

“Ja, zo heette hij, geloof ik. Een forse Engelsman.”

“Dat is Craig”, zei Macdonald. “Hij heeft toch wel tegen je gezegd dat je het ons moeten laten weten als de auto weer opduikt?”

“Hoe zou dat moeten gebeuren?” zei Cameron. “De man die de auto huurde, is toch dood? Hij kan hem niet terugbrengen. Denk je soms dat degene die hem heeft gestolen hem terugbrengt?”

“Iemand kan de auto vinden”, zei Macdonald.

“Dat zou dan de politie moeten zijn”, zei Cameron. “Maar ik heb zo mijn twijfels.” Hij begon te lachen, maar het klonk eerder als een gesnuif.

“In elk geval bedankt”, zei Macdonald. Hij draaide zich om naar Winter. “Was jouw vrouw niet van plan vanmiddag een auto te huren?”

“Ja, inderdaad”, zei Winter.

Camerons gezicht veranderde. Zijn ogen werden mild en vrolijk.

“You know the place, lads!”

Ze namen afscheid en vervolgden Railway Terrace naar het politiebureau, dat slechts een paar honderd meter verderop lag.

“Cameron!” zei Macdonald en het klonk als een gesnuif.

“Wat is er met hem?” zei Winter.

“Cameron is een clan apart”, zei Macdonald. “Ze komen uit Lochiel en het noordelijke Argyll, in de geïsoleerde centrale hooglanden, en daar horen ze ook thuis.”

Winter glimlachte. Macdonald stopte en draaide zich naar hem om.

“Je hebt de man toch gezien? Hij is een typisch voorbeeld van een Cameron, perfect. Zag je zijn neus? Weet je wat de naam Cameron betekent? In het Gaelisch zeggen ze Cam-shron en dat betekent haviksneus.”

“Ben jij een racist, Steve?”

“Ha ha.”

“Weet je veel over de verschillende clans?” vroeg Winter.

“Vooral over mijn eigen”, zei Macdonald.

“Daar moet je een keer over vertellen. Het lijkt me interessant.”

“It’s mostly very sad stories”, zei Macdonald.

Een Zeil Van Steen
titlepage.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_0.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_1.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_2.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_3.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_4.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_5.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_6.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_7.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_8.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_9.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_10.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_11.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_12.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_13.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_14.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_15.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_16.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_17.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_18.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_19.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_20.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_21.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_22.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_23.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_24.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_25.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_26.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_27.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_28.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_29.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_30.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_31.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_32.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_33.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_34.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_35.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_36.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_37.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_38.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_39.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_40.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_41.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_42.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_43.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_44.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_45.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_46.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_47.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_48.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_49.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_50.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_51.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_52.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_53.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_54.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_55.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_56.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_57.xhtml