22
Winter liep door zijn flat, keerde terug naar zijn aantekeningen op het bureau, las, liep weer.
Morgen, of liever gezegd vandaag, was Beekman weer aan de beurt. De man was een getuige. Hoe belangrijk? Daar zouden ze achter komen als ze een gezicht op het scherm hadden geschapen, als dat lukte.
En alle andere mensen die ze hadden verhoord: fragmenten van visioenen, allemaal samengekoppeld in de computer van Möllerström.
Konden ze onder de oppervlakte dringen? Hij wist dat er een verschrikkelijke ... bedrijvigheid in de stad plaatsvond, niet grootschalig, maar wel aanwezig. Waarom zou die er niet zijn? Scandinavië was geen vrijplaats. Scandinavië was al tijden lang verbonden met pornografie, zij het in de betekenis van emancipatie. De kleren uit. Een soort naïviteit die ook de wetgevers had gegrepen, dacht hij, het was altijd al zo geweest, maar nu was het erger, zwaarder. Het beïnvloedde de mensen. Maakte dat ze zichzelf kapot maakten, dat ze zichzelf verwoestten.
De uiterste vernedering was een belangrijke bedrijfstak aan het worden, mogelijk vanwege de onkunde, de naïeve correctheid van de bestuurders, vanwege hun oeverloze gepraat.
Hij liep naar de muziekinstallatie en zette het geluid harder en de muziek denderde door de kamer. Al denkend liep hij in een kringetje rond en dacht na en zijn gedachten werden door de muziek in stukken gebroken, maakten zich los en verspreidden zich in andere richtingen om vervolgens geheel of gedeeltelijk te worden verenigd.
Net als de muziek, het was de muziek: John Coltrane, The Father And The Son And The Holy Ghost; gevoelens en gedachten kunnen niet worden gepolijst, of in een symmetrie worden gedwongen, in iets wat mooi is aan de oppervlakte. Ze moeten exploderen als ze worden geboren, onmiddellijk, in een uitdagende dissonantie, een sound die pijn doet aan je oren, helemaal tot in je hersenen.
Net als Coltranes muziek op Meditations, de cd die nu in mijn woonkamer draait: het zoeken naar de eenheid van de gedachten, of het geheel... ik moet mij in dat zoeken werpen ... en door de pijn heen gaan die het onderscheid met zich meebrengt, dacht hij en glimlachte. Wanneer de tenorsaxofoons van Coltrane en Pharoah Sander hun eigen waanzinnige wegen bewandelen, is dat slechts een stukje op de weg naar het geheel. Het is als de zee, dacht hij, als de golven die aan de oppervlakte worden gebroken, maar de zee is altijd één, altijd in beweging.
Als ik deze zaak wil oplossen, moet ik dissonant denken, asymmetrisch, hier is niets dat correct is.
Dit werk is een zoeken, net zoals de muziek hier in mijn kamers een zoeken is. Niets is vanaf het begin klaar, ook maar zelden na afloop, als het klaar lijkt te zijn.
Is er een zin?
Hij dacht even aan Mats die was gestorven voordat er dingen begonnen te gebeuren in dat wat zijn leven zou worden, aan het verdriet dat hij, Winter, van zich had weggedrukt en hij dacht aan zijn eigen plaats in de wereld.
Hij keek op zijn horloge, het was een paar minuten over drie.
Er is geen einde, had Coltrane eens gezegd, er zijn altijd nieuwe gedachten die je kunt bereiken, en het gaat erom die gedachten, of gevoelens, en geluiden te vereenvoudigen en te zuiveren, zodat we uiteindelijk duidelijker kunnen zien wat we doen en wie we zijn.
Ik ben een serieuze idioot, dacht Winter, en glimlachte opnieuw.
Hij stond weer bij zijn bureau, streepte in de aantekeningen, schreef er iets bij en deed de computer aan, maar zette die weer uit. De muziek verstomde. Winter luisterde naar de geluiden van de nacht, hij hoorde eerst niets en vervolgens een tractor die in de sneeuw wroette. Hij rekte zich uit, gaapte, opende de deur naar het balkon en liep naar buiten.
Er was een begin van beweging onder hem, een stad die langzaam en stijf ontwaakt voor een nieuwe koude dag. Het geluid van de tractor was nu krachtig, het leek van de andere kant van de universiteit te komen, alsof iemand met onmiddellijke ingang had besloten opgravingen in het park te gaan doen.
Waarom voel ik me gadegeslagen? dacht hij. Zo is het al de hele tijd tijdens deze zaak. Het enige wat ontbreekt is een brief van een moordenaar, een groet. Of een verzoek om redding. Nee, dat niet. Dit is iets anders. Misschien een bericht.
Zal het weer gebeuren? Zullen we net zulke sporen vinden? Is in Londen hetzelfde wapen gebruikt als in Göteborg? Is het dezelfde persoon? Waarom? Wie reist er tussen de twee steden? Wanneer? Kan het zo zijn?
De passagierslijsten controleren van de vluchten die de jongens maakten. Vanuit Göteborg. Vanuit Engeland. Alle namen doornemen, iedereen horen die op die vluchten zat. Aan die kant kun je ook beginnen. Het is een grote klus, die enorm veel tijd zal gaan kosten. Is het dat waard? Wat kunnen we in plaats daarvan doen?
Ik reis naar Londen en dan gaat er iets met mij gebeuren, dacht Winter, dat is wat we nu nodig hebben ... als ik ooit een keer wegkom. Ik moet in die kamer staan waar het is gebeurd, door de straten in de buurt lopen.
De rusteloosheid trok nog steeds aan hem, zijn gedachten draaiden op volle toeren. In de flat onder hem werd een wc doorgetrokken. De krant plofte op de mat achter de deur en hij liep de hal in.
Zijn werk was de plek op de voorpagina kwijtgeraakt, en hij wist niet of dat nu goed of slecht was; zou hij terugkomen als een held, of vervuld van falen?
Kon het weer gebeuren? Ik ben maar een mens, dacht hij, maar ik doe mijn best.
Het artikel op pagina zes bevatte geen speculaties en niets wat hem niet bekend was. Soms kwam hij fantasievolle interpretaties van de werkelijkheid tegen, maar niet deze nacht. Het was eerder of er een grote verwachting uit de tekst opsteeg, van de pagina. Wat gaat er nu gebeuren?
Hij bleef in de hal staan, liet de krant op de grond vallen en liep terug naar het schijnsel van de lamp op zijn bureau. Buiten hoorde hij een kauw krijsen, en vlak daarna een antwoord. Je kon meer geluiden waarnemen nu de nacht verdween. Zijn gemoed was gespannen, als het ware broos door het waken en de gedachten.
Hij dacht aan Bolgers woorden over de meisjes die op het station aankwamen en door de mannen werden meegenomen. Hij had het eerder gehoord, maar het was niet de werkelijkheid zoals hij die zag. De werkelijkheid bestond niet uit meisjes die met de geuren van het platteland nog in hun kleren aankwamen terwijl hun ouders ongerust in hun rode huisjes voor de open haard zaten. Het was een andere vernedering die hier als een kwade zon scheen: de vrouwen die in de clubs op de tafels dansten en die achter glas bewogen en de mannen in hun lichaam ontvingen, waren sinds de dag dat ze waren geboren, of al veel eerder, daarheen op weg geweest. Niemand stapte met een blos op de wangen dat rode licht binnen. De menselijkheid die hij wilde kennen bestond ergens anders, nooit in de kamers waar deze meisjes waren opgegroeid. Of de jongens. De samenleving? Waar was de goede samenleving?
Winter ging onder de douche staan, zijn gedachten stroomden onder de stralen op zijn hoofd voort. Hij bleef lang staan, een deel van de vermoeidheid werd uit zijn lichaam gezogen en gleed met het water langs zijn lichaam omlaag het afvoerputje in. Hij droogde zich stevig af met een grote badhanddoek, zag dat hij rood werd en voelde een lichte warmte. Hij poetste zijn tanden, trok een badjas aan, liep de slaapkamer in en sloeg de lakens open. Hij ging op het bed zitten en bleef zitten.
Ik ben een man met een moraal, dacht hij, maar ik weet niet hoe die eruit ziet en misschien maakt dat helemaal niets uit.
Ik wil de fouten die ik zie herstellen, maar ik ben altijd te laat. Ik probeer lak te hebben aan tradities als ik ze niet nodig heb, en dat brengt mij op verschrikkelijke wegen. Ik probeer de achtergronden en vervolgens de gevoelens te onderzoeken van de slachtoffers die ik tegenkom, zowel de levende als de dode. Ik breek in het leven en de dood van anderen in. Ik sta mezelf toe mee te voelen met deze mensen, ik word net als zij gekwetst. Dat is wat me bezig houdt. Het zou ertoe kunnen leiden dat ik meestal gewoon blijf zitten, maar zo werkt het niet bij mij. Ik houd mijn gezicht in de plooi.
Hij dacht aan de obscene beelden die binnen bereik lagen. Een moordplaats was een obscene plaats, voor de levenden bestond er niets ergers om te zien. De beelden achtervolgden hem zoals een hondsdolle hond hem op straat zou achtervolgen.
Winter was teruggegaan naar de twee kamers, de laatste uren in het leven van de twee jongens. Dat was twee dagen geleden. Hij was er via verschillende routes in de omgeving heen gegaan, had over de omgeving nagedacht, was vrij lang in de kamers gebleven, was met langzame passen weer weggegaan.
Wat was er daarna gebeurd? Welke weg had de moordenaar genomen? Winter wreef met zijn hand over zijn borst, voelde de zachtheid van het bed, dacht terug: hij had op de trap van de studentenflat gestaan en over de omgeving uitgekeken, en na lange tijd was het alsof hij een glimp van een tas en elleboog een hoek om zag gaan, zijn gezicht spande zich en hij deed zijn ogen dicht. Hij opende zijn ogen en de beweging was weg. Hij wist dat het die hoek was, richting de Eklandagatan. Hij was naar de hoek gelopen waar hij de beweging had gezien en was daar blijven staan; hij had naar het noordoosten gekeken en de zwaaiende elleboog weer gezien, de woest zwaaiende tas.Hij rende erachteraan. Hij rende tussen de auto’s door, zijn blik strak gericht op wat nu een hele rug was geworden, een achterhoofd onderaan de heuvel ter hoogte van Hotel Panorama, en Winter schreeuwde om aandacht te trekken van het wezen voor hem, om die klootzak lang genoeg te laten wachten zodat hij kon zien wie het was en daarn...
Winter was nu dichterbij gekomen, niemand leek hem te horen toen hij schreeuwde, of hem te zien toen hij steeds wilder verder rende, en hij was niet ver verwijderd van de gestalte die gedecideerd de heuvel afliep, zijn elleboog zwaaide in een eigen ritme en de tas sloeg bij iedere stap tegen zijn ene dij, en er was iets met het leren jack van de man dat hij eerder had gezien ... er was iets dat hij herkende, en nu was hij drie meter bij hem vandaan en de man daar voor hem reageerde, schokte met zijn lichaam en draaide zich om en Winter schreeuwde nog een keer toen hij zag wie het was.
Winter hief zijn hand op om zich te beschermen en kwam nog dichterbij. Toen hoorde hij de muziek, die klauwde aan zijn ogen, in een waanzinnig hoog tempo.
Hij had wild met zijn arm geslagen en de wekker op het nachtkastje omgegooid. Hij trilde, als in een naschok van de droom. Hij keek recht vooruit, naar de muur. Zijn zij en heupen voelden gespannen aan, hij lag half op het bed met zijn benen op de grond. Hij was midden in een gedachte in slaap gevallen, zittend op de rand van zijn bed, en hij moest recht op zijn kussen zijn gevallen zonder het te merken.
Hij voelde dat hij een droge keel had, alsof hij zich in zijn droom had leeggeschreeuwd. Hij bleef in dezelfde houding liggen. Hij keerde terug naar de seconde voordat hij wakker was geworden. Dat was nog maar net. Hij probeerde het gezicht te zien dat zo dichtbij was geweest. Nu was het verdwenen.