30
De jongen had voor 25 pond per nacht een kamer gevonden in The New Dome Hotel, en wat nog wel het beste was, was dat hij via Coldharbour Lane zo naar het station van Brixton kon lopen. Hij wist dat omdat hij daarvandaan met zijn tas naar deze plek aan Camberwell Church Street was gelopen. De kerk lag er recht tegenover en iets verderop was een ziekenhuis.
Hij wist ook dat er een bus langs Coldharbour ging, maar het was zo verdomde heerlijk om te lopen. De zon scheen. Hij had muziek in zijn oren, muziek van Sugar Minott. De laatste schreeuw van de reggaewereld, maar hij wist dat hij binnenkort naar andere muziek zou luisteren. Hij zou misschien iemand ontmoeten die wat te roken had. Hij zou voorzichtig zijn. Hij deed het eigenlijk niet. Het ging om de muziek.
Hij liep. Toen hij dichter bij het station kwam zag hij rechts een bord: Cooltan Arts Centre. Cool, dacht hij. Vrijdags live wereldmuziek. Dat was al over een paar dagen. Dan was hij hier nog.
Nu bevond hij zich in de wirwar rond het station, de kleine straten, marktkramen die uit grote portieken kwamen rollen. Allemaal zwarte gezichten.
De muziek uit de winkels. Rechts zag hij een paar plakkaten op het trottoir, pondtekens en namen van groepen en hij wist dat hij het had gevonden.
Hij liep Blacker Dread Music Store binnen en hier was alles wat zijn hartje begeerde. Ik ben in de hemel, dacht hij, in elk geval wat reggae betreft. Of ik ben op Jamaica.
Hij neusde tussen de cd’s. Hij zag diverse klanten die
Zweden of Duitsers konden zijn, of Denen, maar hij wilde met niemand praten. Hij luisterde niet of hij de talen herkende.
Hij vond Natty Dread Rise Again van The Congos, en de dubbel-cd Heart of the Congos. En Super Cat van Scalp Dem. Het een en ander van Acid Jazz, Roots Selection. Beenie Man, Lady Saw, Wayne Wonder. Tanya Stephens. En Spragga Benz.
Hij vond Bounty Killer, de nieuwste, My Xperience. Die zou pas over drie jaar in Göteborg te krijgen zijn, en dan alleen nog als import. Hij bekeek de titels: Fed Up. Living Dangerously. War Face, een remix. The Lord Is My Light 8c Salvation. Hij vond het een mooie titel. The Lord Is My Light 8c Salvation.
Hij vond nog een Bounty Killer, Guns Out, opgenomen met Beenie Man.
Hij hield wel van Bounty Killer, de harde teksten, de lik-me-reethouding, als een echte rebel. Hij bekeek de titels: Kill Or Be Killed. Deadly Medley. Dat klonk goed. Deadly Medley. Mobster. Nuh Have No Heart. Off The Air Bad Boy. Het was hard, zonder compromis.
Hij vond nog meer Sugar Minott. International op ras Records, met Hopeton “Scientist” Brown als producent.
Ik zou hier wel een duizendje of tien kunnen uitgeven, dacht hij.
Hij bladerde het boekje door van History of Trojan Records. Die wilde hij hebben.
Uiteindelijk was er een plaatsje vrij bij de koptelefoons en hij gaf zijn stapel aan de jongen achter de toonbank. Die had rastakrullen waarvan de punten met blauwe roosjes waren versierd. Misschien was dat iets van hier, dacht hij.
De jongen luisterde: Shaggy, Trinity van African Revolution. Chaka Demus & Pliers, en een klassieker van Culture die hij niet meer had gehoord sinds een of andere hufter hem had geleend en het ding verdwenen was.
Dr. Wildcat. The Dread Flimstone Sound. De oude Gregory Isaacs.
Hij luisterde naar Congos, Sodom and Gomorrow.
Somma was het beste. De cd heette Hooked Light Rays en toen hij de stemmen hoorde, wist hij dat alles klopte. Alleen stemmen, als in een zwart Gregoriaans koor of zo, of Afrikaanse slaven in de laadruimte van een schip, op weg naar Amerika.
Hij besloot het de eerste dag rustig aan te doen, het genot als het ware te rekken. Al hij nu alles kocht zou hij zich nergens op kunnen concentreren als hij de muziek in zijn draagbare cd-speler stopte. Het zou op straat alleen maar gerommel met de schijfjes worden. Hij zou beroofd kunnen worden. Hij zou zich niet kunnen ontspannen, niet rustig zijn.
Hij kocht Somma en trilde bijna toen hij het schijfje in de speler stopte. Hij deed de dopjes in zijn oren en hoorde de stemmen weer toen hij de winkel uit liep. Hij liep via Atlantic Road naar het station en de grote markt. De stemmen stegen en daalden, plotseling kwamen die waanzinnige klanken, alsof er een gek in de pannenkast zat maar toch anders. Het schreeuwde in zijn oren. De muziek leefde, alsof iemand al huilend door een lange tunnel of een gang liep met de instrumenten voor zich uit en het zware koor achter zich aan.
Hij stond voor het metrostation, het viaduct was rechts van hem. Het viaduct was groen met wijnrood, of lichtrood. Recht tegenover Brixton Road lag Red Records. Rustig nu, dacht hij, er komen nog meer dagen.
Het krantenstalletje voor hem had zwarte klanten en zwarte tijdschriften. Ebony, Pride, Essence. Blues & Soul.
Hij rook geuren die hij nooit eerder had geroken. Mensen kwamen langsgelopen met delen van dieren die hij nooit eerder had gezien, of fruit en groenten. Plotseling had hij honger, honger als nooit tevoren. Hij was langs een gave tent gekomen, leek het, op Coldharbour. Aunty nog wat. Cuisine nog wat, dat was het. Hij liep terug en sloeg Electric Avenue in. Dat was de beste naam voor een straat die hij ooit had gezien.