18
Hanne Östergaard had zich een weg gebaand door de sneeuw voor haar rijtjeshuis, de tractoren loeiden in Örgryte. De eerste zondag van de vastentijd en Ekorrdungen was zacht en wit toen ze zich naar de kerk haastte. De winter was werkelijk en onbarmhartig, het was alsof die zijn bestaan en kracht wilde bewijzen na het sneeuwvrije weer van de afgelopen weken. Het had een paar dagen bijna vijftien meter per seconde gewaaid, als een aanwijzing. Nu kwam de sneeuw.
Ze opende een van de krakende zijdeuren en liep de donkere kerk in. Ze trok haar jas uit en deed haar hoofddoek af, deed het licht in het kantoortje aan, ging zitten en haalde adem, bereidde de dienst voor als een deelgenoot in de strijd tegen de verleiding, voor de standvastigheid. De verlosser doet de daden van de duivel teniet Straks zou ze in de kerk staan en het geloof en de hoop in leven houden voor de kleine groep mensen onder de kansel:
Lieve kinderen, laat niemand jullie op een dwaalspoor brengen. Hij die doet wat rechtvaardig is, hij is rechtvaardig, net zoals Hij rechtvaardig is. Hij die zondigt, hij is de duivel, want de duivel heeft vanaf den Beginne gezondigd. En juist daarom openbaarde zich Gods zoon, opdat hij de daden van de duivel teniet zou doen.Wat eenvoudig, dacht ze, om het kwade dat geschiedt teniet te doen. De strijd tegen de verleiding. De standvastigheid in de verleiding. In de Schrift stonden de antwoorden, die alle mensen op aarde konden volgen.
Ze bracht haar hand voorzichtig boven de vlam van de kaars op de tafel voor haar. Ik heb spannend werk, dacht ze. Drie dagen per week krijg ik de mogelijkheid om theorie en werkelijkheid aan elkaar te toetsen.
Hanne Östergaard begon met psalm 346, de eerste regel, Sta op. Christen, voor het gevecht en de strijd! Bewapent u met de kracht van de geest tegen het vlees en tegen een gevaarlijke tijd., en de psalm verdween mompelend naar buiten en werd op de Skårallén met witte sneeuw bedekt.
Ze herkende de gezichten op de voorste banken, oudere gezichten, vrouwen die alleen kwamen nadat hun mannen zich aan de statistieken hadden gehouden en hier buiten de kerk waren begraven als hun tijd was gekomen. De vrouwen knikten naar haar, of voor zich uit als de woorden hen bereikten, woorden over hoe ze kracht zouden vinden om tegen alle aanvallen van de vijand stand te houden, hoe ze hulp zouden krijgen op het moment van verleiding.
Een auto met een loeiende sirene reed over de Sankt Sigfridsgatan en ze dacht even aan de jonge agent met zijn boze dromen. Hij zou weten welke kant de auto uitging, en waar die vandaan kwam.
Ze haalde de tekst voor de dienst uit Mattheus. Ze had willen praten over wat er nu gebeurde, om hen heen, maar het ging niet helemaal zoals zij wilde. Het kwaad was er de hele tijd, de ene keer duidelijker dan de andere, altijd aanwezig.
En Petrus nam hem terzijde en begon hem daarover te berispen, en zei: “Dat verhoede God, Heer! Dit zal u geenszins geschieden.” Maar hij draaide zich om en zei tegen Petrus: “Ga weg, achter mij, Satan; gij zijt mij een aanstoot, want gij bedenkt niet wat God wil, maar wat de mensen willen.”
De verleider in de gestalte van een vriend. Hanne Östergaard sprak daarover, zonder te proberen tweedracht te zaaien in haar gemeente: hier konden de mensen elkaar vertrouwen.
Toen ze thuiskwam had Maria een cake gebakken. Het was de vierde cake deze krokusvakantie. Hanne liet op de trap sneeuw achter, en ook een beetje in de gang. Op de heuvel naar de Olof Skötkonungsgatan was een roestige auto in de slip gekomen. Twee mannen duwden de auto aan. “We zouden wel wat hulp kunnen gebruiken van een sneeuwruimer”, zei een van de mannen toen Hanne voorbijliep, een knipoog, een glimlach en een beweging met de hand over het gezicht om het zweet weg te vegen. Plotseling kreeg de auto grip en de vieze sneeuwbrij vloog om haar en de mannen heen.
“Ik heb een cake gebakken”, zei Maria.
“Perfect.”
“Ik heb er wat extra eieren in gedaan.”
“Mmmmm, het ruikt heel lekker.”
“Vind je hem niet te zacht?”
“Helemaal niet”, zei Hanne, “je bent een echte expert geworden.”
“Ik ben van gedachten veranderd, ik wil mijn praktijkstage in een konditorei lopen.”
“Kun je dat veranderen?”
“Ik heb met de mensen van Kringelkroken gepraat en zij zeiden dat het goed was. Ik bel morgen mijn studieadviseur.”
Alles uitgekiend, duidelijk. Ingewikkelder dan zo hoeft het nooit te zijn, dacht Hanne Östergaard!
Haar dochter had de koffie klaar, de cake midden op tafel, de vorm er nog overheen en toen ze die optilde zaten er geen cakeresten aan de randen. Een mooie cake in de vastentijd.
“Ik heb geleerd de vorm flink in te vetten en te bestrooien”, zei ze.
“Perfect.”
Ze heeft ook geleerd flink wat suiker te gebruiken, dacht Hanne met een zacht en geurend stuk in haar mond.
Het aanrecht stond vol schalen, kommen met eierbeslag. Er zat meel op het puntje van haar dochters neus en Hanne Östergaard besefte weer hoezeer ze op haar vader leek; als het maar bij het gezicht blijft, als de verleiding maar beperkt blijft tot één cake per dag, of per uur als het zo zou moeten zijn.
Hanne Östergaard was op haar eenentwintigste moeder geworden, ze waren samen gaan wonen maar het had slechts een half jaar geduurd. Ze kwamen er al snel achter dat ze elkaar niet kenden, dat nooit zouden doen. Hij verhuisde en verliet de stad. Het meisje had al meer dan tien jaar niets van haar vader gehoord. Misschien was hij dood. Hanne kon zien dat die gedachte haar dochter kwelde. Die kwelde haarzelf. Ze probeerde erover te praten en Maria luisterde, en binnenkort zouden alle vragen nog een keer komen. De cakes waren een voorbereiding. Nu hoorde Hanne de sirene weer, het klonk alsof die van het Sankt Sigfridsplein kwam, een geluid dat niet ophield. Göteborg gleed deze zondag behoorlijk uit.
“Misschien word je wel banketbakker”, zei Hanne Östergaard tegen haar dochter terwijl ze nog een stuk afsneed.
“Eigenlijk vind ik dat ik al banketbakker bén”, antwoordde Maria met een gemaakt beledigd gezicht.
“Je hebt helemaal gelijk.”
“Zal ik er nog eentje bakken?” zei Maria, maar dit keer was het een grapje.
Angela kwam zogenaamd om “te helpen bij het inpakken”, maar Winter reisde licht, zou het een en ander in Londen kopen en hij wilde ruimte hebben voor andere dingen, voor de terugreis.
“Als je wegkomt”, zei Angela.
“De mist trekt op”, zei Winter.
“Bel morgenvroeg eerst naar Landvetter.”
“Dat is een goed idee.”
“Wat verwacht je ervan? Dat jullie die seriemoordenaar te pakken krijgen?” vroeg ze en streek de kraag van een van Winters overhemden die bovenop de stapel op het bed lagen recht.
“Het is geen seriemoordenaar”, zei hij.
“Wat zeg je?”
“Dit is geen seriemoordenaar”, herhaalde hij en vouwde twee paar sokken die hij in zijn koffer legde. Ik wil ruimte hebben voor wat boeken als ik terugvlieg, dacht hij.
“Nee nee”, zei ze.
“Niet zoals je zou denken.”
“Nee nee.”
“Het is erger”, zei hij en draaide zich naar haar toe. “Kun je me die broek aanreiken?”
“Nee. Kom hem zelf maar pakken.”
“Je verleidt me tot iets doms.”
“Kom ... hem ... zelf...” zei ze en keek hem aan met ogen die groot en bijna dromerig waren. Alsof ze een extra vlies hadden gekregen.
Hij wierp zich over het bed, griste de broek uit haar handen, streek hem glad en legde hem op de stoel naast het bed. Hij pakte haar handen beet, bracht ze achter haar rug en ze boog voorover, naar het bed.
“Nu ... heb ... je ... me ...” zei ze.
Hij trok haar lange rok tot halverwege haar rug omhoog, bewoog zijn hand over haar rechterheup en wurmde zijn vinger onder de rand van haar slipje. Hij bewoog zijn hand naar beneden, ze spreidde haar benen en hij voelde hoe vochtig ze was en hoe graag ze wilde. Zijn slapen klopten en ze stootte korte geluidjes uit en tilde haar kin naar voren, naar boven. Hij stak voorzichtig twee vingers dieper in haar en pakte met zijn linkerhand zijn riem beet en maakte die los, hij trok zijn ritssluiting naar beneden en hij was daar helemaal gevuld met bloed, al het bloed zit in je pik en nergens anders, dacht hij, en nu was die bevrijd en hij legde hem een seconde tegen haar dij, ze stootte nu fellere geluiden uit en hij kwam langzaam in haar, een lange beweging en hij hield zich stil toen hij niet verder naar binnen kon en daarna begon hij langzaam te bewegen, heen en weer.
Zij bewoog mee en na een paar seconden hadden ze hetzelfde ritme. Hij hield haar bij haar heupen beet, het was alsof ze onder hem zweefde, alsof haar knieën tien centimeter boven het bed steun zochten in de lucht.
Hij boog zich voorover, ging met zijn handen onder haar smalle, enigszins ruwe trui naar boven en legde ze als een kom om haar borsten en nu zweefde ze helemaal vrij onder hem. Hij kneep voorzichtig in haar kleine harde tepels, omvatte haar borsten weer. Ze draaide haar gezicht naar opzij, naar achteren naar hem toe en hij streelde haar wang met zijn linkerhand, haar lippen, ze opende haar mond en likte zijn vingers, hij boog ze en zij opende haar mond verder en bleef aan zijn vingers zuigen en likken. Haar tong voelde ruw aan, bijna als haar trui.
Ze bewogen steeds sneller, hij zocht met zijn linkerknie steun tegen het bed, greep weer met beide handen haar heupen beet en het was alsof hij al zijn krachten moest verzamelen om zich schrap te zetten als zij schokte, schreeuwde en haar hoofd heen en weer wierp en hij ging sneller en sneller en sneller en vervolgens werd het wazig voor zijn ogen en het was alsof al het bloed van zijn lichaam in haar werd geleegd en hij het bewustzijn verloor. Ze bewogen nog een laatste talmende keer tegen elkaar aan en hij bleef haar met zijn handen vasthouden.