24

 

 

 

Aneta Djanali belde naar het strand in Vallda. Sigge Lindsten nam op nadat de telefoon twee keer was overgegaan. Zijn stem was kalm.

“Is Anette bij jullie?” vroeg Aneta Djanali.

“We verwachten haar vanavond”, zei hij.

“Er is bij jullie ingebroken.”

“Alweer?”

“In het huis”, zei ze.

“Is Anette daar?” vroeg Sigge Lindsten.

“Nee.”

“Ik bel haar op haar mobieltje.”

“Geef me haar nummer”, zei Aneta Djanali.

“Ik bel haar nu”, zei Sigge Lindsten en hij hing op.

Aneta Djanali keek naar Halders.

Ze toetste het nummer nog een keer in en hoorde een ingesprektoon.

“Ik regel de technische recherche”, zei Halders.

Hij liep met zijn telefoon terug naar de hal. Ze hoorde hem praten. Ze toetste het nummer van Lindstens strandhuisje nog een keer in. Hij nam zelf op.

“Ze neemt niet op”, zei hij.

“Waar kan ze zijn?”

“Wat is er eigenlijk gebeurd?” vroeg Lindsten.

“Dat weten we niet.”

“Is er … is er iets gestolen?”

“Dat weten we ook niet”, zei Aneta Djanali. “Ik ben vanaf Vallda hier even langsgereden en zag dat het glas van de terrasdeur kapot was.”

“En Anette was toen niet thuis?”

Wat is dat voor rare vraag, dacht Aneta Djanali. Had ik dan gebeld en gezegd wat ik nu heb gezegd?

“Zijn er … sporen?” vroeg Lindsten.

Bloedsporen. Maar dat zal ik jou niet aan je neus hangen. Pas als ik weet wat het is. En pas als ik weet wat jij vanmiddag hebt gedaan.

“Hebt u een boodschap ingesproken op Anettes voicemail?” vroeg ze.

“Uiteraard.”

“Wat hebt u gezegd?”

“Gezegd, tja … ik heb gezegd dat ze zo gauw mogelijk moest bellen. En dat we ons zorgen maakten.”

“Wij willen ook met haar praten. Zo gauw mogelijk”, zei Aneta Djanali.

“We komen meteen naar huis”, zei Lindsten.

“Mooi.”

Ze verbrak de verbinding en Halders kwam terug.

“Er is iemand onderweg. Met tegenzin.”

“Het maakt niet uit hoe hij hier komt.”

Halders lachte kort.

“Zei je dat we te maken hebben met een verdwijning waarbij mogelijk geweld is gebruikt?”

“Ja”, zei hij, “maar ik klonk misschien niet heel overtuigend.”

“Ik heb hier geen goed gevoel over”, zei ze.

“Ik ook niet”, zei Halders na een tijdje.

“Heb je Susanne Markes privé-nummer gebeld?”

“Ja. No reply.

“Probeer het nog eens.”

Halders haalde diep adem.

“Tja. We moeten toch op de medewerker van Beiers wachten.”

“We zouden er nu heen moeten gaan.”

“Dat kan een van ons wel doen”, zei Halders. “Alhoewel … nee. Er zijn al genoeg eenzame tochtjes gemaakt.” Hij leek te luisteren of er een auto aankwam. “We kunnen vragen of er zolang een surveillancewagen heen gaat.”

“Ik bel de centrale meldkamer”, zei Aneta Djanali.

 

Ze reden over de brug. De rivier leek links tot aan de zee en in het oosten tot ver landinwaarts aan beide zijden verlicht te worden door fakkels. Het was een komen en gaan van veerboten.

“Ze zeggen wel dat Göteborg een dode haven is, maar dat zou je niet zeggen als je die zo van boven ziet”, zei Halders.

“Heeft dat niet met de scheepsbouw te maken?” vroeg Aneta Djanali. “Volgens mij wel.”

“De hamerslagen zijn verstomd”, antwoordde Halders.

“Het lijkt wel alsof je er verdrietig over bent.”

“Er is altijd wel een reden om verdrietig te zijn”, zei hij. “Wie raakt er nou niet opgemonterd van het geluid van hamerslagen?”

“Hier raken ze in elk geval opgemonterd”, zei ze terwijl ze in de nieuwbouwwijk parkeerde. De gezellige huizen lichtten trots op in het schijnsel van de fakkels.

“Het is vast niet goedkoop om hier te wonen”, zei Halders.

“Natuurlijk niet.”

“Waar betaalt ze dat van? Marke? Wat deed ze ook alweer voor de kost?”

“Een kantoorfunctie bij de arrondissementsrechtbank.”

“Economische delicten?”

“Nee”, zei Aneta Djanali.

“Dan snap ik het niet”, zei Halders.

“Haar ex heeft vast geld. We moeten het maar uitzoeken.”

“Als dat nodig is”, zei Halders.

Aneta Djanali deed drie passen naar links.

“Haar auto staat er”, zei ze.

 

Susanne Marke deed vrijwel meteen open toen ze aanbelden, alsof ze achter de deur had staan wachten.

Ze ziet er niet meer zo protserig uit. Aneta Djanali kon een onzekere uitdrukking op haar gezicht zien, maar misschien was ze ook wel onthutst.

Susanne Marke gebaarde hen verder te komen; ze konden hun schoenen aanhouden.

Door het raam van de woonkamer kon je alle lichten aan de overkant van de rivier zien. Halders zag de verlichte Zeemansvrouw. Ze keek hem recht aan.

Er zat een vrouw in een van de twee fauteuils van wit leer. Ze had een verband om haar linkerhand. Aneta Djanali herkende haar gezicht.

“Wat is er eigenlijk gebeurd?” vroeg ze rechtstreeks.

“Wanneer?” vroeg Anette Lindsten.

“Thuis … thuis bij je ouders.”

“Hoe bedoel je?”

“Het glas van de terrasdeur is stuk.”

“O, dat. Ik ben er tegenaan gestoten.”

Ze stak haar hand op. Het verband begon los te raken. Het was goedkoop gaasverband dat maar een paar keer om haar hand was gewikkeld.

“Ik wilde de deur openduwen … hij klemt … en opeens ging het glas stuk en ik … heb me gesneden.”

“Bij de drempel?” vroeg Halders.

“Daar … klemde die”, zei ze en ze keek vlug naar Susanne Marke.

Is dit iets wat ze uit haar hoofd heeft geleerd en kijkt ze nu of ze Markes goedkeurig heeft, dacht Aneta Djanali. Is dit ook een bedreiging? Maar waarom is ze dan hierheen gegaan?

“Waarom ben je hierheen gegaan?” vroeg Halders.

“Ze mag toch zeker gaan en staan waar ze wil?” zei Susanne Marke.

“Mond dicht!” zei Halders.

“Ik w…”

“We hebben contact met je gezocht, Anette”, onderbrak Halders Susanne Marke, maar zonder Anette Lindsten met zijn ogen los te laten. “Waarom heb je je verstopt?”

“Ik heb mij nie… niet verstopt.”

“Er zijn diverse meldingen van je buren in Kortedala binnengekomen waaruit blijkt dat er geweld tegen je is gebruikt”, zei Halders. “Geweld en bedreigingen. Daar willen we met je over praten. Wij houden niet van geweld en bedreigingen in het algemeen en vooral niet als ze tegen vrouwen zijn gericht.”

“Hoe noem je het dan als je hier binnenvalt en mij lastigvalt?” vroeg Susanne Marke.

Haar onzekerheid leek verdwenen. Aneta Djanali probeerde iets van haar gezicht af te lezen. Was Anette hierheen gekomen? Was ze gewoon uit zichzelf gekomen, opeens opgedoken? Of had Susanne Marke haar gevraagd te komen?

“Waarom ben je hierheen gekomen, Anette?” vroeg Aneta Djanali vriendelijk.

Anette Lindsten antwoordde niet. Probeerde ze de blik van de Zeemansvrouw te vangen? Of bestudeerde ze de schitterende kerktorens die tot helemaal in de hemel rei…

“Ik heb niets meer te zeggen”, zei Anette Lindsten. “Jullie moeten me met rust laten.”

“En ik moet jullie verzoeken te vertrekken”, zei Susanne Marke.

“We kunnen je overal naartoe brengen waar je maar wilt”, zei Aneta Djanali.

Hoe is ze hier gekomen? Heeft ze een lift gekregen? Een taxi genomen?

“Ik breng Anette overal waar ze maar wil”, zei Susanne Marke.

“Wil je naar huis?” vroeg Aneta Djanali.

Anette Lindsten schudde haar hoofd.

“We kunnen je naar je ouders in Vallda brengen”, zei Aneta Djanali.

“Ze zijn onderweg hi… naar huis”, zei Anette Lindsten.

“Heb je ze gesproken?”

Ze knikte.

Halders keek Aneta Djanali aan.

“We kunnen ook ergens anders gaan praten”, zei hij.

Anette Lindsten schudde haar hoofd.

Ik voel me hulpeloos, dacht Aneta Djanali. Er is hier iets goed mis, maar daar kunnen we op dit moment niets aan doen. We kunnen haar niet met ons meeslepen. We kunnen haar niet dwingen te vertellen wat ze heeft meegemaakt, laat staan om het op te schrijven en te ondertekenen terwijl wij hier over deze verdomde parketvloer banjeren.

“Waar is je broer?” vroeg Aneta Djanali en ze wendde zich tot Susanne Marke.

“Dat weet ik niet”, zei ze.

Aneta Djanali probeerde het gezicht van Anette Lindsten te zien. Het was afgewend.

“Hij woont hier niet meer?”

“Nee.”

“We moeten een langdurig gesprek met hem hebben”, zei Halders en hij keek naar Anette Lindsten, die haar gezicht nog steeds had afgewend.

“We kunnen hem voor een verhoor oppakken”, zei Halders tegen het afgewende gezicht. “Dat recht hebben we, of Hans Forsblad het er nu mee eens is of niet. Anette? Hoor je me? Het is maar dat je het weet.”

“Hij is niet hier”, zei Susanne Marke.

“En dat zullen we ook doen”, ging Halders verder.

“Waar woont hij nu?” vroeg Aneta Djanali.

“Dat heeft hij me niet verteld.”

 

Buiten hing de duisternis van de Indian summer. Aneta Djanali rook de geuren van de zomer die achter hen lag. Het moest zo’n vijftien graden zijn. Ze hoorde stemmen van een terrasje aan de andere kant van het gebouw. Over de rivier schalde een lach.

“Net het vasteland van Europa”, zei Halders.

“Ben je niet boos?” vroeg ze.

“Ik was bijna heel boos op die zus van Forsblad”, zei Halders.

“Dat zou perfect zijn geweest”, zei ze. “Naast alles wat je zei.”

“Hm.”

“Ze kan aangifte doen.”

“Mooi. Dan is er in elk geval iemand die aangifte doet.”

Ze gingen in Halders’ auto zitten. Aneta Djanali’s auto stond nog voor het huis van de familie Lindsten.

“Ze zullen onderhand wel thuis zijn”, zei ze. “Haar ouders.”

“Ze is verdomd bang”, zei Halders.

“Ja. Maar waarom zegt ze niets? Tegen niemand?”

“Hoe weet je dat ze niet iets tegen iemand anders heeft gezegd?”

“Natuurlijk …”

“Tegen de donna daarbinnen, bijvoorbeeld?”

“Tegen Susanne? Bedoel je dat zij haar beschermt?”

Halders draaide zich met een scheve glimlach naar haar om: “Niet iets wat je wilt denken, hè? Dat is ze niet waard, hè?”

Aneta Djanali antwoordde niet. Ze reden weer over de brug. Het licht van de stad vormde een koepel naar de vlakten in het noorden en de bossen in het oosten. Een vast punt voor de schepen rechts van hen. Voor iedereen die kon zien. Kon zien. Kon z…

“We hebben iets over het hoofd gezien”, zei ze.

“Zo is het alt…”

“Iets voor de hand liggends”, onderbrak ze hem. “Iets heel vanzelfsprekends en voor de hand liggends wat we niet hebben gezien.”

“Weet je ook wat?”

“Wat dit ís. Wat er is gebeurd.”

“Weten we ook wat er gaat gebeuren?” vroeg Halders.

 

Het huis van de familie Lindsten was donker en stil. Halders keek naar Aneta Djanali’s vragende gezicht: zouden de ouders niet hier zijn?

“Ik ben bijna zover dat het me niet meer kan schelen”, zei Halders.

De collega’s van de technische afdeling waren meteen vertrokken toen Halders en Aneta Djanali waren gearriveerd. Ze waren met z’n tweeën geweest. Ze hadden er toch hoognodig even uit gemoeten, zoals een van hen het uitdrukte, en de ander had geschaterd en toen waren ze weggegaan.

Nu lachte er niemand. Er stond geen auto op de oprit. Aneta Djanali belde, maar Sigge Lindsten nam niet op en zijn vrouw ook niet.

“Heb je puf voor nóg een rondje?” vroeg Aneta Djanali.

“We gaan nu toch zeker naar huis? Je zei dat je met mij mee naar huis zou gaan.”

Halders keek op zijn horloge. Hij had de oppas gebeld. Hannes en Magda keken naar een quiz die hij had goedgekeurd. Daarna direct naar bed. Hij had de kinderen welterusten gezegd voor het geval dat. Maar hij had gedacht op tijd terug te zullen zijn. Hij en Aneta.

Aneta Djanali keek hem aan zonder antwoord te geven.

Hij begreep het.

“Nee, Aneta. Dat niet. Niet vanavond.”

“Waarom niet?”

“Het is laat. We zijn moe. We krijgen nu toch geen g…”

“Goed verhoor? Wie zegt dat we Hans Forsblad daar aantreffen?”

 

Ze parkeerde haar auto thuis in Kommendantsängen. Dat was een interessante naam voor een steenwoestijn: commandantwei. Een mooie steenwoestijn. Ze hoorden dronken gelal uit Gyllene Prag komen, het restaurant op de hoek. Iedereen genoot van de lange zomer. Twee cafés hadden hun tafels en stoelen weer buiten gezet. Op straat liepen mensen. Het rook naar gegrild vlees en een snel opgewarmde zuidenwind. Ze hoorden de sirenes van een ambulance op de Övre Husargatan.

“Someone else is in trouble”, zei Halders. “In the night I hear a siren. Someone else is in trouble. I am not the only one.” Hij startte de auto weer. “Eric Burdon and the Animals.”

Ze reden over de Allén.

“Ik ben blij dat je meegaat, Fredrik.”

“Ik ben ook nieuwsgierig. Uiteraard.”

 

De wereld van de jaargetijden was donker en het contrast met het centrum groot. Er hingen rookpluimen van de grote fabrieken, of misschien was het nevel, veroorzaakt door de plotselinge warmte.

De flats rezen als oceaanstomers in een droogdok op, alleen brandde er in de hutten nu wel licht.

Op straat waren geen mensen. Wel schaduwen, maar geen mensen. Af en toe kwam er een auto langs, maar daar leken geen bestuurders in te zitten. Er waren geen cafés met terrasjes.

“Knus”, zei Halders.

“Het is in om hier te wonen”, zei Aneta Djanali.

“Dat weet ik. Waarom zouden wij hier anders nu lopen?”

“We zijn er”, zei ze en ze knikte naar de flat.

“Grote goden”, zei Halders. “Komt er ooit een eind aan dit bakbeest?”

 

In de lift was de ene tekst over de andere geklad. Sommige mensen noemden het graffiti. Halders keek met een hatelijke blik naar de rommel. Nog niet zo lang geleden had de Zweedse televisie contact gezocht met de afdeling Onderzoek en gevraagd of een van de agenten wilde deelnemen aan een discussieprogramma op prime time over graffiti versus geklieder, kunst versus beschadiging. De een of andere grapjurk bij de telefooncentrale had het gesprek doorgeschakeld naar Möllerström en Möllerström bleek ook over humor te beschikken en had het gesprek doorverbonden met Halders, die had toegezegd te zullen komen.

Op het allerlaatste moment had Birgersson de boel weten af te blazen. Het is voor je eigen bestwil, had hij tegen Halders gezegd. Iemand moet de waarheid te horen krijgen, had Halders gezegd. Binnenkort, had Birgersson gezegd, binnenkort. De hoofdcommissaris had iemand gestuurd van een afdeling die niemand kende en Halders had niet naar de onzin gekeken.

“Wanneer heb jij in een flat als deze voor het laatst een spiegel in een lift gezien?” vroeg hij en hij wendde zich tot Aneta Djanali, die zich probeerde voor te bereiden op hun aankomst op de volgende verdieping.

“Dat was toch voor jouw tijd”, ging Halders verder met een soort lachje. “Toen had je overal spiegels. Jezus, je zou die verdomde naïviteit van toen haast bewonderen!”

“De mensen geloofden in de toekomst”, zei Aneta Djanali. “Wees toch niet zo cynisch. De burgers werden geacht goed te zijn.”

“Cynisch? Ik?”

“Er zijn nog altijd liften met spiegels”, zei ze.

“In hotels in de binnenstad, ja. En in het pand waar Winter woont.”

“Ben je er klaar voor?” vroeg ze.

Halders keek naar de nummers boven de liftdeur en knikte.

De lift stopte.

De deur ging automatisch open.

Alle deuren in het trappenhuis waren gesloten.

De lamp in het trappenhuis ging uit toen ze voor de deur stonden.

Binnen brandde licht.

Een Zeil Van Steen
titlepage.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_0.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_1.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_2.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_3.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_4.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_5.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_6.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_7.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_8.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_9.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_10.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_11.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_12.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_13.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_14.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_15.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_16.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_17.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_18.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_19.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_20.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_21.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_22.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_23.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_24.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_25.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_26.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_27.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_28.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_29.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_30.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_31.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_32.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_33.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_34.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_35.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_36.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_37.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_38.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_39.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_40.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_41.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_42.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_43.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_44.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_45.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_46.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_47.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_48.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_49.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_50.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_51.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_52.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_53.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_54.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_55.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_56.xhtml
Een_zeil_van_steen_split_57.xhtml