11
Janne Möllerström maakte overuren met de database van het vooronderzoek, hij wreef in zijn ogen toen het geflikker op het scherm drijvend glas werd.
Als hij vrij was, kon hij nauwelijks wachten tot het ochtend was. Zijn ogen keken strak naar zijn ontbijtyoghurt, maar hij verlangde naar zijn elektronische mappen.
Dit was zijn eerste echte recherchemoord en hij voelde de duizeling bijna meteen als hij wakker werd na een nacht vol dromen, de duizeling ... het was alsof hij een paar centimeter boven de grond hing in een parachute. Hij zweefde. Hij genoot.
Niemand mag dit van me afpakken, had hij gedacht toen geruchten de ronde deden dat Birgersson overwoog om de afdeling moordzaken van de rijksrecherche in te schakelen, een paar dagen na de moord op die jongen uit de pub.
De inzet was enorm geweest, zoals bij de Malinmoord, maar toen had hij niet achter zijn scherm meegedaan.
Deze keer hadden twintig man de omgeving rond de flat doorzocht, ze hadden woorden, woorden en nog eens woorden verzameld en alles was bij hem gekomen en hij maakte overuren met de database.
Winter had met Birgersson gesproken, en Möllerström wist niet of het over de rijksrecherche ging, maar daarna hoorden ze niets meer van het afdelingshoofd.
De kwestie was gisterenochtend tijdens het groepsoverleg ter sprake gekomen. Fredrik Halders had iets opgevangen en trok een gezicht dat zijn uiterlijk slechts een beetje veranderde: “Ik eet nog liever stront.”
Winter had even kort gelachen, wat ongewoon was voor zijn doen, vooral tijdens deze besprekingen.
“Ik geloof dat Fredrik daarmee de instelling van de groep heeft samengevat”, zei Winter.
“Stockholm is een mooie stad”, zei Aneta Djanali, naar het noordoosten kijkend, voorbij Skövde en Katrineholm en nog verder. “Leuke mensen, cultureel, open.”
“Vooral in de omgeving van Flemingsberg”, zei Halders.
“Stap jij daar altijd uit?” vroeg Djanali. “Heeft niemand je ooit verteld dat de trein verder gaat?”
“Ik eet nog liever stront”, zei Halders.
“Je hebt een eenzijdig dieet”, zei Aneta Djanali.
“Dat geldt ook voor jouw ironie.”
“Ironie? Wie is er hier ironisch?”
Winter ritselde discreet met wat papieren. Het werd meteen stil.
“We gaan twee aan twee verder, of liever gezegd jullie gaan twee aan twee verder”, vervolgde hij. “Aneta en Fredrik werken vandaag samen, ik heb het gevoel dat de juiste dynamiek er is. De anderen gaan verder zoals jullie bezig waren. En na afloop wil ik jou even spreken, Lars.”
Lars Bergenhem keek op. Hij ziet eruit als een schooljongen, dacht Winter.
“We hebben iets moois gevonden”, zei Winter.
Bertil Ringmar knikte, deed het licht uit en zette de diaprojector aan. Ringmar toonde de foto’s van de twee kamers, drie keer heen en terug en stopte daarna bij de foto van de kamer waar de laatste moord had plaatsgevonden.
De politiefotograaf had een groothoeklens gebruikt, de kamer bolde naar alle kanten.
“Dit is ... de laatste”, zei Winter en knikte naar Ringmar. De oudere hoofdinspecteur toonde de volgende dia, het bovenlichaam van Jamie Robertson, en Möllerström kreeg een gevoel van... van schaamte, hij schaamde zich als iemand die stiekem naar iets verbodens kijkt.
“Jullie zien de schone schouders”, zei Winter en knikte. Bertil Ringmar drukte op het knopje van de afstandsbediening van de projector in zijn hand: een nieuwe vergroting van de schouder van de dode jongen.
“Zien jullie dat?” zei Winter en keek speurend in het halfdonker. Niemand zei iets. Hij knikte weer naar Ringmar, een nieuwe druk op de knop en alweer een ingezoomde foto.
“Zien jullie het?”
Winter wees met een stok naar de naakte huid, naar iets wat een pluisje stof op het doek zou kunnen zijn. Pas nu was het zichtbaar.
“Wat is het?” vroeg Aneta Djanali.
“Het is bloed”, zei Winter en ze had het idee dat zijn ogen oplichtten; dat kwam door de projector. “Het is bloed, en het is niet het bloed van de jongen.”
Het was stil in de kamer. Aneta Djanali voelde een koude rilling over haar lichaam lopen en ze hief haar hand op zodat de haren op haar huid weer plat gingen liggen.
“Dat is me ook wat”, zei Halders.
“Niet het bloed van de jongen”, herhaalde Bergenhem.
“Wanneer hebben wij.. . heb jij dit ontdekt?” vroeg Djanali met haar ogen op haar chef gericht.
“Zonet”, zei Winter, “een paar uur geleden toen ik de foto’s nog een keer bekeek in het tere, scherpe ochtendlicht.”
Hij was hier dus al toen het nog pikdonker was, dacht Djanali, toen het donkerder was dan mijn huid, toen iedereen behalve deze Übermensch lag te slapen.
“Fröberg heeft me meteen gebeld toen ze klaar waren met de analyse”, zei Winter.
“Heeft het lab dit onderzocht en bevestigd?” vroeg Halders. “Ik bedoel dat het bloed was?”
“Honderd procent zeker”, zei Winter.
“Is het bruikbaar?” vroeg Bergenhem.
“Of het genoeg is? Ze denken van wel. Ze zijn er nu met man en macht mee bezig”, zei Ringmar.
“Genoeg voor wat?” vroeg Möllerström, “als we het niet met ons register kunnen vergelijken, dan hebben we er niet veel aan.”
“Dat is negatief denken”, zei Bergenhem en keek naar Möllerström alsof hij een magische sfeer had gebroken.
“Het is realistisch”, antwoordde Möllerström, “het is realistisch om zo te denken, zo lang we geen DNA-register in onze database hebben. Iedereen zou bij de geboorte moeten worden ingevoerd.”
“We weten hoe jij erover denkt”, zei Aneta Djanali.
“Laten we blij zijn met deze doorbraak in het onderzoek”, zei Halders.
“We weten allemaal wat dit kan betekenen”, zei Ringmar en Möllerström hield zijn mond.
Ringmar haalde het tv-toestel en speelde de videofilms van de plaatsen delict af, en ze begonnen over bewegingspatronen te discussiëren.
Dit zijn afschuwelijke films, dacht Winter, het is alsof wij zien wat de moordenaar nu ziet, in dit nú, en ik ben ervan overtuigd dat het is gebeurd, dat er een film van is gemaakt en dat die film of films ergens in een doos zitten of op een doek staan.
“Hier kunnen we iets aan hebben”, zei Winter toen het beeld op de vloer gericht bleef en zich op het ovale cirkelpatroon focuste.
“We denken dat het een dans is”, zei Ringmar. “De beide kamers vertonen overeenkomsten, alsof degene die dit deed zich tijdens en ... na afloop op dezelfde manier gedroeg.”
“Een dans”, zei Bergenhem, “wat voor dans?”
“Als we dat weten, weten we veel”, zei Winter. “Sara Heiander doet vanaf vandaag ook mee”, ging hij verder en knikte naar de vrouw die rechts van Halders zat. “Ja, jullie kennen Sara natuurlijk al.”
De vrouw knikte. Ze hadden haar van de opsporingseenheid geleend en ze werkte graag met Winter samen. Ze sloeg haar benen over elkaar, streek de haren van haar linkerslaap weg en keek net als de anderen naar het patroon van de vloer op het televisiescherm.
“Als het een foxtrot is kunnen we hem willekeurig welke avond bij King Creole oppikken”, zei Halders.
Sara Heiander draaide zich naar hem om.
“Wat bedoel je?” vroeg ze droog.
“Niets”, zei Halders en keek weer naar het grote televisiescherm.
“Wat kunnen we hiermee bereiken?” vroeg Bergenhem.
“Hoe bereiken we in dit vak überhaupt iets?” zei Sara Heiander en Winter knikte naar haar. Ze was goed. Tijdens een onderzoek was alles onmogelijk tot het mogelijk werd. Een dans? Waarom niet. Hij had genoteerd hoe de cd heette die in Robertsons cd-speler had gelegen. Hij had de informatie aan Sara gegeven. Ergens is een film met geluid en dat kan muziek zijn en nog iets wat niemand wil horen, behalve degenen die ... die ... het willen horen, dacht hij lam in het schijnsel van het scherm.
“Wat zeggen ze hier in Londen over?” vroeg Aneta Djanali.
“Ik heb vanmorgen geprobeerd contact te krijgen met hun onderzoeksleider, maar hij was onbereikbaar”, zei Winter, “in elk geval vanochtend.”
“En Interpol?” vroeg Halders.
“Het is de hoogste tijd voor rechtstreeks contact”, zei Winter.
Lars Bergenhem luisterde en maakte af en toe aantekeningen. Winter bleef staan waar hij tijdens de bijeenkomst had gestaan, Bergenhem zat op een stoel naast hem.
“Probeer zo discreet mogelijk te zijn”, zei Winter.
“Hoeveel zijn het er?” vroeg Bergenhem, vooral aan zichzelf.
Winter frummelde aan het pakje cigarillo’s op de tafel voor zich. Hij had de jaloezieën opengetrokken en een steek in zijn ogen gevoeld. Een groep middelbare scholieren die van de Kristinelundschool kwam stak de straat over. Misschien een studiebezoek bij de Wet en Ordehandhaving, informatie over wat er van hen verwacht werd in het leven; de klas werd bijeengehouden door een oudere man die voorop liep, een gerimpelde geleidehond die voor de jongeren uit liep, die allemaal dezelfde leeftijd hadden als de dode jongens. Hij deed zijn ogen dicht en voelde weer de druk tussen zijn ogen.
“Oké?” zei Winter en draaide zich om naar de kamer.
“Heb ik een week de tijd?” vroeg Bergenhem.
“We zullen zien. Ik ken iemand met wie je meteen kunt praten.”
Vroeg in de avond was hij zijn kamer uitgegaan en naar huis gereden. Dat was het privilege van de chef. Hij had honger en maakte een omelet met tomaten en twee aardappels en dacht even aan zijn vader en moeder in de zon die over de tomaten had geschenen.
Winter voelde een onrust in zijn lichaam, als een jeuk. Hij liep naar de cd-speler maar bleef staan. Hij overwoog een pilsje open te trekken, maar deed het niet omdat hij nu had besloten zijn trainingspak aan te trekken en via de Sprangskulls- gatan een rondje door Slottsskogen te rennen. Hij had een T-shirt over zijn hoofd getrokken toen de telefoon ging. Het was een van zijn vriendinnen. Dat was een beter idee.
Angela kwam en hij pakte haar meteen beet toen ze binnen was. In bed tilde hij haar in een golvende beweging onder zich, hij wilde niet wachten. Toch voelde het alsof er lange minuten waren verstreken toen zijn lichaam explodeerde. Hij voelde zich heerlijk leeg in zijn hoofd.
“Dit had je nodig”, zei ze in de stilte van de kamer, toen ze allebei plat op hun rug lagen.
“It takes two”, zei Winter en de telefoon aan haar kant van het bed rinkelde. Ze draaide zich ernaartoe en hij keek naar haar mooie billen, de sprookjesachtige breedte van het vrouwenlichaam en de ronding van de heupen.
“Hallo?” zei ze en luisterde. “Dan moet je hem maar doorverbinden.”
Winter vroeg zich af hoe ze het durfde. Misschien was ze op dit moment zijn vrouw.
“Yes, he is here”, zei ze en keek over haar schouder. “Een Detective Inspector uit Londen die jou wil spreken. Mac-nog wat.”