8

De Cock keek Vledder bezorgd aan.
‘Ik kan er echt niets aan doen,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘maar wanneer bij moord vergif een rol speelt, heb ik steeds het ellendige gevoel dat wij slechts het topje van de ijsberg zien.’ ‘Wat bedoel je?’
De Cock maakte een wat vermoeid gebaar.
‘Volgens mij gebeuren er in ons lieve landje per jaar veel meer gifmoorden dan die paar die ter kennis van de politie komen.’ Vledder glimlachte. ‘Hoe kom je daar nu bij?’
De Cock trok een la van zijn bureau open en nam daaruit een vel met allerlei grafieken.
‘Ik ben eens in onze statistieken gedoken,’ zei hij bedachtzaam. ‘Het valt mij op dat er veel meer pogingen zijn dan moorden.’ ‘En?’
De Cock reageerde wat wrevelig. ‘Dat kan volgens mij niet. Er is een onevenredig verschil. Ga maar na... twee moorden op meer dan honderd pogingen. Dat klopt niet. Het zouden er veel meer moeten zijn.’
‘Waarom?’
De Cock legde zijn handen voor zich op het bureau. ‘Waardoor worden pogingen tot vergiftiging bekend? Wel, het slachtoffer voelt zich niet prettig, heeft klachten en gaat naar de dokter. Wanneer die attent is en de symptomen goed interpreteert, herkent hij de vergiftiging en de zaak komt aan het licht.’ Hij zweeg even, trok een triest gezicht. ‘Maar wat gebeurt er als het slachtoffer sterft voordat hij zijn arts heeft kunnen vertellen wat zijn klachten zijn?’
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Je bedoelt, dat hij dan mogelijk geruisloos onder de groene zoden wordt geschoven?’
De Cock grijnsde. ‘Precies... dan is er vrijwel geen haan die naar de moordenaar kraait.’ Hij stak een wijsvinger op. ‘Bedenk, dat bij gebruik van vergif altijd sprake is van voorbedachte rade... kalm, koel overleg en... een sluwe dader of daderes.’ Vledder slikte.
‘Zou Annette van Leeuwenhoek...?’ Hij aarzelde. ‘Ze lijkt mij sluw en geraffineerd genoeg.’
De Cock weifelde even. ‘Ik neem aan dat onze oud-collega Bierdrager bij zijn onderzoek destijds een gedegen stuk werk heeft geleverd. Wij zijn nu twaalf jaar verder. Het heeft geen zin om zonder nieuwe aanwijzingen die zaak weer op te rakelen. Als Annette van Leeuwenhoek ook destijds cyanide heeft gebruikt, dan heeft exhumering geen zin meer. De cyanide is na ruim een halfjaar uit de stoffelijke resten verdwenen. Alleen bij de vergiften thallium en arsenicum zouden we nog een kansje hebben. Als het graf al niet is ontruimd. Thallium en arsenicum zijn zware metalen. Ze blijven altijd aantoonbaar. Als er veel is toegediend en over langere perioden, dan werken die vergiften zelfs conserverend. De lichamen blijven langer intact. Ze mummificeren als het ware.’
Vledder boog zich naar voren. ‘Dat weet je toch nooit?’ ‘Je bedoelt of Annette van Leeuwenhoek destijds thallium of arsenicum gebruikte?’
‘Ja.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Een gifmengster heeft de neiging zich aan een bepaald vergif te houden... vooral als het eenmaal succes opleverde.’ Hij keek op. ‘Heb je een lijst van alle vrouwen, die op de seance aanwezig waren?’
Vledder knikte. Hij haalde uit de binnenzak van zijn colbert zijn notitieboek tevoorschijn.
‘Jennifer Jordan,’ las hij hardop.
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Het medium. Blind. Ik geloof dat zij de enige vrouw van de seance is die wij als moordenares van Zwarte Sophie kunnen schrappen.’
‘Tenzij ze een medeplichtige had.’
De Cock knikte instemmend.
‘Dat lijkt mij helemaal geen gek idee.’ In zijn stem klonk bewondering. ‘Bijvoorbeeld: Christine van der Waal, haar vriendin... al of niet met medewerking van Harry Donkervliet, haar neef. Blijft natuurlijk de vraag met welk motief.’ Hij wreef nadenkend over zijn kin. ‘Wie hebben we verder?’
‘Agatha van Keulen.’
De Cock lachte wat wrang. In zijn gedachten kwam een oud gerimpeld gelaat, vinnig, onder een dwaze strooien hoed. ‘Een vrouw,’ snoof hij, ‘met genoeg venijn in haar ziel om tot een gifmoord in staat te zijn.’
Vledder grinnikte. ‘Je hebt gelijk. De volgende op mijn lijstje is Mathilda van Lochem, de ondernemende zuster van onze officier van justitie.’
De Cock dacht diep na. ‘Ik weet niet wat ik van haar moet denken. We hebben nog niet uitgebreid met haar gesproken. Ze lijkt me zo’n vrouw die van achter gordijntjes loert.’
Vledder raadpleegde zijn notitieboek. ‘Dan hebben wij Josefine Daalmeijer, tweeënvijftig jaar oud en vrouw van een makelaar. Zeer rijk, volgens de berichten. En dan Ineke Peeters, de vrouw van een uiterst verstrooide professor in de biologie.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Biologie?’
Vledder keek op. ‘Ja, biologie... is daar wat mee?’
De Cock zuchtte. ‘Ze zou van haar man iets over toxicologie kunnen weten, bijvoorbeeld de werking van land- en tuinbouwvergiften.’
‘En cyanide wordt in de tuinbouw gebruikt.’
‘Precies. En wie hebben we verder?’
‘Marretje van der Vaart. Al jaren lid van de kring. Zij is drieenvijftig jaar oud en de vrouw van een schrijver van detectiveromans.’
De Cock grinnikte. ‘We zouden het echtpaar eens kunnen benaderen. Misschien dat we van haar man iets kunnen leren.’ Vledder knikte wat afwezig. ‘Dan hebben we Bobette van Zon. Zij is ongehuwd en een min of meer intieme vriendin van Agatha van Keulen. Agatha nam haar mee naar de seance om de plaats in te nemen van haar overleden zuster Martha.’ Vledder pauzeerde even. ‘En dan heb ik er nog één.’
‘Wie?’
Vledder klemde zijn lippen op elkaar. ‘Annette van Leeuwenhoek... ik blijf op haar gokken.’
De Cock plooide zijn gezicht in een milde grijns. Hij schoof de grafiek terug in de la van zijn bureau, keek op zijn horloge en stond op.
‘Het is al over achten. Er valt vanavond voor ons niets meer te doen. Alle betrokkenen bij de moord zijn nu in seance bijeen.’ Vledder gniffelde. ‘Inclusief commissaris en ooveejee*.’ De Cock schudde bedroefd zijn hoofd. ‘Om via de geesten van gestorvenen een aardse moordenaar te ontmaskeren.’ Hij zuchtte diep. ‘Je zou erom kunnen lachen, als het niet zo diep treurig was.’ Hij kuierde naar de kapstok. ‘Ik heb een veel beter idee.’ Vledder glunderde. ‘Ik ken het... en het heet Smalle Lowietje.’ De Cock lachte bevrijd. ‘Je mag nooit meer raden.’

In zijn regenjas, de ceintuur als een touw om zijn middel geknoopt, slenterde De Cock door de Lange Niezel en keek naar de mensen om hem heen. Hij observeerde hen graag. Mensen interesseerden hem. Ze waren uniek en hoe verdorven ook, elk een schepsel op zich.
De Cock had geen oog voor de uitbundige platen aan de muren van de sekstheaters. En het woud van kunstpenissen in de etalages van de vele sekswinkeltjes keurde hij geen blik waardig. Seks, zo vond hij, was niet om naar te kijken, maar om te doen, om te beleven. En daar waren geen hulpmiddelen bij nodig. Bovendien stoorde zijn puriteinse ziel zich nog steeds aan het onbeschaamd etaleren van de intiemste handelingen van de mens. Zelfs een doorgewinterde prostituee, bedacht hij, deed nog haar gordijntjes dicht als ze een klant ontving.
Vledder tikte hem op de schouder en wees heimelijk naar een zakkenroller, die schuin voor hen loerend achter een tasje sloop, dat bij een dame achteloos aan een arm bungelde. Toen de dame en haar begeleider een café binnenstapten, draaide de donkere zakkenroller zich om en liep duidelijk teleurgesteld terug. De Cock en Vledder slenterden verder, via de Oude Kennissteeg naar de Achterburgwal. Op de hoek van de Barndesteeg schoven ze het stille cafeetje van Lowietje binnen.

* Veel gebruikte afkorting voor officier van justitie.

Lowietje, in het wereldje van de penoze meestal Smalle Lowietje genoemd, begroette vooral de grijze speurder uitbundig. ‘Goeiendag,’ kirde hij vrolijk. ‘Goeiendag.’ Zijn spichtig muizensmoeltje straalde van genegenheid. Hij beschouwde De Cock al sinds jaar en dag als zijn persoonlijke vriend. ‘Ik heb net nog in de krant de familieberichten doorgenomen om te kijken of je er bij stond.’
De Cock keek hem verwijtend aan.
‘Je dacht toch niet dat ik dood was?’
Smalle Lowietje hield zijn hoofd wat schuin.
‘Nou,’ sprak hij verongelijkt, ‘je hebt je lange tijd niet laten zien.’ Hij schoof zijn dunne onderlip naar voren. ‘En sinds er zoveel mafkezen met blaffers rondlopen, houd ik mijn hart vast.’ De Cock lachte.
‘Bezorgd... Lowie?’
De caféhouder maakte een onbestemd gebaar.
‘Je moet dat puur zakelijk zien. Ik hou mijn klandizie graag op peil.’ Hij dook aalglad onder de tapkast en kwam weer boven met een fles pure Franse cognac. ‘Napoleon.’ Hij hield de fles omhoog en tikte met een kromme vinger op het fraaie etiket met VSOP in gulden letters. ‘Zolang ik dit etablissement beheer,’ sprak hij gedragen, ‘zal deze fles altijd voor u klaar staan.’ De Cock deed zijn ogen even dicht en schudde zijn hoofd. ‘Lowietje,’ grinnikte hij blij, ‘jouw trouw en tederheid ontroeren mij.’
De caféhouder zette drie diepbolle glazen op de bar – hij dronk altijd een glas met de rechercheurs mee – en schonk behoedzaam in.
De Cock nam zijn glas op, schommelde het zachtjes in de hand en snoof de geur op. Op zijn gegroefd gelaat kwam een glans van opperste verrukking. Omzichtig nam hij een slok en liet het vocht genietend langs zijn dorstige keel glijden.
‘Weet je, Lowie,’ sprak hij dromerig, ‘er zijn van die momenten, dat ik mij zelfs met het leven van een rechercheur kan verzoenen.’
Vledder en de caféhouder lachten luid, riepen ‘proost’ en proefden hun cognac.
De Cock omklemde het glas met beide handen en zette het zachtjes voor zich neer. Het was een teder, haast devoot gebaar. Hij hield van cognac en genoot intens van de schaarse momenten die de misdaad hem toestond in het schemerig intieme lokaaltje van Lowie door te brengen. ‘Schenk nog eens in,’ gebood hij. Smalle Lowietje gehoorzaamde als een slaaf.
‘Hoe is het aan de Warmoesstraat?’
De Cock bromde. ‘Een gekkenhuis.’
‘Heb je nog wat met die moord op de gracht van doen?’ De Cock keek naar hem op. ‘Waar ze die seances houden?’ De caféhouder knikte instemmend. ‘Daar is toch een vrouw vermoord?’
De Cock keek bedenkelijk. ‘Zwarte Sophie. Die moet jij toch kennen?’
Smalle Lowietje grinnikte. ‘Al jaar en dag. Ik kende Zwarte Sophie al toen ze nog in haar blote tietjes serveerde.’ Hij gebaarde om zich heen. ‘Ze hing hier vaak nog wat rond voordat die seances begonnen.’
De Cock nam zijn glas weer op. ‘Heb eh... heb jij enig idee waarom ze die meid koud hebben gemaakt?’
De caféhouder schudde meewarig het hoofd. ‘Ik heb ook niets horen fluisteren in de buurt. De jongens van de penoze vinden het maar gek. Volgens hen gebeuren er in dat huis aan de gracht vreemde dingen.’
De Cock keek hem niet-begrijpend aan. ‘Wat voor vreemde dingen?’
‘Nou... met dode geesten en zo. Ze hebben mij verteld dat ze ook wel eens een tafel laten dansen.’
De Cock glimlachte. ‘Dat is nog wat anders dan moord.’ Smalle Lowietje keek om zich heen en boog zich toen iets naar hem toe. ‘Weet u dat ze stinkend rijk is?’
‘Wie?’
‘Dat wijf... dat blinde wijf, dat daar die spiritistische seances houdt.’
‘Jennifer Jordan?’
Smalle Lowietje trok een ernstig gezicht. ‘Ze moet een enorm vermogen hebben geërfd van haar vader. Schilderijen, sieraden en een kostbare postzegelverzameling. Haar vader was een of andere hoge hotemetoot uit Engeland. Een lord of zoiets, die in een onbewaakt ogenblik met een Hollands grietje was getrouwd.’ ‘De moeder van Jennifer?’
De caféhouder trok zijn schouders op. ‘Ik heb die moeder nooit gekend. Jennifer wel. Ik ken haar nog uit de tijd dat zij niet blind was.’ Hij zweeg en nipte behaaglijk van zijn cognac. ‘Toen hebben we nog wel eens plannetjes gemaakt.’
‘Wie?’
‘Ik en een paar jongens uit de penoze.’
‘Wat voor plannetjes?’
Smalle Lowietje trok wat onwillig zijn schouders op. ‘Om eh... om eens bij haar te gaan kijken. Begrijp je... als ze niet thuis was.’
‘Inbreken.’
De caféhouder grijnsde. ‘Jij gebruikt altijd van die nare woorden.’ Het klonk wat spottend. ‘Inbreken... gewoon eens kijken of er wat te halen viel.’
De Cock keek hem scherp, onderzoekend aan. ‘En dat is nooit gebeurd?’
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd. ‘Voor wij onze plannetjes goed en wel klaar hadden, hoorden wij dat Jennifer blind was geworden.’
‘Het ging niet door?’
De caféhouder keek wat bedroefd. ‘Van een blind mens steel je toch niet?’
De Cock keek hem glimlachend aan. Hij hief zijn glas op. ‘Je hebt gelijk, Lowie... mijn karakter... van een blind mens steel je niet.’

Het was al donker toen Vledder en De Cock het café verlieten. Het regende een beetje, maar de business op de Walletjes was in vol bedrijf. Langzaam schuifelden de vele hongerigen en nieuwsgierigen langs de verlichte etalages met vrouwen en meisjes in zacht roze.
De Cock schoof zijn hoed wat naar voren en sjorde zijn ceintuur vast. Hij blikte opzij naar Vledder. ‘Het is al laat, ik zou maar naar huis gaan. Morgen is er weer een dag.’
‘En jij?’
De Cock glimlachte. ‘Ik loop nog even langs de Warmoesstraat en dan ga ik ook naar huis. Ik krijg toch al klachten over mijn echtelijke trouw.’
Vledder wuifde en verdween in de menigte. Met zijn handen diep in de zakken van zijn jas slenterde De Cock terug. Buiten de besloten sfeer van het cafeetje voelde hij zich wat triest. Hij had een vreemd, onbestemd gevoel dat er iets was gebeurd. Iets waarmee hij persoonlijk te maken had. In de Warmoesstraat groette hij een paar dienders, stapte het bureau binnen en liep naar de balie.
Meindert Post keek op. Om zijn lippen een grijns.
‘Jouw baas,’ riep hij spottend, ‘doet het beter dan jij.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Baas?’
De wachtcommandant knikte. ‘Hij heeft samen met onze officier van justitie de moordenaar gearresteerd. We hebben hem in de cel.’
‘Welke moordenaar?’
Meindert Post grijnsde breed. ‘Van Zwarte Sophie.’